ECLI:NL:RBMNE:2013:3179

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
C/16/349677 / KL ZA 13-307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzending van bewakingsbeelden door NOS en NTR in kort geding tegen Stichting NOVO

Op 5 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter in Lelystad uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting NOVO en de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) en Stichting NTR. Stichting NOVO, een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke handicap, had een verbod geëist op de uitzending van bewakingsbeelden van een overleden cliënte door het programma Nieuwsuur, dat wordt uitgezonden door NOS en NTR. De beelden waren opgenomen tijdens een incident op 13 maart 2012, waarbij de cliënte na een fysieke interventie door medewerkers van NOVO overleed. De Rijksrecherche had de beelden in beslag genomen voor onderzoek, maar deze waren inmiddels in handen van de omroepen gekomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van NOVO niet konden worden toegewezen. De rechter erkende de belangen van NOVO bij het beschermen van de privacy van de cliënte en de medewerkers, maar vond dat deze belangen niet opwogen tegen het recht van NOS en NTR op vrijheid van meningsuiting en journalistieke berichtgeving. De rechter stelde vast dat de uitzending van de beelden een maatschappelijk belang diende, namelijk het kritisch belichten van de zorgverlening in de geestelijke gezondheidszorg. Bovendien had NOS c.s. toegezegd de identiteit van de medewerkers te beschermen door hen onherkenbaar in beeld te brengen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van NOS c.s. uitviel, en wees de vorderingen van NOVO af. Tevens werd NOVO veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.405,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/349677 / KL ZA 13-307
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2013
in de zaak van
de stichting
STICHTING NOVO,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. A.F.H. ten Brummelhuis te Zwolle,
tegen
1. de stichting
NEDERLANDSE OMROEP STICHTING,
gevestigd te Hilversum,
2. de stichting
STICHTING NTR,
gevestigd te Hilversum,
gedaagden,
advocaat mr. F.R. Stoové te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Novo en NOS c.s. genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen hierna NOS en NTR worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 2 augustus 2013, waarvan een gedeelte achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden, te weten het gedeelte waarin de na te noemen camerabeelden aan de voorzieningenrechter en de griffier zijn getoond
  • de pleitnota van Novo
  • de pleitnota van NOS c.s.

2.De feiten

2.1.
Novo is een AWBZ-instelling op het gebied van begeleiding, wonen, werken en behandeling van mensen met een verstandelijke handicap.
2.2.
Nieuwsuur is een televisieprogramma waarvoor NOS en NTR gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Nieuwsuur wordt op maandag tot en met zaterdag in de avond op Nederland 2 uitgezonden en heeft nieuws, achtergronden en sport tot onderwerp.
2.3.
In de avond van 13 maart 2012 heeft op één van de locaties van Novo, de locatie te[vestigingsplaats ], een fysieke interventie plaatsgevonden tussen vier medewerkers van Novo en een daar wonende cliënte (hierna: [mevrouw] van Novo. [mevrouw]is daarbij naar een prikkelloze kamer gebracht. Kort na de interventie in die kamer is [mevrouw]aldaar overleden. Kort tevoren was door de medewerkers van Novo de politie ingeschakeld, in verband met het gedrag van mevrouw G. Deze is naar de locatie te Onnen gekomen en heeft met de medewerkers gesproken, waarna de politie het overlijden van [mevrouw]heeft geconstateerd.
2.4.
In verband met de aanwezigheid van de politie op de locatie te Onnen ten tijde van of kort na het overlijden van [mevrouw]heeft de Rijksrecherche aldaar een onderzoek ingesteld. De beelden van de bewakingscamera van de ruimte waarin de interventie heeft plaatsgevonden, zijn door de Rijksrecherche in de nacht van 13 op 14 maart 2012 meegenomen voor nader onderzoek.
2.5.
Justitie heeft, mede gezien de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksrecherche, geen strafvervolging ingesteld tegen de desbetreffende Novo-medewerkers en de politie-medewerkers.
2.6.
Nabestaanden van [mevrouw]hebben een procedure gevoerd bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: Gerechtshof), op voet van artikel 12 Wetboek van strafvordering (hierna Sv), zijnde een beklagprocedure tegen het niet-vervolgen. Het Gerechtshof heeft de raadslieden van de betrokken partijen (waaronder de klagende nabestaanden) een afschrift gezonden van het procesdossier, waaronder de dvd met de bewakingsbeelden van de avond van 13 maart 2012, met de instructie daarvan geen afschrift aan de cliënten te verstrekken en het dossier na afloop van de procedure aan het Gerechtshof te retourneren.
