ECLI:NL:RBMNE:2013:3008

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
16/711076-08 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een gastouder in een zaak van kindermishandeling en poging tot doodslag

Op 26 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige vrouw, die als gastouder werkzaam was. De vrouw werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van meerdere jonge kinderen in de periode van 2007 tot 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de mishandeling van de kinderen, waaronder [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op de zittingen van 22 december 2011, 5 juli 2013 en 12 juli 2013. De officier van justitie had gevorderd dat de vrouw schuldig zou worden bevonden op basis van de medische bevindingen en getuigenverklaringen, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de vrouw wettig en overtuigend schuldig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat het letsel bij [minderjarige 1] en de andere kinderen niet met zekerheid aan de vrouw kon worden toegeschreven, gezien de betrokkenheid van meerdere personen in de verzorging van de kinderen. De rechtbank sprak de vrouw vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, die zij bij de burgerlijke rechter konden indienen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van sluitend bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van vermeende kindermishandeling, waar de gevolgen voor de betrokkenen aanzienlijk kunnen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711076-08 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 26 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Suriname)
wonende te [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 december 2011, 5 juli 2013 en 12 juli 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode tussen 17 april 2008 en 22 mei 2008 in Utrecht,
(
primair)heeft geprobeerd [minderjarige 1](geboren op [2008]) te doden door [minderjarige 1] heftig heen en weer te schudden en met zijn hoofd tegen een hard voorwerp te slaan;
(
subsidiair) [minderjarige 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, namelijk een hersenbeschadiging, subdurale bloedingen, schedelfracturen, een indeuking van de schedel en netvliesbloedingen, door [minderjarige 1] heftig heen en weer te schudden en met zijn hoofd tegen een hard voorwerp te slaan;
(meer subsidiair)heeft geprobeerd [minderjarige 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [minderjarige 1] heftig heen en weer te schudden en met zijn hoofd tegen een hard voorwerp te slaan;
feit 2: in de periode van 1 januari 2007 tot en met 22 mei 2008 in Utrecht, een aantal kinderen heeft mishandeld, te weten:
[minderjarige 2] (geboren op [2005]) door [minderjarige 2] tegen het hoofd te slaan of haar te knijpen;
[minderjarige 3] (geboren op[2006]) door [minderjarige 3] te slaan, te laten vallen, te knijpen of stevig beet te pakken;
en [minderjarige 4] (geboren op [2007]) door[minderjarige 4] te slaan of te knijpen of stevig beet te pakken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie baseert dit op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld.
Feit 1 Primair
De officier van justitie acht bewezen dat [minderjarige 1] is mishandeld. Zowel de klinische artsen als de forensische artsen in deze zaak komen tot deze conclusie. [minderjarige 1] is geschud en met zijn hoofd tegen een hard voorwerp en/of een harde ondergrond terechtgekomen. Vrijwel direct hierna moet [minderjarige 1] symptomen vertoond hebben.
Voor het bepalen van het ontstaansmoment van het letsel dat bij [minderjarige 1] is geconstateerd, gaat de officier van justitie uit van de verklaringen van de ouders van [minderjarige 1]. De ouders hebben verklaard dat er met [minderjarige 1] de bewuste ochtend niets aan de hand was en dat [minderjarige 1] normaal was. Pas later die ochtend gaat het mis en toen was [minderjarige 1] bij verdachte thuis.
Toen [minderjarige 1] bij verdachte thuis was, waren er naast verdachte nog twee andere mensen aanwezig, te weten de minderjarige zoon en de partner van verdachte.
Zij kunnen echter uitgesloten worden als dader. Zij hebben [minderjarige 1] niet gezien, zo blijkt uit hun eigen verklaringen en uit die van verdachte, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie gaat er dan ook van uit - hoewel niemand het gezien heeft - dat het verdachte is geweest die [minderjarige 1] heeft geschud, en dat door haar toedoen [minderjarige 1] met zijn hoofd tegen iets hards is aangekomen. Dit is gebeurd op 22 mei 2008. Dat er eerder dan 22 mei 2008 iets ernstigs met [minderjarige 1] is gebeurd dat heeft geleid tot deze letsels, kan op de bevindingen van de deskundigen en de verklaringen van de betrokkenen worden uitgesloten. In de visie van de officier van justitie heeft verdachte door haar handelingen - het krachtig schudden van [minderjarige 1] - voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [minderjarige 1]. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [minderjarige 1] op 22 mei 2008, aldus de officier van justitie.
