ECLI:NL:RBMNE:2013:3060

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
UTR 12-3346
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op indicatie voor Dagbesteding naast Zorgzwaartepakket voor leerplichtige A met verstandelijke en autistische stoornis

In deze zaak gaat het om A, een kind met een matige verstandelijke en autistische stoornis, die intramurale zorg ontvangt van Stichting Amerpoort en onderwijs volgt voor zeer moeilijk lerende kinderen. A is leerplichtig en ontvangt zorg op basis van het Zorgzwaartepakket (ZZP) 5 VG. De verweerster, de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, heeft A enkel geïndiceerd voor het ZZP 5 VG en niet voor de functie Dagbesteding, met als argument dat het onderwijs als voorliggende voorziening geldt. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze stelling geen wettelijke basis heeft en dat A recht heeft op de functie Dagbesteding voor de dagdelen waarop hij geen onderwijs volgt. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de verweerster vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat A behoefte heeft aan een gestructureerde daginvulling die door het ZZP 5 VG kan worden geboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerster geen aanleiding had om de functie Dagbesteding naast het ZZP 5 VG te indiceren, omdat de benodigde dagstructurering al door het ZZP 5 VG wordt geboden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/3346
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2013 in de zaak tussen
[eiseres], in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger en moeder van
[A],te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. I.G.G. Veen),
en
de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerster
(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerster [A] ([A]) geïndiceerd voor het Zorgzwaartepakket (ZZP) 5 VG “Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging”, klasse 7 (7 etmalen per week), voor de periode van 19 juni 2012 tot en met 18 juni 2017.
Bij besluit van 4 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is door een enkelvoudige kamer van de rechtbank op 10 januari 2013 aangevangen en geschorst. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Bij brief van 5 februari 2013 zijn partijen medegedeeld dat de zaak ter verdere behandeling is verwezen naar een meervoudige kamer van deze rechtbank.
Het onderzoek ter zitting is op 5 maart 2013 voortgezet en gesloten. Partijen hebben zich ter zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
Artikel 1 van de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012 (Beleidsregels) luidt:
De beleidsregels volgens welke het indicatieorgaan vaststelt of en in hoeverre de verzekerde is aangewezen op een of meer van de in artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit aangewezen vormen van zorg, zijn opgenomen in de bijlagen 1 tot en met 9 van deze beleidsregels.
In bijlage 8. Verblijf van de Beleidsregels staat, voor zover van belang:

1.Inleiding

1. Deze bijlage van de beleidregels indicatiestelling AWBZ is van toepassing op de indicatiestelling voor de functie Verblijf, zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken (…)

4.Omvang en geldigheidsduur van de indicatie

(…)
Aantal etmalen per week
(…)
Naast het vaststellen van het zorgzwaartepakket, specificeert het CIZ of de verzekerde is aangewezen op Begeleiding in groepsverband.
In de door verweerster opgestelde en als vaste gedragslijn gehanteerde CIZ Indicatiewijzer, versie 5.0, van januari 2012 staat, voor zover van belang:
Hoofdstuk 9 Verblijf
9.5
Specifieke punten
(…)
Dagbesteding (Begeleiding groep)
Dagbesteding is integraal opgenomen in de pakketten uit de reeks V&V, LVG en SGLVG. Dagbesteding is geen integraal onderdeel van de pakketten uit de reeks VG, LG, ZGaud, ZGvis en GGZ.
Dit betekent dat het CIZ bij de pakketten van deze reeksen (VG, LG, ZGaud, ZGvis en GGZ) voor dagbesteding moet indiceren. Het CIZ indiceert voor dagbesteding als een verzekerde tenminste een dagdeel per week hierop is aangewezen.
Dit kan het geval zijn als:
De verzekerde ten minste een dagdeel per week niet via een voorliggende voorziening is voorzien in dagbesteding. Als een verzekerde vanuit een voorliggende voorziening geen volledige school- of werkweek of (aangepaste vormen van) arbeid heeft, is dagbesteding binnen het ZZP aan de orde. Bij dagbesteding door middel van een voorliggende voorziening kan het bijvoorbeeld gaan om school, reguliere arbeid of arbeid in het kader van de WSW. In deze situaties is dagbesteding ten laste van de AWBZ niet aan de orde.
