ECLI:NL:RBMNE:2013:3057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
29 juli 2013
Zaaknummer
C-16-347444 - KG ZA 13-480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op metalen rijplaten

In deze zaak vorderden de eiseressen, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde, een besloten vennootschap, was gelegd op metalen rijplaten. De eiseressen stelden dat de beslaglegging ondeugdelijk was, omdat [eiser sub 1] slechts eigenaar/verhuurder was van het terrein waar de rijplaten zich bevonden en dat [eiser sub 2] de rijplaten te goeder trouw had gekocht van een derde. De gedaagde voerde aan dat de rijplaten van haar afkomstig waren en dat zij het bezit daarvan door diefstal had verloren, waardoor zij recht had op teruggave onder artikel 3:86 BW.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de gedaagde zich ten onrechte op haar vermeende eigendomsrecht beriep. De rechter stelde vast dat de eiser sub 1 niet aan een eventuele veroordeling tot afgifte van de rijplaten kon voldoen, omdat zij niet de eigenaar was van de rijplaten. De rechter concludeerde dat de gedaagde geen beroep kon doen op artikel 3:86 lid 3 BW, omdat dit artikel restrictief moet worden uitgelegd en alleen van toepassing is op diefstal, niet op verduistering.

Uiteindelijk werd het beslag opgeheven en werd de gedaagde veroordeeld tot teruggave van de rijplaten aan [eiser sub 2]. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de eiseressen bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van de gedaagde bij handhaving van het beslag, omdat [eiser sub 2] de rijplaten nodig had voor haar bedrijfsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/347444 / KG ZA 13-480
Vonnis in kort geding van 31 juli 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseressen,
advocaat mr. J. Brouwer te Veenendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te[vestigingsplaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Spijk te Middelburg.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen]c.s. genoemd worden en afzonderlijk [eiser sub 1] . Gedaagde zal [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juli 2013 met producties I tot en met IV,
  • de producties 5 tot en met 11 van de zijde van [gedaagde],
  • de producties V tot en met VIII van de zijde van [eiseressen]c.s.,
  • de mondelinge behandeling van 16 juli 2013,
  • de pleitnota van [eiseressen]c.s.,
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die zich onder meer bezig houdt met de verhuur van metalen rijplaten. Deze rijplaten van 6000x1300x13mm of 5000x1000x12mm met ronde hoeken zijn op één van de korte zijden (kopeinden) voorzien van een ingesneden letter A en letter O als logo en op de overige zijden van hijsogen/sleepgaten met dezelfde afmetingen als de letter O.
2.2.
[gedaagde] heeft haar logo geregistreerd op de website www.rpcol.nl van het Rijplaten Collectief Nederland, een collectief van alle grote rijplatenverhuurbedrijven in Nederland dat zich ten doel stelt diefstal van rijplaten tegen te gaan.
2.3.
[eiser sub 1] is eigenaar van een perceel grond met opstallen aan de [adres] te [vestigingsplaats 1]. Zij verhuurt dit terrein aan[eiser sub 2], die op dat adres gevestigd is en daar kantoor houdt.
2.4.
Op 15 november 2010 is namens [gedaagde] aangifte gedaan van oplichting dan wel verduistering ter zake van 714 aan haar in eigendom toebehorende metalen rijplaten.
2.5.
Op 10 juni 2013 heeft [gedaagde] met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank ten laste van [eiseressen]c.s. conservatoir beslag tot afgifte doen leggen op twaalf metalen rijplaten met een ingesneden letter A en letter O op één van de kopeinden, die zijn aangetroffen op het terrein aan de Vuilcop 3/3a te [vestigingsplaats 1] (hierna: de rijplaten) en deze in gerechtelijke bewaring doen geven aan [bedrijf 1]. te Utrecht.
2.6.