Feit 2
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] heeft mishandeld. De officier van justitie verwijst hierbij onder meer naar de bevindingen van Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij Forum Educatief, in zijn rapportage d.d. 2 maart 2009 en de verklaring van deskundige Nijs ter terechtzitting van 22 december 2011. De officier van justitie is van mening dat er geen enkele reden is om de ouders van [minderjarige 2], [minderjarige 3] of[minderjarige 4] als daders te zien. De officier van justitie gaat uit van een patroon van mishandeling van kinderen door verdachte.
[minderjarige 2]
heeft bij verdachte twee kapotte oren opgelopen. Ten aanzien van het ene oor heeft verdachte een plausibele verklaring gegeven, te weten dat [minderjarige 2] een schommel tegen haar hoofd had gekregen.
Volgens deskundige Nijs is het letsel aan beide oren, en specifiek het letsel aan de achterkant van het oor opmerkelijk, en verdacht voor een niet-accidentele ontstaanswijze. Sinds de opvang bij verdachte is beëindigd, heeft [minderjarige 2] geen letsel meer gehad.
[minderjarige 3]
Gedurende de periode dat [minderjarige 3] werd opgevangen bij verdachte zijn er bij haar blauwe plekken gezien. Op 30 juni 2007 had [minderjarige 3] een bult op haar voorhoofd toen zij bij verdachte vandaan kwam. Volgens deskundige Nijs is, gelet op de locatie en de afwezigheid van een plausibele verklaring of een medische oorzaak, een niet-accidentele ontstaanswijze voor de blauwe plekken waarschijnlijk. Nadat de opvang van [minderjarige 3] was gestopt, is er geen letsel meer geconstateerd bij [minderjarige 3].
[minderjarige 4]
Ten aanzien van [minderjarige 4] concludeert de officier van justitie dat in de periode dat[minderjarige 4] bij verdachte is geweest, bij[minderjarige 4] op diverse momenten blauwe plekken en schaafwonden zijn geconstateerd die door een persoon opzettelijk moeten zijn toegebracht. De officier van justitie leidt dit af uit het volgende:
De blauwe plekken zijn begonnen in de periode dat[minderjarige 4] werd opgevangen door verdachte. Er was een duidelijke gedragverandering bij[minderjarige 4] gedurende de opvangperiode.
Voor een aantal letsels heeft verdachte een verklaring gegeven die door deskundige Nijs als niet-plausibel zijn beoordeeld
Verdachte liegt als zij verklaart dat zij nooit blauwe plekken bij[minderjarige 4] heeft gezien. Tegen haar zoon heeft zij het namelijk heel vaak over blauwe plekken bij[minderjarige 4] gehad.
Er is ook een duidelijke gedragverandering merkbaar geweest bij [minderjarige 5], de zus van[minderjarige 4], tijdens de opvangperiode bij verdachte.
Vanaf het moment dat[minderjarige 4] elders werd opgevangen, zijn er geen blauwe plekken meer gezien bij[minderjarige 4]. Ook heeft[minderjarige 4] geen spruwaanvallen meer, die hij in de tijd bij verdachte wel veelvuldig had.
De officier van justitie acht het niet mogelijk om aan verdachte de spruwklachten van[minderjarige 4] en de gebeurtenissen die hebben geleid tot zijn ziekenhuisopname op 21 april 2008 toe te rekenen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Op grond van het navolgende stelt de verdediging zich op het standpunt dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Feit 1 primair
Verdachte ontkent dat zij [minderjarige 1] heeft geschud of met zijn hoofd tegen een hard voorwerp heeft geslagen.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [minderjarige 1] op wat voor manier dan ook heeft mishandeld.
