ECLI:NL:RBMNE:2013:3164

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
07.660114-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging met een mes in Lelystad

Op 25 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 maart 2012 in Lelystad, waar de verdachte een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht door deze met kracht tegen de kaak te slaan, wat resulteerde in een meervoudige kaakfractuur en zenuwbeschadiging. De rechtbank oordeelde dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging met een mes op 25 maart 2012, waarbij hij dreigende woorden uitsprak naar [slachtoffer 1] en een getuige, [getuige 3]. Tijdens de rechtszitting op 11 juli 2013 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Çimen, en de officier van justitie, mr. A.J.S. Visser, presenteerde de vordering. De rechtbank oordeelde dat de aangifte en getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met zijn strafblad en de ernst van de feiten. Daarnaast werd de verdachte verplicht om € 1.000,00 te betalen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1]. De rechtbank achtte de feiten strafbaar en de verdachte ook strafbaar, ondanks zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door een zwakbegaafdheid en gedragsstoornis. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is geregistreerd onder parketnummer 07.660114-12.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummers: 07/660114-12 en 23/001716-09 (tul) [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te district Paramaribo (Suriname),
wonende te ([postcode]) [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring Zwolle.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 juli 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.S. Visser en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2012 in de gemeente Lelystad aan een persoon genaamd[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een meervoudige fractuur in de onderkaak en/of een zenuwbeschadiging in de onderlip en/of kin), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) op/tegen een kaak, in ieder geval op/tegen/in het gezicht, te stompen en/of te slaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht), op/tegen een kaak, in ieder geval op/tegen/in het gezicht, heeft gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een meervoudige fractuur in de onderkaak en/of een zenuwbeschadiging in de onderlip en/of kin), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.

hij op of omstreeks 25 maart 2012 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 1] en/of[getuige 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend

  • naar die [slachtoffer 1] en/of die [getuige 3] gelopen en/of
  • (vervolgens) een mes, in ieder geval een scherp voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [getuige 3] gehouden, in ieder geval dat mes, in ieder geval dat scherpe voorwerp, zichtbaar vastgehouden voor die [slachtoffer 1] en/of die [getuige 3] en/of
  • (daarbij) die [slachtoffer 1] en/of die [getuige 3] meermalen, in ieder geval éénmaal, dreigend de woorden toegevoegd:
* “Je zal zien wat ik met je ga doen.” en/of
* “Ik ga je doodmaken.” en/of
* “Ik steek je neer.”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte, de geneeskundige verklaring en de getuigenverklaringen van Van As en Redeker.
Feit 2
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, nu er geen sprake is van zware mishandeling. Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte de door aangever en de getuigen genoemde [naam 1] niet is, zodat ook vrijspraak dient te volgen voor het subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu gelet op de inhoud van het dossier getwijfeld moet worden aan de waarheid van de verklaring van [slachtoffer 1].
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
In het dossier bevindt zich een aangifte van [slachtoffer 1]. Hij verklaarde dat hij zich op
12 maart 2012 samen met [getuige 1] en[getuige 2] voor de fietsbrug bevond richting het Lelycentre in Lelystad. In tegenovergestelde richting zag hij twee jongens, waaronder ene[naam 1], aan komen lopen.[naam 1] keek dreigend naar hem en ineens voelde hij dat[naam 1] hem met zijn linkervuist tegen de kaak sloeg. Daarna voelde hij dat hij nog een keer heel hard geslagen werd.[naam 1] rende vervolgens weg. Aangever spuugde bloed, kon niet meer praten, had veel pijn en voelde zich benauwd. In het ziekenhuis werden vier breuken in zijn kaak geconstateerd en moest hij worden geopereerd. [2]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat verdachte een meervoudige fractuur aan de onderkaak had met een totaal bloedverlies van circa 300 cc. Tevens is er sprake van een zenuwbeschadiging waardoor levenslange gevoelloosheid van de rechter onderlip en de kin zal blijven bestaan. [3]
Getuigen [getuige 1] [4] en[getuige 2] [5] verklaarden bij de politie dat een jongen op aangever af kwam lopen en dat hij aangever direct tegen de kaak sloeg.[getuige 2] omschreef deze jongen als volgt: 20 à 30 jaar, 1.60 meter, getint, Antilliaans of Surinaams, normaal postuur, kort haar, ongeschoren en droeg een petje. Tijdens een enkelvoudige spiegelconfrontatie herkende[getuige 2] verdachte als de jongen die aangever tegen de kaak had geslagen. [6]
Uit voornoemde verklaringen, het door[getuige 2] gegeven signalement in combinatie met de herkenning van verdachte tijdens de spiegelconfrontatie, blijkt genoegzaam dat het verdachte is geweest die aangever op 12 maart 2012 een vuistslag tegen de kaak heeft gegeven.
Naar uiterlijke omstandigheden – te weten het slaan tegen het gezicht (waar zich kwetsbare delen bevinden) – leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het letsel van aangever, te weten een meervoudige kaakfractuur, acht de rechtbank zwaar lichamelijk letsel. Blijkens de geneeskundige verklaring had aangever naast de fracturen tevens een zenuwbeschadiging waardoor zijn rechter onderlip en kin levenslang gevoelloos blijven. Ter terechtzitting heeft aangever bevestigd dat hij nog dagelijks last heeft van zijn onderlip en kin. [7]
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat hij samen met zijn oom [getuige 3] op
25 maart 2012 langs het huis van verdachte aan de [adres] in Lelystad reed. Aangever stapte uit de auto en zag dat verdachte op hem af kwam lopen met een mes in zijn hand. Vervolgens hoorde hij hem zeggen: ‘Ik ga je dood maken’ en ‘Ik steek je neer’. [8]
Getuige[getuige 3] verklaarde bij de politie dat hij op 25 maart 2012 samen met zijn neef [slachtoffer 1] was en dat hij zag dat een jongen, die een groot mes in zijn hand had, naar hem en zijn neef wees. Zijn neef vertelde hem dat dit de jongen was die zijn kaak had gebroken. Hij hoorde de jongen zeggen ‘Je zal zien wat ik met je ga doen’, ‘Ik ga je neersteken of ‘Ik maak je dood.’ Getuige voelde zich hierdoor ook bedreigd. [9]
Getuige [getuige 4] heeft verdachte horen zeggen ‘Ik maak die man kapot’. [10]
Aangezien de verklaringen van [slachtoffer 1] en de getuigen dezelfde strekking hebben, is niet aannemelijk geworden dat zij hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 maart 2012 [slachtoffer 1] en[getuige 3] heeft bedreigd met een mes met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. primair