Op 20 juni 2013 heeft [gedaagde] [eiseressen]c.s. gedagvaard in een bodemprocedure voor deze rechtbank en daarbij onder meer veroordeling gevorderd van [eiseressen]c.s. tot afgifte aan [gedaagde] van de rijplaten. De zaak staat op de rol van
21 augustus 2013 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [eiseressen]c.s.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen]c.s. vordert - samengevat - de opheffing van het op 10 juni 2013 gelegde beslag op de rijplaten, met veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van de rijplaten op straffe van verbeurte van een dwangsom en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiseressen]c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat de beslaglegging ondeugdelijk is en de handhaving daarvan vexatoir. Zij voert daartoe aan dat [eiser sub 1] slechts eigenaar/verhuurder is van het terrein waarop de rijplaten in beslag zijn genomen, zodat ten onrechte ten laste van haar beslag is gelegd. Zij voert verder aan dat [gedaagde] niet bevoegd is tot revindicatie van de rijplaten, omdat [eiser sub 2] het sterkste recht toekomt ten aanzien van de rijplaten. Zij heeft de rijplaten in november 2010 van een derde gekocht, waarbij aan alle vereisten voor eigendomsoverdracht van artikel 3:84 BW is voldaan. Voor zover [eiser sub 2] van een beschikkingsonbevoegde zou hebben gekocht, komt haar een beroep toe op de bescherming van artikel 3:86 lid 1 BW, omdat zij niet om niet en te goeder trouw heeft gekocht. Voorts komt [gedaagde] geen beroep toe op artikel 3:86 lid 3 BW, nu niet is gebleken dat zij het bezit van de rijplaten door diefstal heeft verloren, aldus [eiseressen]c.s.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat de rijplaten van haar afkomstig zijn, hetgeen blijkt uit het feit dat zij zijn voorzien van haar unieke logo. Volgens [gedaagde] heeft zij nooit rijplaten verkocht of anders dan ter verhuur afgestaan, zodat er geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige eigendomsoverdracht. Zij betwist dat aan [eiser sub 2] bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid toekomt, onder meer stellende dat [eiser sub 2] onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de rijplaten en derhalve niet te goeder trouw is. Ingeval[eiser sub 2] die bescherming wel zou genieten, kan [gedaagde] op de voet van artikel 3:86 lid 3 BW de rijplaten terugvorderen, nu zij het bezit daarvan door diefstal heeft verloren. Zij heeft dan ook terecht beslag tot afgifte gelegd, aldus [gedaagde].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Anders dan partijen menen, behoeft van spoedeisend belang van [eiseressen]c.s. bij haar vordering niet te zijn gebleken. Artikel 705 Rv biedt een eigen rechtsgang ten behoeve van de opheffing van beslagen in de vorm van een kort geding ten overstaan van de voorzieningenrechter. Een spoedeisend belang is geen voorwaarde voor toegang tot deze rechtsgang.
Opheffing beslag
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Bij de beoordeling van het opheffingsverzoek zal de voorzieningenrechter een afweging dienen te maken van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
Vordering deugdelijk?
4.3.
[gedaagde] heeft de rijplaten ter bewaring van haar vermeende recht op afgifte in beslag doen nemen en in de bodemprocedure veroordeling van [eiseressen]c.s. tot afgifte van de rijplaten gevorderd. [eiseressen]c.s. stelt dat [eiser sub 1] slechts eigenaar/verhuurder is van het terrein waarop de in beslag genomen rijplaten zich bevonden en dat zij verder niets van doen heeft met de rijplaten. Dit is door [gedaagde] niet weersproken en staat daarmee vast. Deze omstandigheden brengen met zich dat [eiser sub 1] aan een eventuele veroordeling tot afgifte van de rijplaten niet kan voldoen. Reeds om die reden dient het ten laste van haar gelegde beslag te worden opgeheven.
4.4.
Ter beoordeling ligt voor of [eiseressen]c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] zich jegens [eiser sub 2] ten onterechte op haar vermeende eigendomsrecht beroept en uit dien hoofde geen teruggave van de rijplaten van haar kan verlangen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
In artikel 3:84 lid 1 BW is bepaald dat voor overdracht van een goed een levering vereist is krachtens geldige titel verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. In artikel 3:86 lid 1 BW is bepaald dat ondanks onbevoegdheid van de vervreemder een overdracht geldig is en een derdeverkrijger eigenaar wordt, indien de overdracht anders dan om niet heeft plaatsgevonden en de verkrijger te goeder trouw was. Echter ingevolge artikel 3:86 lid 3 BW kan de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze zaak in beginsel alsnog binnen drie jaar als zijn eigendom opeisen.
4.6.