De deskundigen kunnen niet uitsluiten dat het letsel bij [minderjarige 1] is ontstaan vóór 07:30 uur op 22 mei 2008. Als alternatief scenario stelt de raadsman dat [minderjarige 1] het letsel kan hebben opgelopen als gevolg van een val.
Verdachte dient dan ook van alle varianten van het ten laste gelegde onder feit 1 te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Feit 2
Verdachte ontkent dat zij[minderjarige 4], [minderjarige 3] en [minderjarige 2] heeft mishandeld.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze kinderen heeft mishandeld. Kort gezegd heeft de raadsman aangevoerd dat een alternatieve oorzaak voor het ontstaan voor het letsel bij deze kinderen niet uit te sluiten is, dat steunbewijs dat verdachte dit heeft gedaan ontbreekt en dat niet al het letsel is ontstaan tijdens verblijf bij verdachte. Vrijspraak moet ook hier volgen, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte was in (periodes van) 2007 en 2008 werkzaam als gastouder en had in die hoedanigheid onder andere de kinderen[minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder haar hoede.
Ten aanzien van feit 1
In het kader van het onderzoek naar de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van ernstig letsel aan [minderjarige 1], zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op:
  • het bij [minderjarige 1] geconstateerde letsel;
  • de oorzaak van het letsel;
  • de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij het ontstaan van het letsel.
Het bij [minderjarige 1] geconstateerde letsel
Op donderdag 22 mei 2008 hebben artsen rond 18:00/19:00 uur het volgende letsel bij [minderjarige 1] geconstateerd:
  • een indeuking van de schedel in de omgeving van het rechteroor
  • complexe schedelbreuken aan beide zijden van de schedel
  • twee zeer forse vochtcollecties onder het harde hersenvlies
  • netvliesbloedingen in beide ogen
  • een onderhuidse bloeduitstorting van ongeveer 1 tot 2 cm doorsnede links van de wervelkolom ter hoogte van de oksellijn met daaronder een krasletsel van ongeveer 2 cm lengte.
De oorzaak van het bij [minderjarige 1] geconstateerde letsel
Volgens deskundige Nijs is de aanwezigheid van bovengenoemd letsel tot aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid passend bij een schudincident, waarbij tevens ook op enig moment (al dan niet tijdens het schudincident) het hoofd met een hard voorwerp in aanraking is gekomen. Het betreft volgens deze deskundige dus toegebracht letsel. Deze conclusie wordt onderschreven door de deskundigen prof. dr. S.G.F. Robben, kinderradioloog en dr. S. Banaschak, forensisch geneeskundige.
Het alternatieve scenario dat het letsel ook kan zijn ontstaan door een val vóór 22 mei 2008 wordt door de deskundigen uitgesloten. Deskundigen Robben en Banaschak hebben ter terechtzitting verklaard dat een deel van deze letsels wellicht door een val zou kunnen zijn ontstaan, maar dan zou dit een val van zeer grote hoogte geweest moeten zijn (van de eerste, tweede of derde verdieping van een gebouw), en deze val zou moeten hebben plaatsgevonden kort voordat de symptomen zich openbaarden. Dat een dergelijk incident heeft plaatsgevonden, blijkt echter nergens uit. De combinatie van de bij [minderjarige 1] geconstateerde letsels is bovendien typerend voor een schudincident. De deskundigen achten het alternatieve scenario daarom niet waarschijnlijk.
Op grond van de bevindingen van de deskundigen en het feit dat uit het dossier niets blijkt van een ongeluk waardoor het letsel zou kunnen zijn ontstaan, staat voor de rechtbank vast dat het letsel bij [minderjarige 1] is ontstaan door een ernstige vorm van mishandeling, te weten: een schudincident terwijl ook het hoofd van [minderjarige 1] met een hard voorwerp in aanraking is gekomen.
