ECLI:NL:RBMNE:2013:3153

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_3545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse
  • M.C. Verra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering schoolgebouw door gemeente na beëindiging gebruik door stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht en A. van der Schee Q.Q. in hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Jenaplanonderwijs "De Regenboog". De zaak betreft de toepassing van artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs (WPO), dat regelt hoe een schoolgebouw terug in eigendom komt van de gemeente wanneer een stichting of vereniging is gestopt met het gebruik ervan voor schooldoeleinden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de eigendom van het schoolgebouw kon verkrijgen, ondanks het faillissement van de stichting. De rechtbank stelde vast dat de stichting met ingang van 24 december 2011 blijvend had opgehouden het gebouw te gebruiken, en dat de gemeente op basis van artikel 110, tweede lid, van de WPO bevoegd was om het besluit te nemen dat het bevoegd gezag niet meer gebruik maakte van het gebouw.

Eiseres, de curator van de stichting, voerde aan dat de Faillissementswet als lex specialis moet worden gezien en dat de gemeente geen eigendom kon verkrijgen. De rechtbank verwierp dit standpunt en volgde de eerdere rechtspraak van de burgerlijke rechter, die had geoordeeld dat de WPO ook bij faillissement van toepassing blijft. De rechtbank concludeerde dat de gemeente het schoolgebouw rechtsgeldig kon verkrijgen, ondanks het faillissement van de stichting. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de werking van de WPO in relatie tot faillissement en de bevoegdheden van de gemeente in dergelijke situaties. De rechtbank bevestigde dat de gemeente het schoolgebouw kan terugvorderen, zelfs als de stichting failliet is, zolang aan de voorwaarden van de WPO wordt voldaan. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/3545

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2013 in de zaak tussen

A. van der Schee Q.Q. in hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Jenaplanonderwijs "De Regenboog", eiseres
(gemachtigde: mr. M.C. Muus),
en

Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Yahia)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,

(gemachtigde: mr. J. Bootsma).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat de Stichting Jenaplanonderwijs "De Regenboog" (de Stichting) met ingang van 24 december 2011 blijvend heeft opgehouden het gebouw en terrein aan de Spechtenkamp 232 te Maarssenbroek voor school te gebruiken.
Bij besluit van 4 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend, maar verwezen naar de reactie van derde-partij van 17 december 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. M.E.G. Murris, waarnemend curator. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. P. Janssen van de Afdeling management ondersteuning bij verweerder. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A].