De verzekerde kan ook aangewezen zijn op dagbesteding als het doel is om andere activiteiten aan te bieden dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren. Dan is dagbesteding binnen een ZZP aan de orde en wordt de dagbesteding geïndiceerd.
Verder geldt:
De omvang van de dagbesteding wordt bepaald door de omvang van de zorg die in het bijbehorende ZZP (inclusief dagbesteding) is opgenomen.
Als een verzekerde werkt of naar school gaat, is er geen sprake van ‘ook nog (AWBZ-) dagbesteding’ vanwege schoolvakanties, ziekteperioden en dergelijke.
Als dagbesteding aangewezen is, moet apart aangegeven worden of er een medische noodzaak is voor vervoer van en naar de dagbesteding. Uitgangspunt bij het beoordelen van ‘medische noodzaak’ is het gebrek aan zelfredzaamheid van de verzekerde. Uitzondering: voor kinderen tot twaalf jaar die zijn aangewezen op Begeleiding in groepsverband, wordt aangenomen dat er een medische noodzaak is voor vervoer naar BG groep en daarom wordt altijd een indicatie gesteld voor vervoer.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[A], geboren op [2004], heeft een matige verstandelijke stoornis en een matige autistische stoornis. Hij ontvangt intramurale zorg van de stichting Stichting Amerpoort (Amerpoort). [A] volgt onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen. Hij is woensdag- en vrijdagmiddag vrij. Hij is niet (gedeeltelijk) vrijgesteld of ontheven van de leerplicht.
3. Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft verweerster [A] voor de periode van 7 augustus 2010 tot en met 6 augustus 2012 niet alleen geïndiceerd voor het ZZP 5 VG, maar ook voor de functie Dagbesteding als vermeld onder het cliëntprofiel van dit ZZP, in bijlage 2 van de Regeling zorgaanspraken AWBZ.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerster [A] slechts geïndiceerd voor het ZZP 5 VG.
Bij bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat [A] naast de indicatie van het ZZP 5 VG geen recht heeft op een indicatie van de functie Dagbesteding, omdat enerzijds sprake is van een voorliggende voorziening die voorziet in dagbesteding, te weten het onderwijs, en anderzijds de begeleiding die [A] nodig heeft door het ZZP 5 VG mogelijk wordt gemaakt.
5. Gezien het verhandelde ter zitting en het procesdossier is tussen partijen niet in geschil:
6. de medische situatie (stoornissen, klachten en beperkingen) van [A] als zodanig, als blijkt uit het indicatierapport dat verweerster als productie 3 heeft overgelegd;
7. dat de medische situatie van [A] sinds het eerdere indicatiebesluit van 18 augustus 2010 niet is gewijzigd;
8. dat [A] op grond van zijn stoornissen, klachten en beperkingen ook buiten schooltijd is aangewezen op een gestructureerde daginvulling;
9. dat voor [A] het ZZP 5 VG het meest passende ZZP is.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de begindatum van de geldigheidsduur van de in geding zijnde indicatie evenmin in geschil is.
6. Tussen partijen is wel in geschil of [A] naast de indicatie van het ZZP 5 VG ook recht heeft op de indicatie van de functie Dagbesteding (die in de regelgeving ook wordt aangeduid als de functie “begeleiding in groepsverband” of “begeleiding groep”). De rechtbank heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting het standpunt van verweerster aldus begrepen dat, wanneer een verzekerde leerplichtig is terwijl geen sprake is van een ontheffing van de leerplicht, het onderwijs geheel voorliggend is op de zorg waarin de functie Dagbesteding voorziet, zodat het indiceren van deze functie voor geen enkel dagdeel mogelijk is.