De mogelijke betrokkenheid van verdachte bij het ontstaan van het letsel
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld wanneer bovengenoemd letsel is ontstaan. Deze vraag is van belang omdat op en kort voor 22 mei 2008 meerdere personen betrokken (kunnen) zijn geweest bij de verzorging van [minderjarige 1]. Op 22 mei 2008 is [minderjarige 1] door zijn moederbij verdachte gebracht rond 7.30 uur.
Alle geraadpleegde deskundigen zijn het erover eens dat op grond van enkel de medische bevindingen niet precies kan worden vastgesteld op welk moment de verwondingen zijn ontstaan. Op basis van de medische bevindingen kan het letsel volgens de deskundigen zijn ontstaan binnen een periode van meerdere uren voor 7.30 uur die dag (het moment waarop [minderjarige 1] bij verdachte werd gebracht), tot een moment kort voor de ziekenhuisopname (begin van de avond). De deskundigen merken in dat verband op dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over het gedrag van [minderjarige 1] op het moment dat hij bij verdachte werd gebracht. Zowel verdachte als de moeder van [minderjarige 1] verklaren dat [minderjarige 1] bij binnenkomst in de maxi-cosi zat, dat hij op dat moment wakker was en dat hij later in de maxi-cosi in slaap is gevallen. Zonder verdere informatie over het bewustzijn van [minderjarige 1], is dit gedrag zowel verenigbaar met een situatie waarin het letsel op dat moment al bestond, als met een situatie waarin het letsel op dat moment nog niet bestond.
De periode waarbinnen het letsel moet zijn ontstaan, zou mogelijk wel verkleind kunnen worden indien de medische bevindingen worden gecombineerd met andere informatiebronnen.
Vaststaat dat verdachte vanaf 10.43 uur contact heeft gezocht met de ouders van [minderjarige 1] omdat [minderjarige 1] afwijkend gedrag vertoonde: hij was niet goed wekbaar, hij dronk slecht, hij was slap en hij huilde. Deze gedragingen passen volgens de deskundigen bij een al plaatsgevonden schudincident. Nu iedere andere verklaring voor dit afwijkende gedrag ontbreekt, gaat de rechtbank er vanuit dat het letsel in ieder geval voor het tijdstip van 10.43 uur is ingetreden.
De rechtbank overweegt dat alle deskundigen verklaren dat vrijwel direct na een schudincident alarmerende symptomen optreden, waarbij de deskundige Nijs opmerkt dat deze symptomen in normale omstandigheden zullen leiden tot het zoeken van medische hulp. Uit het enkele feit dat het verdachte is geweest die contact heeft opgenomen met de ouders over de situatie van [minderjarige 1], kan echter niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden afgeleid dat het letsel door haar toedoen is ontstaan. De deskundigen Robben en Banaschak verklaren immers ook dat een toestand van verminderd bewustzijn verenigbaar is met het opgelopen letsel, en dat het –uitgaande van de verklaringen van verdachte dat [minderjarige 1] in de maxi-cosi in slaap is gevallen en de rest van de dag niet meer helder is geworden- mogelijk is dat het letsel is ontstaan voor de overdracht. De deskundige Robben stelt in dat verband dat de waarschijnlijkheid van een incident voor 7.30 uur niet is in te schatten. De deskundige Banaschak stelt dat een eerder incident denkbaar is maar op grond van de chronologische gebeurtenissen minder waarschijnlijk. Uitgaande van de verklaringen van de ouders van [minderjarige 1] achten de deskundigen het uitgesloten dat het letsel al voor 7.30 uur is ontstaan. De ouders van [minderjarige 1] verklaren immers dat hij zich, vóór de overdracht aan verdachte om 7.30 uur, gedroeg zoals gebruikelijk en dat hij alert en wakker was.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank zich voor een verdere precisering van het ontstaansmoment moet baseren op verklaringen van getuigen die in de periode van enkele uren voor 7.30 uur tot 10.43 uur verantwoordelijk waren voor de verzorging van [minderjarige 1] en/of in zijn nabijheid hebben verbleven. Ieder van die getuigen kan er dan ook belang bij hebben om niet naar waarheid te verklaren, hetzij om zichzelf te beschermen, hetzij om iemand anders te beschermen. Dit betekent dat de rechtbank deze verklaringen met de grootst mogelijke behoedzaamheid moet bekijken en er bij geen van de getuigenverklaringen zonder meer vanuit kan gaan dat deze juist zijn. Het gaat hierbij voor wat betreft de periode tot 7.30 uur om de verklaringen van de vader van [minderjarige 1] en de moeder van [minderjarige 1], voor wat betreft het moment van overdracht om de verklaringen van de moeder van [minderjarige 1] en van verdachte, en voor wat betreft de periode na 7.30 uur om de verklaringen van de partner van verdachte, de zoon van verdachte en verdachte zelf.
