ECLI:NL:RBMNE:2013:3099

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
C/16/316857 / HA ZA 11-1998
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon bij doorgeven verhoging verzekerde som

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van een assurantietussenpersoon, de Coöperatieve Rabobank West-Zeeuws-Vlaanderen U.A., bij het doorgeven van een verhoging van de verzekerde som aan de verzekeraar, ASR Schadeverzekering N.V. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hadden een brandverzekering lopen bij ASR, bemiddeld door Rabobank. Na een telefoongesprek op 26 oktober 2010, waarin werd afgesproken de verzekerde som te verhogen naar € 2.000.000,00, heeft Rabobank een e-mail gestuurd naar ASR om deze verhoging te bevestigen. Echter, de verhoging is niet doorgevoerd, wat leidde tot een aanzienlijke schade na een brand op 11 november 2010, waarbij goederen verloren gingen en ASR slechts een bedrag van € 458.138,45 uitkeerde wegens onderverzekering.

Rabobank vorderde betaling van dit bedrag van ASR, stellende dat zij de verhoging tijdig had doorgegeven. ASR voerde verweer en stelde dat er geen duidelijke bevestiging van de verhoging was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat Rabobank niet voldoende had gedaan om de verhoging van de verzekerde som te bevestigen en dat ASR geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet doorvoeren van de verhoging. De rechtbank wees de vorderingen van Rabobank af en veroordeelde haar in de proceskosten.

De rechtbank benadrukte dat het gebruik van e-mail risico's met zich meebrengt en dat het aan de gebruiker is om te verifiëren of berichten zijn aangekomen. In dit geval had Rabobank nagelaten om na het stilzwijgen van ASR verdere actie te ondernemen, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/316857 / HA ZA 11-1998
Vonnis van 19 juni 2013
in de zaak van
de onderlinge waarborgmaatschappij
COOPERATIEVE RABOBANK WEST-ZEEUWS-VLAANDEREN U.A.,
gevestigd te Sluis,
optredend pro sé
en in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van
[eiser 1] en[eiser 2],
beiden wonende te[woonplaats]
eiseres,
advocaat mr. B.S. Matser,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. van der Kolk en mr. O.B. Zwijnenberg.
Partijen zullen hierna Rabobank en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 februari 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2012
  • de akte van Rabobank
  • de akte van ASR
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] (verder te noemen in enkelvoud:[eisers]) hebben bij ASR onder nummer [nummer] een zogenoemd “Voordeelpakket Agrarisch” lopen, waarin zich een brandverzekering bevind voor een bedrijfsgebouw en inventaris en goederenopslag op het risico-adres [adres]te [woonplaats]. De inventaris en goederen zijn blijkens het polisblad verzekerd voor € 250.000,00 resp. € 1.000.000,00.
2.2.
Rabobank fungeert als assurantietussenpersoon. De onder 2.1 bescheven verzekering is door haar bemiddeling tot standgekomen. Zij heeft in oktober 2010 op eigen initiatief contact opgenomen met[eisers], teneinde op basis van de actuele bedrijfsgegevens met[eisers] te kunnen vaststellen of de verzekeringsproducten nog voldoende daarop aansloten.
2.3.
In de ochtend van 26 oktober 2010 is er contact tussen mevrouw [A] van Rabobank en[eiser 2] In dat telefoongesprek kwam naar voren dat de goederenopslag bij[eisers] op dat moment een waarde vertegenwoordigt van
€ 2.000.000,00. Tussen[eisers] en Rabobank is afgesproken dat Rabobank zou zorgen voor een verhoging van de verzekerde som op de post “voorraden”.
2.4.
Aansluitend aan dit telefoongesprek heeft [A] telefonisch contact gezocht met een medewerker van ASR, [B], Senior Acceptant Agrarisch. In dat gesprek komt de noodzaak van verhoging van de verzekerde som aan de orde en ook de vraag of als gevolg van deze verhoging toepassing kon worden gegeven aan een bepaalde premiestructuur (hoog-laagpremie c.q. seizoenspremie). Van dit gesprek is een transcriptie gemaakt.
2.5.
Enige uren later, om 14.00 uur op 26 oktober 2010 heeft [A] aan het emailadres acceptatie.agrarisch@nl.fortis.com geschreven:
“Onderwerp: Polisnummer [nummer] tnv[eisers]
Goedemiddag,
Graag op bovengenoemde polis het verzekerde bedrag voor aardappelen verhogen naar
€ 2.000.000,--. Het gaat om aardappelen en uien aanwezig op dit adres. In de zomer staan de schuren leeg. Derhalve Graag kijken of de premie verlaagd kan worden.
Ik zie uw reactie tegemoet.
Met vriendelijke groet,
acceptatie.agrarisch@nl.fortis.com
[A]
Intern Specialist Verzekeren
Rabobank West-Zeeuws-Vlaanderen
Afdeling Verzekeringen
…”.
2.6.
Op 11 november 2010 woedt er een brand in het bedrijfspand van[eisers], waarbij daar opgeslagen goederen verloren gaan. Bij onderzoek bleek sprake te zijn van onderverzekering op de post voorraden, waardoor uiteindelijk een bedrag van € 458.138,45 wegens onderverzekering niet is uitgekeerd. In de contacten tussen Rabobank en ASR bleek dat de verhoging van de verzekerde som zoals genoemd op 26 oktober 2010 niet was doorgevoerd.
2.7.
[eisers] heeft Rabobank respectievelijk ASR aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het niet (tijdig) doorgeven c.q. doorvoeren van de verhoging van de verzekerde som.