7. De rechtbank is van oordeel dat het (regulier en speciaal) onderwijs voorziet in dagbesteding voor de dagdelen waarop de leerplichtige onderwijs dient te volgen en daarom het onderwijs voor die dagdelen als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ op de zorg waarin de functie Dagbesteding voorziet, moet worden aangemerkt. Om die reden heeft [A] voor de dagdelen waarop hij als leerplichtige onderwijs dient te volgen geen recht op een indicatie van de functie Dagbesteding.
8. Anders dan verweerster is de rechtbank van oordeel dat de stelling dat ten aanzien van een leerplichtige verzekerde die niet van de leerplicht is ontheven, het onderwijs geheel voorliggend is op de zorg waarin de functie Dagbesteding voorziet, zodat het indiceren van deze functie evenmin mogelijk is voor dagdelen waarop aan deze verzekerde geen onderwijs wordt aangeboden, geen steun vindt in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. In bijlage 8. Verblijf van de Beleidregels is hiervoor ook geen steun te vinden, nu hierin over het indiceren van de functie Dagbesteding slechts staat: “
Naast het vaststellen van het zorgzwaartepakket,specificeerthet CIZ of de verzekerde isaangewezen[onderstreping door de rechtbank]
op Begeleiding in groepsverband.”. Deze bijlage regelt niet in welke gevallen al dan niet een recht op een indicatie van de functie Dagbesteding bestaat dan wel een aanspraak op deze functie is uitgesloten. In de door verweerster opgestelde en als vaste gedragslijn gehanteerde CIZ Indicatiewijzer is weliswaar omschreven of en in hoeverre de verzekerde aanspraak kan maken op de functie Dagbesteding, maar naar het oordeel van de rechtbank kan verweerster niet op grond van een eigen vaste gedragslijn een beperking in het leven roepen van een in de Beleidsregels voorzien recht op zorg waarin de functie Dagbesteding voorziet. Dit betekent dat de beroepsgrond dat het standpunt van verweerster dat [A] voor de dagdelen waarop aan hem geen onderwijs wordt aangeboden, geen recht heeft op de functie Dagbesteding, omdat hij leerplichtig is terwijl hij geen ontheffing van de leerplicht heeft, wettelijke grondslag ontbeert, slaagt. Gelet hierop is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
9. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
1. Niet in geschil is dat [A] op grond van zijn stoornissen, klachten en beperkingen (als blijkt uit het in het procesdossier bevindende indicatierapport en rapport van nader onderzoek in bezwaar, het in beroep door verweerster overgelegd advies van de medische adviseur van 21 januari 2013 en de door eiseres overgelegde stukken) in ieder geval behoefte heeft aan een gestructureerde daginvulling. Partijen verschillen van mening of het ZZP 5 VG voorziet in de zorg die in dit kader aan [A] dient te worden geboden.
1. Eiseres heeft gesteld dat het in beroep verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de vraagstelling te beperkt is. Volgens eiseres had verweerster aan zijn medisch adviseur de vraag moeten stellen of [A] is aangewezen op de functie Dagbesteding. Voorts is eiseres van mening dat verweersters medisch adviseur een gedragsdeskundige had moeten inschakelen om de zorgbehoefte van [A] in kaart te brengen alvorens een medisch advies uit te brengen.
1. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de medisch adviseur om op grond van Pieters stoornissen, klachten en beperkingen zijn objectieve zorgbehoefte in kaart te brengen. De vraag op welke zorg een verzekerde is aangewezen dan wel welke functies op basis van deze objectieve zorgbehoefte moeten worden geïndiceerd, dient door verweerster te worden beantwoord en niet door de medisch adviseur. Daarom onderschrijft de rechtbank niet de stelling van eiseres dat sprake is van een onjuiste vraagstelling. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, nu tussen partijen niet in geschil is dat [A] op grond van zijn stoornissen, klachten en beperkingen in ieder geval een gestructureerde daginvulling nodig heeft, op grond waarvan volgens eiseres de functie Dagbesteding moet worden geïndiceerd, zonder nadere motivering en/of onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom de medisch adviseur een gedragsdeskundige had dienen in te schakelen alvorens een medisch advies uit te brengen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres geen medische stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat de zorgbehoefte van [A], voor zover relevant voor de vraag of de functie Dagbesteding dient te worden geïndiceerd, een andere is dan waarvan partijen uitgaan, namelijk een gestructureerde daginvulling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
1. Ter zitting van 5 maart 2013 heeft de rechtbank eiseres verzocht toe te lichten in welke zorgbehoefte zij met de functie Dagbesteding wenst te voorzien. Mevrouw [B], beleidsadviseur bij Amerpoort, heeft daarop namens eiseres verklaard dat met deze functie kan worden voorzien in enerzijds de individuele begeleiding die stichting Kinderen in de samenleving (KIDS) gedurende schooltijd aan [A] biedt en anderzijds de begeleiding die hij na schooltijd ontvangt. Bij dat laatste moet, gezien de ter zitting door eiseres gegeven toelichting, worden gedacht aan de begeleiding van [A] wanneer hij als gevolg van prikkels op school onrustig bij de zorginstelling aankomt. Een van zijn begeleiders gaat dan met hem wandelen. Er worden ook activiteiten met [A] verricht, waarbij één begeleider is betrokken en waaraan eventueel ook nog een ander kind deelneemt.
1. De rechtbank stelt vast dat eerst ter zitting van 5 maart 2013 eiseres duidelijk heeft gemaakt dat zij met de functie Dagbesteding ook wenst te voorzien in zorg bestaande in de individuele begeleiding die [A] gedurende schooltijd van de stichting KIDS ontvangt. De rechtbank stelt voorop dat de individuele begeleiding die [A] gedurende schooltijd van de stichting KIDS ontvangt niet onder de functie Dagbesteding (begeleiding in groepsverband/begeleiding groep) kan worden geschaard, nu de functie Dagbesteding in groepsverband wordt geboden en niet individueel. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door KIDS gedurende schooltijd geboden individuele begeleiding, voor zover dat niet valt onder de begeleiding waarin het speciaal onderwijs dient te voorzien, alsmede de buitenschoolse begeleiding (als ter zitting is toegelicht en is beschreven in de brief van april 2012 met het daarbij gevoegde Persoonlijk plan van Amerpoort), gezien de omschrijving van het cliëntprofiel van het ZZP 5 VG door dit ZZP mogelijk wordt gemaakt. Daarom valt zonder nadere motivering en/of onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom gelet op Pieters feitelijke situatie en zijn zorgbehoefte aan een gestructureerde daginvulling het (medisch) noodzakelijk is om naast het ZZP 5 VG ook de functie Dagbesteding te indiceren. Verweerster heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de naast de schoolgang benodigde dagstructurering door het ZZP 5 VG mogelijk wordt gemaakt, zodat niet nodig is om daarnaast ook de functie Dagbesteding te indiceren. De omstandigheid dat verweerster eerder wel de functie Dagbesteding naast het ZZP 5 VG heeft geïndiceerd, doet hieraan niet af nu aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toekomt een gemaakte fout, zoals verweerster zelf ook heeft onderkend, te herstellen.
1. Gelet op voorgaande heeft verweerster naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om in het kader van de belangenafweging dan wel door gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegd toch de functie Dagbesteding naast het ZZP 5 VG te indiceren.
1. Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij heeft zij gewezen op gevallen waarin voor schoolgaande kinderen naast het ZZP 5 VG ook de functie Dagbesteding is geïndiceerd. Nu eiseres niet (gemotiveerd) heeft gesteld dat de zorgbehoefte van deze kinderen gelijk is aan die van [A], kan reeds om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
1. Gelet op het voorgaande behoeft het overige dat door partijen is aangevoerd geen bespreking. De rechtbank gaat daarom hieraan voorbij.
1. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerster aan eisereses het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
1. De rechtbank veroordeelt verweerster in de door eisereses gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.180,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eisereses te vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten tot een bedrag van € 1.180,-, te betalen aan eisereses.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, voorzitter, en mr. M.P. Glerum en mr. K.J. Veenstra, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.
De griffier is verhinderd dezevoorzitter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan
hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.