De rechtbank stelt vast dat noch de verklaringen van verdachte, noch de verklaringen van de ouders van [minderjarige 1] in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet op de grote behoedzaamheid waarmee deze verklaringen moeten worden bekeken, kan de rechtbank dan ook niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen van welke verklaringen moet worden uitgegaan. Hieruit volgt dat de rechtbank slechts kan vaststellen dat het letsel in de periode van enkele uren voor 7.30 uur tot 10.43 uur moet zijn ontstaan, maar dat een verdere precisering van de periode waarbinnen het letsel moet zijn ontstaan niet mogelijk is.
Ook als echter vastgesteld zou kunnen worden dat het schudincident pas na de overdacht heeft plaatsgevonden, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is geweest. Op dat moment waren naast verdachte immers ook haar partner en haar zoon in de woning aanwezig. Uit het dossier blijkt dat de zoon zich ook wel bemoeide met de verzorging van de oppaskinderen. Hij gaf hen bijvoorbeeld wel eens een flesje en heeft ook in ieder geval één keer bij afwezigheid van verdachte op hen gepast. De officier van justitie stelt dat de partner en de zoon als verdachte kunnen worden uitgesloten, omdat zowel de zoon als de partner verklaren dat zij [minderjarige 1] die dag niet hebben gezien, en dat die verklaringen worden bevestigd door verdachte. De officier van justitie miskent daarbij echter dat verdachte er als moeder en partner belang bij kan hebben om haar zoon en/of partner in bescherming te nemen. Het enkele feit dat hun verklaringen overeenkomen, is dan ook onvoldoende om aan te nemen dat deze ook waar zijn.
Er zijn ten aanzien van verdachte verdenkingen gerezen van kindermishandeling, niet alleen wat betreft[minderjarige 1], maar ook van nog drie andere kinderen. Zoals de rechtbank hierna zal overwegen acht zij ook in het geval van [minderjarige 4] bewezen dat er sprake is geweest van toegebracht letsel en dus van kindermishandeling. Indien ieder geval afzonderlijk wordt beoordeeld, is niet vast te stellen wie dit letsel bij hen veroorzaakt heeft. Het ontstaan van het letsel is niet exact in de tijd te duiden en er zijn nu eenmaal meerdere personen betrokken bij de verzorging van deze kinderen. Uiteraard is opvallend dat beide kinderen in deze periode bij dezelfde gastouder hebben verbleven, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat verdachte degene is geweest die het letsel heeft toegebracht. Dit is echter onvoldoende om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat verdachte als gastouder de kinderen heeft mishandeld.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat het verdachte moet zijn geweest die de ten laste gelegde handelingen heeft begaan. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, het subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal haar dan ook daarvan vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank heeft geconstateerd dat de ouders van [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aangifte hebben gedaan nadat zij door de politie op de hoogte waren gesteld van de verdenking met betrekking tot[minderjarige 1]. Dit betekent op zichzelf niet dat deze aangiften onbetrouwbaar zijn. Wel bestaat het risico dat met deze wetenschap in het achterhoofd bepaalde gebeurtenissen en waargenomen letsels ten onrechte als verdacht worden aangemerkt. De rechtbank moet hiermee rekening houden bij de waardering van het bewijs.