2.7.
Op 30 mei 2013 heeft het Gerechtshof de klachten van de nabestaanden van [mevrouw]afgewezen.
2.8.
Op 8 juni 2013 heeft de VPRO een aflevering van haar radioprogramma Argos gewijd aan hetgeen op 13 maart 2012 bij Novo is voorgevallen. De VPRO beschikt over de dvd met de in geding zijnde camerabeelden. In de uitzending is door drs. F.R.W. van der Groot, forensisch patholoog, commentaar gegeven bij de beelden van de bewakingscamera en heeft Novo, bij monde van haar bestuurder, haar visie gegeven.
2.9.
De redactie van Nieuwsuur heeft Novo laten weten eveneens een uitzending te willen maken naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen op de avond van 13 maart 2012. Ook NOS c.s. beschikt over de dvd met de in geding zijnde camerabeelden. Novo had tot op dat moment de bewuste bewakingsbeelden – in verband met de inbeslagneming – nog niet gezien. Na bestudering van de bewakingsbeelden (NOS c.s. heeft Novo een kopie) heeft Novo aan NOS c.s. laten weten niet akkoord te gaan met het uitzenden van deze beelden.

3.Het geschil

3.1.
Novo vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren kort gezegd:
  • NOS en NTR te verbieden het beeldmateriaal/de videobewakingsbeelden van de nacht van 13 op 14 maart 2012 uit te zenden en/of op andere wijze openbaar te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,=, vermeerderd met € 100.000,= voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat de overtreding voortduurt en zij met het hiervoor gestelde in gebreke blijven;
  • NOS en NTR te gebieden binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de dragers van het beeldmateriaal van de videobewakingsbeelden te vernietigen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,=, voor iedere dag dat zij met het hiervoor gevorderde in gebreke blijven, zulks tot een maximum van € 200.000,=;
  • NOS en NTR hoofdelijk te veroordelen in de (na)kosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis, indien voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt.
3.2.
Novo heeft het navolgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Novo is als eigenaar rechthebbende op het beeldmateriaal. Al dan niet in analogie met artikel 7:457 BW heeft Novo jegens haar cliënten de plicht tot het bewaken van de privacy en geheimhouding van alle persoonsgegevens uit het zorgproces, inclusief de camerabeelden. Zij mag geen gegevens verstrekken aan anderen dan de patiënt dan met toestemming van de patiënt. Deze geheimhoudingsplicht duurt ook voort na het overlijden van de patiënt. Daarbij komt dat (potentiële) cliënten van Novo in het kader van haar wettelijke geheimhoudingsplicht er in het algemeen op moeten kunnen vertrouwen dat binnen de muren van Novo hun privacy wordt beschermd. Aangezien Novo verplicht is de privacy van haar cliënten te waarborgen, raakt eventuele schending van de privacy van [mevrouw]Novo en is het haar plicht om uitzending van de bewakingsbeelden te voorkomen. Uitzenden van de bewakingsbeelden door NOS c.s. levert strijd op met artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet. De persoonlijke levenssfeer van [mevrouw]en de daarmee samenhangende belangen van Novo worden hiermee aangetast, hetgeen zwaarder dient te wegen dan het belang van vrijheid van meningsuiting aan de zijde van NOS c.s. Dat de nabestaanden van [mevrouw]toestemming hebben gegeven voor het uitzenden van de beelden blijkt niet en is overigens ook niet relevant, omdat het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer een persoonlijk recht is en niet overdraagbaar is op derden.
Door het uitzenden van de beelden wordt tevens de privacy van de werknemers van Novo aangetast. De aangekondigde uitzending is schadelijk en diffamerend en geen van de werknemers heeft toestemming gegeven voor openbaarmaking van de beelden. De werknemers ondervinden nog steeds de ernstige effecten van deze situatie. Ze staan aan het begin van hun loopbaan en het tonen van de beelden kan resulteren in een ware hetze tegen de medewerkers, waardoor mogelijk hun positie bij Novo onhoudbaar wordt en gevreesd moet worden voor hun sociale leven. En dat terwijl door het Gerechtshof is beslist dat geen strafprocedure tegen hen wordt gestart. Novo dient als goed werkgever de belangen van haar werknemers te behartigen en hun recht op privacy te beschermen. Het privacybelang dient in dit geval te prevaleren boven het belang van vrijheid van meningsuiting van NOS c.s., nu geen maatschappelijk belang wordt gediend met het tonen van de beelden. In het radioprogramma Argos op 8 juni 2013 is immers al uitgebreid aandacht besteed aan dit
onderwerp en daarbij is reeds door een deskundige commentaar gegeven op wat er te zien is op de banden. Het vertonen van de beelden heeft geen toegevoegde nieuwswaarde meer.