De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat [eiser sub 2] op grond van een door haar gesloten koopovereenkomst de eigendom van de rijplaten heeft verkregen. [eiseressen]c.s. heeft gesteld dat de rijplaten deel uitmaken van een partij rijplaten van 70,2 ton (circa 100 à 120 rijplaten), die[bedrijf 2] te [vestigingsplaats 3] in november 2010 aan [eiser sub 2] heeft verkocht en geleverd voor een bedrag van € 31.590,00, welke partij rijplaten[bedrijf 2] als onderdeel van een partij rijplaten van 400 ton gekocht en geleverd heeft gekregen van Dutz Schrott- und Metallhandels- und Entsorgungsgesellschafft mbH te Borken (D). Dit alles wordt ondersteund door de zijdens [eiseressen]c.s. als producties III, IV en VIII overgelegde stukken. De vraag of [eiser sub 2] aldus van een beschikkingsonbevoegde heeft gekocht, kan in het midden blijven, nu [eiseressen]c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de rijplaten te goeder trouw heeft gekocht en daarmee aan alle vereisten van artikel 3:86 lid 1 BW is voldaan. [eiseressen]c.s. heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat handel in en ruil van rijplaten gebruikelijk is evenals de aanwezigheid van een of meer merktekens op rijplaten, dat [eiser sub 2] de rijplaten van een haar bekende ondernemer heeft gekocht, die te goeder naam en faam bekend staat, voor een prijs die gangbaar is voor tweedehands rijplaten en dat alle bijbehorende (reis)documenten aan haar geleverd zijn alsmede een verklaring van de voorman van[bedrijf 2] inhoudende dat de rijplaten vrij van rechten van derden zijn. In het licht van deze gestelde en door [gedaagde] niet weersproken omstandigheden is voorshands aannemelijk dat[eiser sub 2] afdoende aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan, zodat zij gerechtvaardigd mocht uitgaan van de beschikkingsbevoegdheid van[bedrijf 2] Hetgeen [gedaagde] in dit verband heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe het voor [eiser sub 2] kenbaar moest zijn dat [gedaagde] uitsluitend rijplaten verhuurt. Uit het door partijen ter zitting gestelde is immers gebleken dat er zeer veel partijen op de rijplatenmarkt actief zijn, terwijl er ook veel in rijplaten gehandeld wordt. Voorts strekt de onderzoeksplicht in de gegeven omstandigheden niet zo ver dat van[eiser sub 2] gevergd had kunnen worden de partij rijplaten op logo’s te onderzoeken en contact op te nemen met [gedaagde] alvorens tot de koop van de rijplaten over te gaan.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt [gedaagde] geen beroep toe op artikel 3:86 lid 3 BW. Anders dan [gedaagde] betoogt, dient deze bepaling restrictief te worden uitgelegd in die zin dat uitsluitend een eigenaar die het bezit van een zaak door diefstal heeft verloren een beroep kan doen op dit artikel en onder het begrip diefstal geen andere vormen van onvrijwillig bezitsverlies, zoals verduistering, mogen worden begrepen. [gedaagde] stelt weliswaar dat zij het bezit van de rijplaten door diefstal heeft verloren, maar uit het als productie 11 overgelegde proces-verbaal van aangifte en de ter zitting gegeven toelichting is op te maken dat de rijplaten door [gedaagde] ter verhuur aan een derde zijn meegegeven, zodat hooguit sprake kan zijn van verduistering van de rijplaten. Reeds om die reden faalt het beroep op artikel 3:86 lid 3 BW.
Belangenafweging
4.8.
Het vorenstaande levert grond op voor opheffing van het gelegde beslag. Afweging van de wederzijdse belangen van partijen leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Het belang van [gedaagde] bij handhaving van het beslag is op grond van het vorenstaande niet aannemelijk, terwijl [eiseressen]c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat[eiser sub 2] in het kader van haar bedrijfsvoering belang heeft bij opheffing van het beslag en teruggave van de rijplaten, omdat zij die rijplaten nodig heeft bij haar dagelijkse werkzaamheden. Het belang van [eiseressen]c.s. weegt dan ook zwaarder dan het belang van [gedaagde].
Conclusie
4.9.
Nu artikel 705 lid 1 Rv de voorzieningenrechter daartoe bevoegd verklaard, zal de voorzieningenrechter, teneinde executiegeschillen te voorkomen, het gelegde beslag zelf bij dit vonnis opheffen. De voorzieningenrechter zal voorts de gevorderde teruggave van de rijplaten bevelen, met dien verstande dat zij een ruimere termijn zal stellen en de gevorderde dwangsom zal beperken en maximeren, een en ander op de wijze als in het dictum vermeld.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen]c.s. worden begroot op:
  • dagvaarding €  76,17
  • griffierecht 589,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.481,17

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 10 juni 2013 ten laste van [eiseressen]c.s. gelegde beslag tot afgifte,
5.2.
beveelt [gedaagde] om binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis de rijplaten ter beschikking te (doen) stellen aan [eiser sub 2] door aflevering van de rijplaten op het terrein aan de [adres] te [vestigingsplaats 1],
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 2] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen]c.s. tot op heden begroot op € 1.481,17,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.