[minderjarige 2]
is in maart/april 2008 na een dag opvang bij verdachte volgens een verklaring van de ouders van [minderjarige 2] thuisgekomen met rode en gezwollen oren, waarbij het ene oor ook kapot was. Volgens verdachte was geen sprake van verwondingen aan beide oren, maar van een wond aan één oor. Destijds is door zowel verdachte als [minderjarige 2] zelf (tweeënhalf jaar oud) tegen de ouders gezegd dat een schommel tegen het oor van [minderjarige 2] was aangekomen.
De rechtbank constateert dat de verklaringen over de aard en omvang van de verwonding aan de (o)or(en) uiteenlopen. Het letsel is niet gezien door een arts of een derde. In een telefoongesprek met de eigenaresse van het gastouderbureau heeft de moeder geen melding gemaakt van verwondingen aan beide oren. De rechtbank kan niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid vaststellen dat er sprake was van verwondingen aan beide oren. Daarnaast is van belang dat [minderjarige 2] destijds tweeënhalf jaar oud was, een mobiel kind dus, waarbij een verwonding aan het oor - zonder bijkomende omstandigheden – niet zomaar duidt op mishandeling.
De rechtbank heeft dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de verwonding van [minderjarige 2] is ontstaan door mishandeling.
[minderjarige 3]
Medio 2007 zijn er bij [minderjarige 3], geboren op[2006], op meerdere momenten kleine blauwe plekken in het luiergebied en op de onderrug door de ouders geconstateerd. De plekken leken op vingerafdrukken aldus de ouders.
Op 30 juni 2007 is volgens zowel verdachte als de ouders een bult op het hoofd van [minderjarige 3] ontstaan na verblijf bij verdachte. Verdachte heeft verklaard dat deze is ontstaan door een val in de box op een stuk speelgoed dan wel tegen de spijlen van de box.
Wat betreft de bult op het hoofd kan de rechtbank niet vaststellen dat dit letsel door mishandeling is ontstaan. [minderjarige 3] was destijds acht maanden oud en kon volgens de ouders nog net niet zelfstandig zitten. Verdachte heeft verklaard dat [minderjarige 3] in de box zat en is omgevallen, een verklaring die de ouders destijds plausibel vonden gelet op de ontwikkeling van [minderjarige 3]. Dat de ouders dit letsel, met de wetenschap dat verdachte wordt verdacht van kindermishandeling, nu in ander perspectief zien, maakt niet dat daarmee met voldoende mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat het door mishandeling is ontstaan.
Wat betreft de door de ouders geconstateerde blauwe plekjes overweegt de rechtbank allereerst dat dit letsel niet door een arts of derde is gezien. Daarnaast staat niet vast wanneer het letsel is ontstaan en of dit in verband kan worden gebracht met verblijf bij en verzorging door verdachte.
Daarom kan de rechtbank ook voor [minderjarige 3] niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte [minderjarige 3] letsel heeft toegebracht door mishandeling.
[minderjarige 4]
In de periode van november 2007 tot en met 21 april 2008 zijn door de ouders van[minderjarige 4] (geboren [2007]) meermalen blauwe plekken gezien op borst, rug en op en rond de piemel. De blauwe plekken zijn op verschillende momenten ook geconstateerd door de oma en tante van[minderjarige 4], als ook gezien door de huisarts en een consultatieverpleegkundige.
Tweemaal zijn de letsels herleidbaar tot een specifieke oppasdag bij verdachte. Andere letsels zijn dat niet, deze kunnen wel tijdens een oppas dag bij verdachte zijn ontstaan, maar ook op andere dagen.
Voor geen van de letsels is de ouders bekend dat ze door een ongeluk zouden zijn veroorzaakt.
De artsen die[minderjarige 4] hebben behandeld, konden geen medische verklaring (in de zin van ziekte of aandoening) geven voor het ontstaan van de blauwe plekken. Gelet op de ontwikkelingsfase van[minderjarige 4] kan het toedoen door hemzelf als uitgesloten worden geacht.[minderjarige 4] was immers tussen vier en acht maanden oud.
Op grond hiervan acht deskundige Nijs het zeer waarschijnlijk dat de letsels een niet-accidentele toedracht hebben en dat ze zijn toegebracht door een derde of derden.