3.3.
NOS c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is voldoende gebleken nu NOS c.s. tijdens de mondelinge behandeling heeft medegedeeld voornemens te zijn het item op maandag 5 augustus 2013 of een van de daarop volgende dagen uit te zenden.
4.2.
De vorderingen van Novo houden in beginsel een beperking in van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van NOS c.s. op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, wanneer het voorgenomen gebruik van de in geding zijnde camerabeelden door NOS c.s. onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Er is in dat geval sprake van een botsing van twee, ieder voor zich hoogwaardige, belangen: aan de ene kant het belang van Novo dat de door haar gestelde (privacy)belangen niet in een televisie-uitzending worden geschonden, aan de andere kant het belang van NOS c.s. dat zij zich in het openbaar kritisch en waarschuwend mag uitlaten over het handelen van personen om eventuele misstanden in dat verband aan de kaak te kunnen stellen. Het antwoord op de vraag welk van de beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval.
4.3.
Novo stelt dat voor de beoordeling van haar vordering reeds doorslaggevend is dat de camerabeelden zijn opgenomen in het kader van de zorgrelatie tussen Novo en [mevrouw]en dat Novo op grond daarvan - gezien artikel 7:457 BW - gehouden is geheimhouding te betrachten ten aanzien van die beelden. Voor de beoordeling van haar vordering moet daarom, aldus Novo, worden aangeknoopt bij de situatie waarin de camerabeelden niet bij derden bekend waren en waarin Novo zou worden gevraagd die beelden aan NOS c.s. vrij te geven, welke toestemming zij zou weigeren omdat zich niet een van de (in de wet genoemde of in de jurisprudentie ontwikkelde) gronden voordoet waarop een zorgverlener gerechtigd is zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken. Deze stelling, indien gehonoreerd, zou betekenen dat een zorgverlener die - zoals hier het geval is - geconfronteerd wordt met het feit dat gegevens tot geheimhouding waarvan hij verplicht is, zonder schending van die geheimhoudingsplicht toch bij derden bekend worden, uit hoofde van die geheimhoudingsplicht gehouden is te voorkomen dat die gegevens nog verder naar buiten komen alsmede dat NOS c.s. de beelden niet zou mogen uitzenden indien Novo op grond van haar geheimhoudingsplicht haar toestemming daartoe onthoudt. Die stelling kan in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. De geheimhoudingsplicht geldt immers voor zorgverleners en gaat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, daarom niet zo ver dat derden, zoals NOS c.s., onder de in geding zijnde omstandigheden een beroep daarop door de geheimhoudingsplichtige zonder meer als beslissend hebben te respecteren. Het is daarom niet zo dat voor beoordeling van de vordering reeds het (van artikel 7:457 BW afgeleide) beroep van Novo op haar geheimhoudingsplicht beslissend is.
4.4.
Uit dit een en ander vloeit voort dat ook hier de vorenomschreven afweging van belangen, aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, maatgevend moet zijn. Daarbij telt aan de zijde van NOS c.s. het door haar aangevoerde belang dat het hier gaat om journalistieke berichtgeving omtrent de (on)zorgvuldigheid waarmee in de geestelijke gezondheidszorg met dwang(maatregelen) wordt omgegaan, waarbij het opleidingsniveau van de medewerkers in de zorg en het toezicht op hun handelen een rol speelt. Naar NOS c.s. onweersproken heeft gesteld en met bewijsbescheiden heeft onderbouwd, betreft dit een kwestie van aanmerkelijk maatschappelijk belang, die onderwerp vormt van intensieve (onderzoeks)bemoeienis van de Inspectie voor de Geestelijke Gezondheidszorg en van langlopende pogingen om tot passende wetgeving te komen. NOS c.s. wenst daarbij het handelen van Novo en/of de desbetreffende medewerkers te gebruiken als illustratie van het te behandelen onderwerp. Dat zij hetgeen zij over deze kwestie in haar uitzending aan de orde wil stellen, wenst te illustreren aan de hand van de in geding zijnde camerabeelden, ligt in het licht van het vorenomschreven belang voor de hand, mede gezien het kritische (in geding gebrachte) rapport van de Inspectie voor de Geestelijke Gezondheidszorg over het handelen van de desbetreffende medewerkers.