hij op 12 maart 2012 in de gemeente Lelystad aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een meervoudige fractuur in de onderkaak en een zenuwbeschadiging in de onderlip en kin), heeft toegebracht, door deze opzettelijk éénmaal, (met kracht) op/tegen een kaak, te stompen;

2.

hij op 25 maart 2012 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 1] en[getuige 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend

  • naar die [slachtoffer 1] en die [getuige 3] gelopen en
  • (vervolgens) een mes, in de richting van die [slachtoffer 1] en die [getuige 3] gehouden en
  • (daarbij) die [slachtoffer 1] of die [getuige 3], in ieder geval éénmaal, dreigend de woorden toegevoegd:
* “Je zal zien wat ik met je ga doen.” en
* “Ik ga je doodmaken.” en
* “Ik steek je neer.”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Van het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6 KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 primair
Zware mishandeling.
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf gelet op de LOVS richtlijnen ongekend hoog is. Zij heeft verzocht geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling en bedreiging met een mes. De confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden op de openbare weg. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de gevolgen c.q. angstgevoelens kunnen ondervinden. Delicten als de onderhavige dragen bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor dit feit rekening met de richtlijnen van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (verder te noemen: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde tussen de 3 en 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld. Daarbij gaat het om zware mishandeling zonder gebruikmaking van een wapen.
Voor bedreiging staat een geldboete.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 juli 2013 blijkt dat verdachte meerdere malen met politie en justitie in aanraking is geweest, waaronder een veroordeling op 20 juli 2007 van het Gerechtshof ’s-Gravenhage voor een poging zware mishandeling waarbij een PIJ-maatregel is opgelegd.
Uit de verdachte betreffende reclasseringsadviezen d.d. 27 november 2012, 5 maart 2013 en 28 maart 2013 blijkt het volgende. De situatie rondom verdachte wordt als zeer zorgelijk omschreven. Er is geen sprake van een structurele woonplek of dagbesteding. Daarbij bestaan er onduidelijkheden met betrekking tot de relatie van verdachte en de zorg voor zijn dochter, zijn sociale netwerk en financiële situatie. Verdachte is in 2007 gediagnosticeerd als lijdende aan zwakbegaafdheid en een gedragsstoornis die het handelen en de oordeelsvorming van verdachte mogelijk zouden kunnen beïnvloeden. Nadere medewerking aan een persoonlijkheidsonderzoek heeft verdachte niet willen verlenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend Pro Justitia rapport
d.d. 28 juni 2013, uitgebracht door P.E. Geurink en S. Vermunt, onder supervisie van
Th. Rinne.
Samenvattend blijkt uit deze rapportage dat de intellectuele vermogens van verdachte zich vanaf jonge leeftijd niet leeftijdscongruent hebben ontwikkeld. Hechting aan anderen is hierdoor minder goed tot stand gekomen. Dit heeft invloed gehad op het aan kunnen gaan van diepere relaties, het kunnen lezen van sociale cue’s bij anderen en op de ontwikkeling van zijn persoonlijkheidsorganisatie. Verdachte kan hierdoor ambivalenties over zichzelf of negatieve eigenschappen van zichzelf slecht verdragen. Ook heeft hij moeite met het overzicht behouden op en het juist interpreteren van situaties met interpersoonlijk contact en hij wordt hierin dan ook veelvuldig overvraagd. Verdachte ervaart deze situaties met anderen snel als bedreigend en hij staat als gevolg hiervan primair wantrouwend ten opzichte van anderen. Verdachtes persoonlijkheidsorganisatie is zwak te noemen; zelfinzicht en leervermogen zijn nauwelijks ontwikkeld en verdachte is geneigd tot overschatting van zijn eigen vermogens. Zijn wantrouwen, de overvraging en de overschatting van zijn eigen vermogens resulteert in frequente spanningen binnen interpersoonlijk contact. Verdachte heeft weinig mogelijkheden om met deze spanningen om te gaan en kent een gering probleemoplossend vermogen, hetgeen samen met enige beperkingen in zijn agressieregulatie kan zorgen voor reactief agressieve uitbarstingen. De ontwikkeling van de gewetensfunctie en de empathische vermogens zijn beperkt gebleven, waarbij hij zich op kinderlijke wijze egocentrisch op kan stellen en hij gericht is op directe (impulsieve) behoeftebevrediging. Het voorgaande past bij een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van de bij verdachte bestaande zwakbegaafde intellectuele vermogens. Ook zijn er voldoende aanwijzingen voor het bestaan van een antisociale persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-classificatie. Verdachte wordt als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van verdachte door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te melden straf passend en geboden

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] – daartoe vertegenwoordigd door
mr. J.W.F. Menick – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.227,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering primair niet ontvankelijk te verklaren vanwege de door haar bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege het feit dat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 (primair) bewezen verklaarde feit.
De rechtbank bepaalt de vergoeding voor de immateriële schade ex aequo et bono op een bedrag van € 1.000,00 als voorschot. De rechtbank baseert zich daarbij op de hoogte van immateriële schadevergoedingen in vergelijkbare zaken.
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].

10.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23/001716-09.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaring in de vordering tot tenuitvoerlegging, aangezien de vordering niet binnen drie maanden na het einde van de proeftijd is ingediend en de vordering derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, niet tijdig is ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
Uit artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging uiterlijk tot drie maanden na afloop van de proeftijd kan indienen.
Blijkens de kennisgeving voorwaardelijke veroordeling is de proeftijd, van de bij arrest van het Hof Amsterdam d.d. 10 mei 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, ingegaan op 28 juni 2011. Nu de vordering na voorwaardelijke veroordeling is gedateerd 15 maart 2013, heeft de officier van justitie de vordering binnen de lopende proeftijd en derhalve tijdig ingediend. Aan het verweer van de raadsvrouw op dit punt gaat de rechtbank dan ook voorbij.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door het Hof Amsterdam bij arrest d.d. 10 mei 2010 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van
90. dagen toe te wijzen.
91.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14h,14i, 14j, 14g, 27, 36f, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5. is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de (onvoorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 1.000,00;
  • veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 23/001716-09 door het Hof Amsterdam bij arrest d.d. 10 mei 2012 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. C.W. Couperus-Van Kooten en mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2013.
Mrs Couperus-van Kooten en Schormans zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer 2012021196/2012021007, doorgenummerd 1 tot en met 64.
2.Pagina 48 tot en met 50
3.Een geschift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 31 mei 2012 opgemaakt door R. van Essen, arts G.G.D. Flevoland
4.Pagina 51
5.Pagina 54 en 55
6.Pagina 58 en 59
7.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 juli 2013
8.Pagina 35 tot en met 39
9.Pagina 38 en 39
10.Pagina 41