Een onderhuidse bloeduitstorting (blauwe plek) op de penis, rug of borstkas is bij jonge zuigelingen alleen al op grond van locatie in zeer hoge mate specifiek voor een niet-accidentele ontstaanswijze, aldus Nijs.
Gelet op de omstandigheid dat de blauwe plekken meermalen zijn gezien door niet alleen de ouders, maar ook door derden en artsen, staat in voldoende mate vast dat[minderjarige 4] dit letsel destijds heeft gehad. Nu er, gelet op de bevindingen van deskundige Nijs en de behandelend artsen, geen medische verklaring of accidentele ontstaanswijze is aan te wijzen, acht de rechtbank buiten redelijke twijfel bewezen dat de blauwe plekken bij[minderjarige 4] zijn ontstaan door mishandeling. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier echter niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid vaststellen wie de blauwe plekken heeft toegebracht. Het letsel is ontstaan in een periode waarin[minderjarige 4] drie dagen per week bij verdachte verbleef, maar ook door anderen werd verzorgd. Daarbij komt dat verdachte niet de enige was die tijdens de opvang met[minderjarige 4] in contact kwam. De omstandigheid dat door de ouders en een medewerker van het kinderdagverblijf waar[minderjarige 4] na april 2008 heen ging, wordt verklaard dat[minderjarige 4] nadat hij bij verdachte weg was geen ‘rare’ blauwe plekken meer heeft gehad, maakt dat oordeel niet anders.
Bij[minderjarige 4] is enkele keren spruw geconstateerd en op 21 april 2008 is hij zelfs met spoed opgenomen in het ziekenhuis. De kinderarts diagnosticeert spruw en laryngitis (met mogelijk bacteriële superinfectie). De symptomen die[minderjarige 4] had ten tijde van de ziekenhuisopname worden door de kinderarts, ook als rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van kindermishandeling, geduid als passend bij het ziek-zijn door de infectie.
Deskundige Nijs heeft overwogen dat de symptomen ook kunnen passen bij een tijdelijk verhoogde hersendruk bij een acuut neurologisch beeld zoals bijvoorbeeld na een heftig schudincident.
Nu volgens de deskundigen het letsel van[minderjarige 4] op 21 april 2008 zowel kan passen bij een infectie als bij toegebracht letsel, staat onvoldoende vast dat[minderjarige 4] deze verwondingen heeft opgelopen door mishandeling.
Vrijspraak van het ten laste gelegde onder feit 2
In de gevallen van [minderjarige 1] en[minderjarige 4] gaat de rechtbank er vanuit - gezien de aard en de plaats van (een deel van) het bij hen geconstateerde letsel - dat er sprake is geweest van toegebracht letsel en dus kindermishandeling. Indien ieder geval afzonderlijk wordt beoordeeld, is niet vast te stellen wie dit letsel bij hen veroorzaakt heeft. Het ontstaan van het letsel is immers niet exact in de tijd te duiden en er zijn nu eenmaal meerdere personen betrokken bij de verzorging van deze kinderen. Uiteraard is opvallend dat beide kinderen in deze periode bij dezelfde gastouder hebben verbleven hetgeen een aanwijzing kan zijn dat verdachte degene is geweest die het letsel heeft toegebracht. Dit is echter onvoldoende om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat verdachte als gastouder de kinderen heeft mishandeld.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal haar dan ook van het ten laste gelegde onder 2 vrijspreken.

5.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Feit 1
[minderjarige 1]
De ouders van [minderjarige 1]hebben namens [minderjarige 1] als benadeelde partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 740,08 ter zake van materiële schade en € 4.500,00 ter zake van immateriële schade.
Feit 2
[minderjarige 4]
De ouders van [minderjarige 4] hebben namens[minderjarige 4] als benadeelde partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 223,04 ter zake van materiële schade en € 800,00 ter zake van immateriële schade.
[minderjarige 3]
De ouders van [minderjarige 3] hebben namens [minderjarige 3] als benadeelde partij overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.374,45 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade.