4.5.
Voorts telt hier aan de zijde van NOS c.s. dat niet is gesteld of gebleken dat zij in de uitzending Novo en/of haar desbetreffende medewerkers van strafbaar handelen of nalaten zal betichten. Zij wenst het onderwerp immers aan de orde te stellen in het licht van de vraag naar goede zorgverlening.
4.6.
Ook is hier aan de zijde van NOS c.s. van belang hetgeen zij heeft gesteld omtrent haar contact met de nabestaanden van mevrouw G. Als niet weersproken staat vast dat zij dat contact heeft gelegd. Weliswaar heeft Novo gesteld dat die nabestaanden niet allen met het gebruik van de beelden hebben ingestemd, maar zij heeft dat slechts gebaseerd op de stelling dat de procedure uit hoofde van artikel 12 Sv niet door alle nabestaanden is geëntameerd. Dat vormt onvoldoende weerspreking van de stelling van NOS c.s. dat geen van de nabestaanden bezwaar heeft tegen het gebruik van de beelden en dat zij met hen in gesprek is over de wijze waarop [mevrouw]daarbij (al dan niet onherkenbaar gemaakt) in beeld zal worden gebracht. Daarbij telt ook dat Novo naar eigen zeggen niet uit eigen wetenschap bekend is met het standpunt van de nabestaanden op dit punt. Het op dit punt door NOS c.s. gestelde staat daarmee vast.
4.7.
Daarnaast telt hier aan de zijde van NOS c.s. dat het haar (naar terecht niet tussen partijen in geschil is) vrijstaat om een televisie-uitzending over het genoemde onderwerp te maken, om daarbij het noodlottige voorval rond [mevrouw]aan de orde te stellen en om daarbij (los van de camerabeelden) naar buiten te brengen wat haar omtrent de toedracht van dat voorval bekend is, daarbij aanknopend bij het kritische rapport van de Inspectie voor de Geestelijke Gezondheidszorg omtrent het voorval. Het bezwaar van Novo ziet aldus met name op de visuele aspecten van de berichtgeving.
4.8.
Tot slot telt hier aan de zijde van NOS c.s. dat zij aan Novo (en daarmee aan de desbetreffende medewerkers) heeft toegezegd dat in ieder geval deze medewerkers onherkenbaar in beeld zullen worden gebracht, door hun personalia ongenoemd te laten, door het zogenaamde ‘blurren’ van hun gezicht en/of door andere passende maatregelen die voorkomen dat hun identiteit kan worden achterhaald.
4.9.
Anderzijds telt hier aan de zijde van Novo dat zij er een van haar geheimhoudingsplicht afgeleid belang bij heeft om te voorkomen dat gegevens uit de behandelrelatie met [mevrouw]niet (verder) naar buiten komen dan mevrouw G, naar inschatting van Novo, zou hebben gewild. Zoals hiervoor overwogen leidt dit belang er niet toe dat de zaak moet worden beslist op grond van Novo’s beroep op (overeenkomstige) toepassing van artikel 7: 457 BW, maar niet valt in te zien waarom Novo, in het verlengde van haar voormalige behandelrelatie met mevrouw G, niet - naar eigen keuze - voor dat belang zou mogen opkomen.
4.10.
In verband hiermee telt aan de zijde van Novo ook het door haar gestelde algemene belang dat degenen die zich aan haar zorg toevertrouwen, er op mogen rekenen dat vertrouwelijke gegevens uit de behandelrelatie geheim zijn en blijven.
4.11.
Voorts telt hier aan de zijde van Novo het belang van haar desbetreffende medewerkers, die niet lichtvaardig aan de publiciteit rond de camerabeelden mogen worden bloot gesteld, gezien de mogelijk diffamerende werking die daar voor hen vanuit kan gaan.
4.12.
Ten aanzien van de weging van deze belangen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.13.