3.Het geschil

3.1.
Rabobank vordert  samengevat - veroordeling van ASR tot betaling van € 458.138,45 vermeerderd met rente en kosten; een verklaring voor recht dat ASR jegens[eisers] c.q. Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten, dan wel in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht dan wel op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid gehouden is dekking te verlenen op basis van een verzekerde som van € 2.000.000,00 op de Goederenpolis.
3.2.
In de kern voert Rabobank aan dat zij de verhoging op de polis telefonisch heeft doorgegeven en per email heeft bevestigd. Het was volgens haar gebruikelijk tussen professionele partijen om dat ook telefonisch te doen. Na het telefoongesprek mocht Rabobank erop vertrouwen dat de verhoging op de polis direct was doorgevoerd. Het had op de weg van ASR gelegen Rabobank of[eisers] te informeren als dat niet zo zou zijn geweest.
3.3.
ASR voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het punt waar het in deze procedure om draait is de vraag of Rabobank aan ASR (tijdig) een verhoging van de verzekerde som voor Voorraden heeft doorgegeven en ASR dientengevolge verplicht was tot het verhoogde bedrag dekking te verlenen. ASR heeft weliswaar nog een preliminair verweer gevoerd, namelijk dat Rabobank niet in het bezit zou zijn van een juiste volmacht om op te treden voor de maatschap[eisers] c.q. de voortzettende B.V. maar dat verweer wordt verworpen. De heren[eiser 2] en [eiser 1] staan op de polis vermeld als verzekeringnemers en reeds uit dien hoofde kon Rabobank in hun opdracht handelen en optreden.
4.2.
Tussen partijen is niet in discussie, dat het gebruikelijk is dat Rabobank als tussenpersoon de contacten onderhoud tussen de verzekerden en de (verschillende) verzekeraars, waaronder ASR. De vordering van Rabobank is ook niet gestoeld op de stelling dat ASR zelf onderzoek had moeten doen naar de vraag of de polis van[eisers] nog aansluit op de bedrijfsuitoefening, zodat de opmerkingen die Rabobank in het algemeen over de op ASR rustende zorgplicht heeft gemaakt geen verdere bespreking behoeven.
4.3.
Vaststaat dat Rabobank in de persoon van [A] van[eisers] op 26 oktober 2010 opdracht kreeg om per direct de verzekerde som te verhogen tot € 2.000.000,00. Aansluitend heeft [A] gebeld met [B], werkzaam bij ASR. Het telefoongesprek, dat op band is opgenomen en bij gelegenheid van de comparitie na antwoord ter zitting is afgeluisterd en waarvan een transcriptie zich in het dossier bevindt, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk in die zin, dat (de medewerker van) ASR uit dat gesprek heeft moeten opmaken dat een onvoorwaardelijk verzoek tot verhoging werd gedaan, laat staan dat hij telefonisch die verhoging heeft geaccordeerd. Met name uit het slot van het gesprek blijkt dat [A] en [B] hebben afgesproken dat er een, naar de rechtbank begrijpt: schriftelijke, aanvraag zou worden gedaan:
(na een dicussie over de wijze van premieberekening:)
“…
O: Oké, ja en nee… dat is de enige manier. Ik weet dat we dat tegenwoordig gewoon zo doen…We pakken gewoon…
H: Ja, ja daar kan ik mee akkoord gaan.
O: Ja, alleen… ja, je kunt, moet eerlijk zijn en ja wat premie gaat worden daar moeten we even bekijken of het überhaupt, of het naar beneden kan en zo ja, wat wordt het dan.
H: Ja.
O: Zet dat er dan even bij en wat moet het premiebedrag nu zijn, ja dan moet je in principe die 2 miljoen pakken. Ja.
H: Mmm. Ja, maarra dat wilde ik ook doorgeven dat het 2 miljoen moet zijn, maar ik zal dat mailen en dan zal ik vragen dat ehh…
O: Ja, geef het aan ja, inderdaad van hee die 2 miljoen is niet compleet, maar gedurende die en die periode en ehh, hee kan wellicht nog dat premie ehh promillage in dat geval herzien worden, ja of nee. En zo ja, wat wordt het dan etc. etc., maar dan kun je dat kun je zelf invullen.
H: Ja dat is goed. Oké, ik ga dat doorgeven.
O: Oké.
H: Dank je wel hè?
O: Prima.
H: Goed. Dag.
O: Dag.
Voor ASR zal zeker duidelijk zijn geweest dat er behoefte bestond aan een verhoging van het verzekerde bedrag, maar van een duidelijke melding dat die verhoging direct moest ingaan en een acceptatie door ASR is geen sprake geweest. Bovendien heeft [A] zelf aangegeven dat zij dit nog zou mailen en dat het ze “dat” zou doorgeven, wat er op duidde dat zij de verhoging wilde koppelen aan een verzoek tot premieherziening.