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Uit het Nederlandse wettelijke stelsel van bekostiging van onderwijs volgt dat verenigingen en stichtingen die (bijzondere) scholen in stand houden, niet zelf voor een schoolgebouw hoeven zorgen en evenmin zorg hoeven dragen voor de kosten van dat gebouw. De gemeente draagt zorg voor de huisvesting van scholen op haar grondgebied. Verenigingen en stichtingen die scholen in standhouden verkrijgen de eigendom van deze gebouwen en terreinen, maar uitsluitend voor zover en zolang deze gebouwen en terreinen voor school worden gebruikt. Als een vereniging of stichting heeft opgehouden om een schoolgebouw voor school te gebruiken, regelt artikel 110 van de Wet op het primaire onderwijs (WPO) onder meer hoe het schoolgebouw weer terug in eigendom komt van de gemeente.
3.
De verkrijging door de gemeente van de eigendom van het schoolgebouw kan op grond van artikel 110 WPO langs twee wegen plaatsvinden. Op grond van het eerste lid van dit artikel kunnen het College van burgemeesters en wethouders en het bevoegd gezag een gezamenlijke akte ondertekenen, waarin zij verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het schoolgebouw voor de school te gebruiken. Een tweede mogelijkheid voor verkrijging door de gemeente van de eigendom van het schoolgebouw biedt artikel 110, tweede lid, van de WPO. Dit artikellid bepaalt - samengevat - dat Gedeputeerde Staten een besluit kunnen nemen dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het schoolgebouw voor de school te gebruiken indien de gemeente en het bevoegd gezag een geschil hebben over de toepassing van het eerste lid. Tegen het besluit van Gedeputeerde Staten staat beroep open bij de bestuursrechter. De akte, het besluit of de uitspraak van de bestuursrechter waarin is opgenomen dat het schoolgebouw niet meer voor de school wordt gebruikt, wordt op grond van artikel 110, vierde lid, van de WPO ingeschreven in het openbare registers bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De slotzin van artikel 110, vierde lid, van de WPO luidt dat door de inschrijving de gemeente de eigendom verkrijgt.
4. Bij vonnis van 1 december 2011 is de Stichting failliet verklaard. Een stichting die een school in stand houdt, zoals bij de Stichting het geval was, wordt in de WPO aangeduid als het bevoegd gezag.
5.
Bij brief van 2 december 2011 heeft derde-partij aan eiseres een akte in de zin van artikel 110, eerste lid, van de WPO ter ondertekening voorgelegd. Eiseres heeft meegedeeld deze akte niet te zullen ondertekenen. Bij brief van 22 december 2011 heeft derde-partij bij verweerder een verzoek als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de WPO ingediend. Dit verzoek heeft verweerder ingewilligd.
6.
Ter zitting heeft eiseres een nieuwe beroepsgrond naar voren gebracht die, indien deze beroepsgrond slaagt, ertoe leidt dat artikel 110 van de WPO in het geheel niet op deze situatie van toepassing is. Vanwege het verstrekkende karakter van deze beroepsgrond bespreekt de rechtbank deze grond als eerste.
7.
Eiseres heeft gesteld dat de Stichting in 1985 de grond, waarop de school staat, van de gemeente heeft gekocht en dat zij daadwerkelijk, door middel van verrekening met een haar toekomende subsidie, voor de grond een bepaald bedrag heeft betaald. De Stichting heeft volgens eiseres voor de grond betaald, want de koopsom voor de grond is volledig in mindering gebracht op het investeringskrediet/investeringsbudget dat door het Rijk aan de school was toegekend. Van een overdracht om niet is daarom volgens eiseres geen sprake geweest. De opstallen worden nagetrokken door de grond. Eiseres is daarmee eigenaar van zowel de grond als het gebouw dat daarop staat en dit betekent dat de gemeente niet via artikel 110 van de WPO de eigendom kan verkrijgen.
8.
De rechtbank overweegt dat voor de toepassing van artikel 110, tweede lid in samenhang met het vierde lid van de WPO bepalend is wie het terrein ten tijde van de aankoop heeft gefinancierd. In dit verband verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juni 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI8463). Als de Stichting het terrein uit eigen middelen heeft gefinancierd dan kan derde-partij niet via artikel 110 van de WPO de eigendom van het schoolgebouw verkrijgen.
9.
Eiseres is een civiele procedure gestart tegen derde-partij om via die weg te bewerkstelligen dat uitsluitend zij bevoegd is om over het schoolgebouw te beschikken. Bij vonnis van 3 april 2013 (C/16/324379/HA ZA 12-764) heeft de rechtbank Midden-Nederland alle vorderingen van eiseres afgewezen. In die procedure heeft eiseres haar standpunt dat de Stichting de grond uit eigen middelen heeft voldaan, niet naar voren gebracht. In het vonnis is wel onder 2.3 overwogen dat de vereniging (rechtsvoorganger van de Stichting) op of omstreeks 3 oktober 1986 bij notariële akte
om nietgrond in eigendom heeft verkregen van de gemeente. Uit het vonnis blijkt verder op geen enkele manier dat de Stichting de grond uit eigen middelen heeft bekostigd.
10. Uit dat wat eiseres in deze procedure naar voren heeft gebracht kan evenmin worden afgeleid dat sprake is van een bekostiging van de grond uit eigen middelen. Eiseres heeft ter zitting verwezen naar het voorstel van 5 november 1985 van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen (de rechtsvoorgangster van derde-partij), het daaropvolgende Raadsbesluit van 18 november 1985 en de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van 2 juni 1987. Uit deze stukken blijkt dat de bouw van de school is bekostigd uit het investeringsbudget dat door het Rijk is verstrekt aan derde-partij ten behoeve van de Stichting en dat deze kosten in mindering zijn gebracht op het budget dat later aan de Stichting is verstrekt. Dit investeringsbudget is echter geen geld dat toebehoort aan de Stichting en valt dan ook niet aan te merken als eigen middelen van de Stichting. De ratio van het investeringsbudget is dat het Rijk de kosten voor de school via de gemeente bekostigt. Het gaat hier dus nog steeds om geld uit publieke middelen. De manier waarop de school is bekostigd past dan ook in de gedachte dat als vanuit de overheid is voorzien in de bekostiging van het schoolgebouw en dat als de Stichting ophoudt het gebouw voor school te gebruiken, deze middelen weer terugvloeien naar de overheid. Van een verrekening met aan de Stichting toebehorende subsidiegelden is dus geen sprake. Er is ook geen relatie tussen het Rijk en de Stichting. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