Het belang van Novo dat gegevens uit de behandelrelatie met [mevrouw]niet (verder) naar buiten komen dan mevrouw G, naar inschatting van Novo, zou hebben gewild, heeft hier geringe betekenis. Niet alleen heeft Novo de door haar gemaakte inschatting niet met feiten en omstandigheden onderbouwd, doch daarnaast komt hier gewicht toe aan de omstandigheid dat de nabestaanden van [mevrouw]zich tegen het gebruik van de camerabeelden niet verzetten en dat NOS c.s. met hen in gesprek is over de wijze waarop [mevrouw]daarbij in beeld zal worden gebracht. Aan het gevoelen van die nabestaanden zou dat gewicht weliswaar niet zonder meer toekomen in het geval de zorgverlener - na het overlijden van de cliënt - moet beslissen of hij gegevens uit de vertrouwelijke behandelrelatie prijsgeeft, maar die situatie doet zich hier niet voor. Daarbij is dan nog daargelaten dat ook als een dergelijke situatie wel speelt, de zorgverlener bij zijn desbetreffende beslissing veelal - handelend als goede zorgverlener - het gevoelen van de nabestaanden zal inwinnen en dat in zijn overwegingen zal betrekken.
4.14.
Ook het door Novo gestelde algemene belang van het cliëntenvertrouwen in het geheim zijn en blijven van vertrouwelijke behandelgegevens – hoewel in het algemeen zwaarwegend – is in het licht van onderhavige omstandigheden van gering gewicht. Nu hier vast staat dat de camerabeelden aan derden en uiteindelijk aan NOS c.s. bekend zijn geworden, zonder dat daarbij sprake was van het door Novo schenden van haar geheimhoudingsplicht, is het verband tussen het (verdere) gebruik van die beelden door NOS c.s. en het gestelde algemene belang te ver verwijderd om hier aan dat belang aanmerkelijke betekenis te geven.
4.15.
Het belang van de desbetreffende medewerkers van Novo om niet op televisie met de camerabeelden te worden geconfronteerd is hier evenmin van doorslaggevend belang. Gegeven is nu eenmaal dat het NOS c.s. vrij staat om de voorziene uitzending te maken in de onder 4.7 omschreven zin, waartoe behoort de kennisgeving van het noodlottige voorval rond [mevrouw]en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond. Het belang van de desbetreffende medewerkers is aldus, naar ook Novo zelf stelt, vooral erin gelegen dat zij niet worden herkend en vervolgens door derden (op onheuse wijze) op hun handelen aangesproken worden. Nu NOS c.s. heeft toegezegd dat de desbetreffende medewerkers onherkenbaar in beeld zullen worden gebracht en dat hun personalia ongenoemd zullen blijven (aan welke toezegging NOS c.s. mag worden gehouden), moet hun belang niet te (kunnen) worden herkend, geacht worden voldoende te zijn gediend. Dat, zoals Novo stelt, ook de genoemde maatregelen daartoe onvoldoende zijn omdat haar instelling waar het noodlottige voorval plaatsvond, in een kleine dorpsgemeenschap was gelegen en een beperkt aantal medewerkers had, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat (zoals NOS c.s. heeft aangevoerd) de kenbaarheid van de identiteit van de desbetreffende medewerkers binnen die beperkte kring, door de voorgenomen wijze waarop zij in beeld worden gebracht niet wordt beïnvloed.
4.16.
Tegenover het belang van NOS c.s. om de voorgenomen uitzending te maken, zoals hiervoor overwogen ten aanzien van het belang van het aan de orde zijnde onderwerp, de illustratie van dat onderwerp aan de hand van de camerabeelden, de voorgenomen wijze van presenteren van het noodlottige voorval rond [mevrouw](niet in strafrechtelijk verband maar in het verband van de kwaliteit van zorg) en de toegezegde inachtneming van de maatregelen die de identiteit van de desbetreffende medewerkers afschermen, zijn de door Novo gestelde belangen niet van zodanig gewicht dat de voormelde belangenafweging in haar voordeel behoort uit te vallen, mede in acht genomen de aan Novo geboden mogelijkheid in de uitzending haar visie naar voren te brengen. Dat betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een terechte vordering van Novo, reden waarom het gevorderde dient te worden afgewezen.
4.17.
Novo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de gedingkosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NOS c.s. worden begroot op:
  • griffierecht €  589,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.405,00
De nakosten, waarvan NOS c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Novo in de gedingkosten, tot op heden begroot op € 1.405,00,
5.3.
veroordeelt Novo, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door NOS c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
dit vonnis is ten aanzien van het onder 5.2 en 5.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.