4.4.
Uit de tekst van de email die [A] vervolgens heeft gestuurd en die onder 2.5 van dit vonnis is weergegeven, blijkt ook niet dat sprake is van een bevestiging, zoals Rabobank heeft betoogd, maar van een verzoek - zoals besproken met [B]. Dit leidt ertoe dat de stelling van Rabobank dat reeds in het telefoongesprek op 26 oktober 2010 een verhoging van de verzekerde som is overeengekomen, wordt verworpen.
4.5.
De rechtbank komt dan toe aan de vraag of de email op 26 oktober 2010 kan worden gezien als een melding van Rabobank aan ASR op grond waarvan ASR (direct) dekking had moeten verlenen. Ook die vraag wordt ontkennend beantwoord. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
Voor Rabobank was als geen ander duidelijk dat op 26 oktober 2010 bij haar cliënt[eisers], sprake was van onderverzekering. De directe actie in de richting van ASR was dan ook gerechtvaardigd, maar niet voldoende. Immers, gebleken is dat de email van 26 oktober 2010 door ASR onbeantwoord bleef. Dat had Rabobank tot nadere actie moeten aanzetten, nu de belangen van haar cliënt daartoe noodzaakten. Het standpunt van Rabobank dat het stilzwijgen van ASR Rabobank niet bevreemdde, kan de rechtbank niet begrijpen. Immers, het ging om een situatie van acute onderverzekering, een substantiële verhoging van de verzekerde som en mogelijk ook een behoorlijke consequentie voor de te betalen premie. Het had op de weg van Rabobank gelegen om in het kader van een behoorlijke taakuitoefening als assurantietussenpersoon, bij stilzwijgen zelf opnieuw contact te zoeken en duidelijkheid te krijgen.
4.7.
Zou dit in een normale situatie al mogen worden verwacht van een behoorlijk handelend assurantietussenpersoon, in het onderhavige geval klemde dat des te meer, nu Rabobank gebruik maakte van een emailadres dat een duidelijk verouderde extensie had (@nl.fortis.com). ASR heeft onbetwist gesteld dat dit adres al vanaf 2008 niet meer actief was en dat gebruikers in de laatste maanden van 2010 een bounce bericht kregen, dat dit adres niet meer werd gebruikt en het bericht dus ongelezen bleef. Hoewel ASR een document heeft overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een dergelijk bounce bericht aan Rabobank is verzonden en door haar (centraal) is ontvangen, heeft een medewerker van Rabobank een verklaring gegeven dat hij geen bounce bericht heeft aangetroffen. Dat bericht is echter geen reactie op het document van ASR, zodat hieraan geen vergaande consequenties kunnen worden verbonden. Bovendien blijkt dat [A] en [B] al eerder (in mei en juni 2010) contact hebben gehad per email en dat [A] met het toen wel actieve emailadres heeft gecorrespondeerd. Onder de emails van [B] staat ook het te gebruiken emailadres, zodat dit aan Rabobank als professionele partij, voldoende duidelijk kon zijn. Verder overweegt de rechtbank dat gebruik van elektronisch berichtenverkeer risico’s met zich brengt, waaronder een algemeen bekend gegeven dat een bericht niet aankomt. Het ligt op de weg van de gebruiker zich van de ontvangst te vergewissen. Die verplichting rust nog zwaarder op de gebruiker als die zich bedient van een systeem, zoals Rabobank, waarbij bounce berichten niet (steeds) op het scherm van de medewerker verschijnen. Zoals hierboven is overwogen, heeft Rabobank dat nagelaten.
4.8.
Bij deze stand van zaken kan aan ASR geen verwijt worden gemaakt dat zij (nog) niet was overgegaan tot verhoging van de verzekerde som. De vordering van Rabobank wordt dus afgewezen. Hetgeen zij nog meer heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen verdere bespreking.
4.9.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:
  • griffierecht € 3.529,00
  • salaris advocaat
Totaal €  11.269,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 11.269,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Rabobank, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door ASR volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.