Aangezien de rechtbank verdachte van genoemde feiten 1 en 2 zal vrijspreken, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en zal de rechtbank bepalen dat ieder de eigen kosten draagt.
De rechtbank zal bepalen dat de vorderingen van de benadeelde partijen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en feit 2 ten laste gelegde.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat deze vorderingen kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
- bepaalt dat verdachte en de benadeelde partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. H.A. Brouwer rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2013.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan
[verdachte]wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
zij op of omstreeks 22 mei 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [minderjarige 1](geboren op [2008]) van het leven te beroven,
met dat opzet
  • die [minderjarige 1] meermalen, althans eenmaal, (heftig) heen en weer en/of op en neer heeft geschud/bewogen, en/of
  • met kracht) tegen/op het hoofd van die [minderjarige 1] heeft gestoten/geslagen/gestompt en/of die [minderjarige 1] heeft laten vallen en/of gegooid en/of het hoofd van die [minderjarige 1] tegen een (hard[e]) voorwerp/ondergrond/achtergrond heeft gestoten/geslagen, in elk geval enig geweld heeft uitgeoefend tegen/op het hoofd van die [minderjarige 1],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op of omstreeks 22 mei 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Utrecht, aan [minderjarige 1](geboren op [2008]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenbeschadiging en/of subdurale bloedingen en/of schedelfracturen en/of indeuking van de schedel en/of netvliesbloedingen) heeft toegebracht, door
  • die [minderjarige 1] meermalen, althans eenmaal, (heftig) heen en weer en/of op en neer te schudden/bewegen, en/of
  • met kracht) tegen/op het hoofd van die [minderjarige 1] te stoten/slaan/stompen en/of die [minderjarige 1] te laten vallen en/of te gooien en/of het hoofd van die [minderjarige 1] tegen een (hard[e]) voorwerp/ondergrond/achtergrond te stoten/slaan, in elk geval enig geweld uit te oefenen tegen/op het hoofd van die [minderjarige 1];
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
zij op of omstreeks 22 mei 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [minderjarige 1](geboren op [2008]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
  • die [minderjarige 1] meermalen, althans eenmaal, (heftig) heen en weer en/of op en neer heeft geschud/bewogen, en/of
  • met kracht) tegen/op het hoofd van die [minderjarige 1] heeft gestoten/geslagen/gestompt en/of die [minderjarige 1] heeft laten vallen en/of gegooid en/of het hoofd van die [minderjarige 1] tegen een (hard[e])
voorwerp/ondergrond/achtergrond heeft gestoten/geslagen, in elk geval enig geweld heeft uitgeoefend tegen/op het hoofd van die [minderjarige 1],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 22 mei 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Utrecht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk de hierna te noemen person(o)n(en) heeft mishandeld
te weten
- op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 30 april 2008 [minderjarige 2] (geboren op [2005]) (telkens) opzettelijk
meermalen, althans eenmaal, tegen/op het hoofd heeft geslagen/gestompt/getrapt/geschopt/gestoten, in elk geval(telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, enig geweld heeft uitgeoefend op/tegen het hoofd van [minderjarige 2] (geboren op [2005]), en/of
- op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 oktober 2007 [minderjarige 3] (geboren op[2006]) (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt/getrapt/geschopt/gestoten en/of heeft laten vallen en/of heeft geknepen en/of (stevig) heeft vastgepakt, in elk geval
(telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, enig geweld heeft uitgeoefend op/tegen het lichaam van [minderjarige 3] (geboren op[2006]), en/of
- op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2007 tot en met 21 april 2008 [minderjarige 4] (geboren op [2007]) (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt/getrapt/geschopt/gestoten en/of meermalen, althans eenmaal, heeft geknepen en/of (stevig) heeft vastgepakt en/of (met kracht) een voorwerp in de mond gedaan, in elk geval (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, enig geweld heeft uitgeoefend op/tegen het lichaam van [minderjarige 4] (geboren op [2007]),
waardoor die[minderjarige 4] en/of die [minderjarige 2] en/of die [minderjarige 3] (telkens) letsel heeft/hebben bekomen en/of (telkens) pijn heeft/hebben ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht