ECLI:NL:RBMNE:2013:3116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
2166654 - MC EXPL 13-7085
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake kredietovereenkomst en membershipfee

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2013 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Debet Card Services Europe B.V. en twee gedaagden die niet verschenen. De eiseres, vertegenwoordigd door Flanderijn & Van Eck, vorderde terugbetaling van een bedrag van € 750,00, vermeerderd met een membershipfee van € 187,50, alsook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst die op 6 februari 2013 was gesloten, waarbij eiseres een prepaid Maestro debetkaart met een tegoed van maximaal € 750,00 aan de gedaagden in bruikleen had verstrekt. De gedaagden hadden het tegoed op de kaart geactiveerd, maar voldeden niet aan hun terugbetalingsverplichtingen.

De kantonrechter heeft ambtshalve de toepasselijkheid van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) beoordeeld, aangezien de overeenkomst mogelijk als een kredietovereenkomst kan worden aangemerkt. De rechter heeft de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en de Wck besproken, waaronder de definities van kredietovereenkomsten en krediettransacties. De vraag of de overeenkomst in strijd is met de wettelijke bepalingen omtrent kredietvergoedingen werd aan de orde gesteld, waarbij de kantonrechter opmerkte dat de eiseres in de gelegenheid moet worden gesteld om zich hierover uit te laten.

De zaak is vervolgens naar de rolzitting verwezen, zodat eiseres middels een akte kan reageren op de mogelijke toepasselijkheid van de Wck en de gevolgen daarvan. De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Zaak- en rolnummer: 2166654 MC EXPL 13-7085
Datum vonnis: 31 juli 2013
Vonnis in de zaak van
de besloten vennootschap
DEBET CARD SERVICES EUROPE B.V.,
gevestigd te Uden,
eiseres,
gemachtigde Flanderijn & Van Eck,
tegen

1.[gedaagde sub 1],wonende te[woonplaats],2. [gedaagde sub 2],wonende te[woonplaats],gedaagden,niet verschenen.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding

2.Ambtshalve beoordeling

2.1.
Uit de stellingen van eiseres volgt dat haar vordering is gebaseerd op een op
6 februari 2013 via de website van eiseres tussen partijen gesloten, kennelijk door eiseres opgestelde, overeenkomst. Zakelijk weergegeven houdt die overeenkomst in dat eiseres aan gedaagden in bruikleen verstrekt een zogenaamde Payogo Prepaid Maestro Debet Card met een op te waarderen tegoed van maximaal € 750,00 voor de duur van 30 dagen. Het verkregen tegoed, vermeerderd met een membershipfee, dient binnen 21 dagen na opwaardering te zijn terugbetaald aan eiseres. Gedaagden hebben op 6 december 2012 de Prepaid Maestro Debet Card geactiveerd, waardoor het toegekende tegoed is opgewaardeerd op de Prepaid Maestro Debet Card. Eiseres heeft op 6 februari 2013 aan gedaagden een factuur gezonden voor het opgewaardeerde tegoed van € 750,00 en de membershipfee van
€ 187,50. Gedaagden schieten tekort in hun terugbetalingsverplichting jegens eiseres. Eiseres vordert op grond van de overeenkomst veroordeling tot terugbetaling van het betaalde bedrag van € 750,00, te vermeerderen met € 187,50 aan membershipfee, met de wettelijke rente, met € 140,63 aan buitengerechtelijke incassokosten, met € 35,00 aan het opstellen van een verhaalsinformatierapport en met de proceskosten.
2.2.
Op 25 mei 2011 is in werking getreden de Wet van 19 mei 2011 (Stb. 2011, 246) tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/103/EEG van de Raad (PbEU L 133/66). Bij die wet is onder meer aan boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Titel 2A met opschrift consumentenkredietovereenkomsten toegevoegd en de Wet op het consumentenkrediet (Wck) gewijzigd. Titel 2A van boek 7 BW is ingevolge artikel 211a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek van toepassing op kredietovereenkomsten die vanaf 25 mei 2011 zijn gesloten. De aldus gewijzigde Wck is ingevolge artikel VI van de wet van 19 mei 2011 van toepassing op kredietovereenkomsten die vanaf 25 mei 2011 zijn gesloten.
2.3.
In artikel 7:57 van het BW is, voor zover van belang, een kredietovereenkomst gedefinieerd als
“een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere soortgelijke betalingsfaciliteit”.
2.4.
In artikel 7:73 van het BW is bepaald, dat van het bepaalde bij Titel 2A niet ten nadele van de consument kan worden afgeweken en dat de consument de hem krachtens die titel toegekende bescherming niet kan worden ontzegd, door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder de Richtlijn vallen op te nemen in overeenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.
2.5.
In artikel 1, aanhef en onder a, van de Wck is het begrip “krediettransactie”, voor zover van belang, gedefinieerd als
“iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat (…) door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet”.
2.6.
In artikel 1, aanhef en onder j, van de Wck is het begrip “kredietvergoeding” gedefinieerd als:
“alle beloningen en vergoedingen, in welke vorm ook, die de kredietgever (…) ter zake van een krediettransactie bedingt, in rekening brengt of aanvaardt”.
2.7.
In het (gewijzigde) artikel 2 van de Wck is vervolgens bepaald, dat voor
“krediettransacties waarbij de betalingen van de kredietnemer plaatsvinden binnen drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld”(uitsluitend) de bepalingen van de artikelen 34 tot en met 36 Wck gelden. Zakelijk weergegeven komen die bepalingen er op neer, dat het de kredietgever verboden is een hogere kredietvergoeding in rekening te brengen of te bedingen dan de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding zoals ingevolge artikel 35 Wck geregeld in het Besluit kredietvergoeding.
2.8.
In artikel 1, aanhef en onder e van het Besluit kredietvergoeding is het begrip “kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn” gedefinieerd als:
“de kredietvergoeding die over een betalingstermijn in rekening wordt gebracht, uitgedrukt in een percentage van het uitstaand saldo aan het begin van die betalingstermijn”.
2.9.
Artikel 4 van het Besluit kredietvergoeding bepaalt:
“Voor de berekening van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding bij regelmatige afwikkeling geldt de wettelijke rente verhoogd met 12 procentpunten als het ten hoogste toegelaten effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis”. Aangezien de wettelijke rente ten tijde van het sluiten van de overeenkomst 3% bedroeg, betekent dit dat het ten hoogste toegelaten effectieve kredietvergoedingspercentage, op jaarbasis, 15 % bedraagt.
2.10.
Gezien de hiervoor aangeduide bepalingen rijst de vraag of de overeenkomst waarop eiseres zich beroept een kredietovereenkomst is waarbij met een looptijd van 21 dagen € 750,00 wordt uitgeleend tegen een vergoeding van € 187,50 aan membershipfee en van € 35,00 aan het opstellen van een verhaalsinformatierapport, alsmede of en in hoeverre die transactie als een krediettransactie in de zin van de Wck moet worden aangemerkt. Als dat het geval is, lijkt een vergoeding, die in dat geval als kredietvergoeding moet worden aangemerkt, van € 187,50 en € 35,00 in strijd met de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding.
2.11.
Omdat de Wck ambtshalve moet worden toegepast, dient eiseres in de gelegenheid te worden gesteld zich over het voorgaande en over de eventuele consequenties indien de Wck van toepassing is te achten, uit te laten. Daartoe zal de zaak naar de rolzitting worden verwezen.
2.12.
Ter voorlichting van eiseres wordt er op gewezen dat de termijn van een
eenvoudigeakte volgens het rolreglement in beginsel niet wordt verlengd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van
28 augustus 2013 om 11:00 uurteneinde eiseres middels een
eenvoudigeakte in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de mogelijke toepasselijkheid van de Wet op het consumentenkrediet en de gevolgen van toepassing van die wet;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 31 juli 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.