11.
Eiseres heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat verweerder geen toepassing heeft mogen geven aan artikel 110, tweede lid, van de WPO, omdat van een geschil over de toepassing van het eerste lid van dat artikel geen sprake is. Eiseres is het immers eens met de vaststelling dat de Stichting met ingang van 24 december 2011 blijvend heeft opgehouden het gebouw of terrein voor school te gebruiken. Artikel 110 van de WPO richt zich verder tot derde-partij en het bevoegd gezag. Eiseres kan niet met het bevoegde gezag worden vereenzelvigd. Een curator is geen partij in een eventueel geschil als bedoeld in artikel 110 van de WPO en dat maakt volgens eiseres ook dat het artikel niet van toepassing is in faillissement.
12.
De rechtbank stelt vast dat de akte die derde-partij bij brief van 2 december 2011 aan eiseres heeft voorgelegd door eiseres noch door de Stichting is ondertekend. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting na haar faillissement de akte niet meer kon ondertekenen. Eiseres heeft zich vervolgens bij herhaling op het standpunt gesteld dat zij, omdat zij niet het bevoegde gezag is en daarmee ook niet vereenzelvigd kon worden, niet bevoegd was tot ondertekening van de akte. De gezamenlijke akte, waarover het eerste lid van artikel 110 van de WPO gaat, is door de weigering van eiseres om de akte te tekenen, niet tot stand gekomen. Hiermee is een geschil ontstaan als bedoeld in het eerste lid van artikel 110 van de WPO. De formulering van artikel 110 van de WPO staat er, anders dan eiseres meent, niet aan in de weg dat daar waar het bevoegd gezag in staat van faillissement verkeert, en waar de curator is belast met het beheer over het vermogen, deze curator in een geschil over de toepassing van het eerste lid van artikel 110 van de WPO wordt betrokken. De weigering van de curator om de akte te tekenen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat voor derde-partij de alternatieve manier van eigendomsverkrijging als bepaald in het tweede lid van artikel 110 van de WPO openstond. De vraag of eiseres nu wel of niet bevoegd was om de verklaring te ondertekenen, behoeft dan ook verder geen beantwoording; er is zonder meer sprake van een geschil over de toepassing van het eerste lid, waarmee de bevoegdheid voor verweerder om op het verzoek van derde-partij te beslissen een gegeven is. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
13.
Eiseres heeft verder gesteld dat artikel 110, tweede lid, van de WPO een discretionaire bevoegdheid aan verweerder geeft. Dit blijkt uit de formulering van dit artikel waar Gedeputeerde Staten "
kunnen" besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. Van een gebonden beslissing is daarmee volgens eiseres geen sprake. Verweerder had bij de besluitvorming alle belangen moeten afwegen, waarbij het feit dat de Stichting failliet is verklaard bij deze beoordeling betrokken had moeten worden, aldus eiseres.
14.
Verweerder en derde-partij hebben zich op het standpunt gesteld dat het woord "
kunnen" in artikel 110, tweede lid, van de WPO uitsluitend uitdrukt dat als de feitelijke situatie anders is, en het bevoegd gezag dus niet blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein voor de school te gebruiken, verweerder een ander besluit kan nemen. De wet biedt volgens verweerder en de derde-partij geen beoordelingsruimte om het faillissement van de Stichting en andere belangen bij deze besluitvorming te betrekken.
15.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder en derde-partij dat in artikel 110, tweede lid, van de WPO geen discretionaire bevoegdheid voor verweerder is vervat. Het woordje "
kunnen" ziet op de feitelijke vaststelling of het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein voor de school te gebruiken; in zo'n geval kan verweerder het voorliggende verzoek inwilligen. Dit betekent dat verweerder bij de besluitvorming geen ruimte heeft om het faillissement van de Stichting en derhalve de belangen van de overige schuldeisers mee te laten wegen. De vraag die simpelweg voorligt in deze is of de Stichting blijvend heeft opgehouden het gebouw voor school te gebruiken. Nu het antwoord op deze vraag bevestigend is, heeft verweerder het primaire besluit kunnen nemen. De rechtbank volgt eiseres dus niet in haar beroepsgrond.
16.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat de Faillissementswet (Fw) moet worden gezien als een lex specialis en dus voor de WPO gaat. De rechtbank sluit aan bij dat wat de burgerlijke rechter hierover in het eerder aangehaalde vonnis van deze rechtbank van 3 april 2013 heeft overwogen:
"
(…)
Conclusie ontneming schoolgebouw door gemeente
4.13
Uit het voorgaande volgt dat de WPO ook bij faillissement haar werking blijft behouden terwijl de bepalingen uit de Fw niet in de weg staan aan de ontneming van het schoolgebouw door de gemeente ex artikel 110 WPO. Dit heeft tot gevolg dat wanneer GS dan wel de bestuursrechter respectievelijk een onherroepelijk besluit neemt of uitspraak doet die in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 110 lid 4 WPO (al dan niet in combinatie met het bepaalde in artikel 163 WPO), dit besluit dan wel deze uitspraak door de gemeente mag worden ingeschreven in het openbaar register. Daarmee kan de gemeente het schoolgebouw rechtsgeldig verkrijgen, ondanks het faillissement van de stichting. (…)"
17.
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat, omdat verweerder niet bevoegd zou zijn om op het verzoek van derde-partij te beslissen, het besluit geen rechtsgevolgen kan hebben. Daarmee zou geen sprake zijn van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
18.
Zoals uit dat wat hiervoor is overwogen volgt de rechtbank eiseres niet in die grond. Verweerder is bevoegd om op het verzoek van derde-partij te beslissen. Voor zover eiseres heeft betoogd dat het besluit niet is gericht op extern rechtsgevolg, overweegt de rechtbank dat het besluit van verweerder op grond van artikel 110, vierde lid, van de WPO kan worden ingeschreven in de openbare registers, waarna derde-partij de eigendom verkrijgt van het schoolgebouw. Het besluit van verweerder is daarmee gericht op extern rechtsgevolg en is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. In artikel 110 van de WPO is de gang naar de bestuursrechter om dit besluit aan te vechten ook expliciet benoemd. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt evenmin.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. M.C. Verra, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.