ECLI:NL:RBMNE:2013:2962

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
C-16-327481 - HA ZA 12-967
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een extruder en bijbehorende appendages

In deze zaak vordert UTB Industry B.V. nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een extruder en bijbehorende appendages, waaronder een turbodroger en een classificeerzeef. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 juli 2013 vonnis gewezen in deze civiele procedure. UTB, eiseres in conventie, stelt dat de gedaagde partij, [gedaagde], de turbodroger en de classificeerzeef niet heeft geleverd, terwijl deze volgens de overeenkomst wel deel uitmaakten van de verkoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, maar partijen zijn het oneens over de inhoud ervan. UTB stelt dat de turbodroger en de classificeerzeef expliciet in de overeenkomst zijn genoemd, terwijl [gedaagde] betwist dat deze apparaten zijn verkocht, omdat zij op de eerste verdieping stonden en niet op de begane grond, waar de verkoop zich op richtte.

De rechtbank heeft de e-mailcorrespondentie tussen partijen geanalyseerd en geconcludeerd dat UTB de overeenkomst zo mocht opvatten dat de turbodroger en de classificeerzeef in de koop waren begrepen. [gedaagde] had niet mogen vertrouwen op de veronderstelling dat deze apparaten niet waren inbegrepen, aangezien zij zelf deze apparaten in de overeenkomst had genoemd. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van de overeenkomst en veroordeelt haar tot levering van de turbodroger en de classificeerzeef aan UTB, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoet.

In reconventie vordert [gedaagde] partiële vernietiging van de overeenkomst wegens wederzijdse dwaling, maar de rechtbank wijst deze vordering af. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor partiële vernietiging, omdat UTB niet van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als [gedaagde]. De proceskosten worden aan de zijde van UTB begroot op € 1.555,17, en [gedaagde] wordt veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/327481 / HA ZA 12-967
Vonnis van 31 juli 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTB INDUSTRY B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N. van den Burg te Utrecht.
Partijen zullen hierna UTB en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 september 2012;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
UTB houdt zich bedrijfsmatig bezig met het opkopen en doorverkopen van machineparken bij onder meer faillissementen en bedrijfssluitingen.
2.2.
[gedaagde] houdt zich bezig onder meer met sloopwerken en met het verwerken en recyclen van ijzer en andere metalen.
2.3.
In januari 2012 heeft [gedaagde] voor Exxon Mobil een project uitgevoerd in Le Havre te Frankrijk. Het ging om de sloop van een fabrieksgebouw met inventaris. In het gebouw bevonden zich diverse machines, waaronder op de begane grond een extruder van het type Werner & Pfleiderer Extruder ZSK-300 (hierna: de extruder) en op de eerste verdieping twee ploegmengers.
2.4.
UTB wilde de extruder en ook andere machines kopen. Na een bezichtiging ter plaatse op 20 januari 2012 en een bespreking op kantoor heeft [gedaagde] op 23 januari 2012 (11:07) aan UTB gemaild:
Inzake de Extruder hierbij onze finale en dus vaste prijs voor alleen de gehele extruder op de begane grond:
€ 185.000,- ons toekomend, gebaseerd op:
  • gehele extruder (van motor, gearbox en extrusie-as) op de begane grond,
  • zoals gezien ter plaatse,
  • exclusief besturing en appendages,
  • geleverd op de vrachtwagen in Waalwijk, door u te lossen,
  • eventuele “spare-parts” zullen wij meeleveren, maar wij weten niet wat er beschikbaar is.
Betalingscondities: (…)
De twee mengers bovenin het gebouw bieden wij niet aan, bij navraag deze morgen blijken de mixers krom te zijn omdat ze een keer zijn vastgelopen. Ook de andere stukken op de verdiepingen erboven kunnen wij niet aanbieden omdat demontage niet past in onze planning.
2.5.
Op dezelfde dag heeft UTB daarop geantwoord (in een mail van 14:21):
Dit dient er nog bijgezet te worden anders is de machine niet compleet t.w.:
zeefwisselaar met hydraulisch unit
heetafslag met waterpompgroep
turbodroger met ontwatering
classificeerzeef
2.6.
Op 24 januari 2012 (10:07) heeft UTB aan [gedaagde] een aantal foto’s gemaild, met daarbij de tekst:
Dit is hetgeen wat we nodig hebben.
2.7.
Op dezelfde dag heeft [gedaagde] daarop geantwoord (16:56):
Ik heb met [A]e.e.a. doorgenomen en het is duidelijk wat je allemaal wil hebben. Er zitten een aantal (kleinere) items bij waarvan we niet wisten dat je ze wil hebben of dat ze erbij hoorden. Dit kost hier en daar wat extra werk, beetje transport en een kleine schrootderving.
Voor € 190.000,- kunnen we alles in Waalwijk leveren en zou de zaak rond zijn als je er mee accoord gaat. Alles op de foto’s en zoals besproken zit er dan bij. Indien je accoord gaat zetten we alles even op papier zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Na de aanbetaling zullen wij zsm alles demonteren.
2.8.
Partijen zijn het vervolgens eens geworden. [gedaagde] heeft de overeenkomst verwoord in een e-mail aan UTB van 25 januari 2012 (14:38):
Zoals besproken verkopen wij hierbij de Werner & Pfleiderer Extruder ZSK-300 en appendages (zie bijgevoegde foto’s en beschrijving hieronder), alles op begane grond afkomstig van ons project Sloop PP Unit voor ExxonMobil te Frankrijk, zoals door U gezien ter plaatse:
Appendages:
zeefwisselaar met hydraulisch unit,
heetafslag met waterpomp,
turbodroger met ontwatering,
classificeerzeef.
Dit zijn de stukken zoals door U gezien en op de foto;s aangegeven. Stukken anders als hierboven, of stukken die er tijdens de rondgang al niet bij waren, behoren er niet bij.
Prijs voor het geheel: € 190.000,- ons toekomend, gebaseerd op:
  • levering en verkoop van de gehele extruder (van motor, gearbox en extrusie-as) op de begane grond,
  • verkoop zoals gezien ter plaatse,
  • demontage en transport door ons te verzorgen,
  • geleverd op vrachtwagens in Waalwijk, door u te lossen,
  • eventuele “spare-parts” zullen wij mee- of naleveren voor zover aanwezig, maar wij weten (nog) niet wat er beschikbaar is.
Betalingscondities: (…)
Alle apparaten boven op de verdiepingen boven de begane grond behoren niet bij de verkoop.
2.9.
De extruder is aan UTB geleverd in Waalwijk op 9 maart 2012. Daarbij ontbraken de turbodroger en de classificeerzeef.

3.Het geschil en de beoordeling, in conventie

3.1.
UTB vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van de koopovereenkomst door levering van een turbodroger met ontwatering en een classificeerzeef, met dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. [gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat de overeenkomst inhield dat ook de turbodroger en de classificeerzeef aan UTB verkocht zijn. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover hier van belang, hierna nader ingegaan.
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat tussen hen een overeenkomst tot stand gekomen is. Zij zijn het er ook over eens dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is. Zij zijn het niet eens over de inhoud van de overeenkomst. UTB stelt dat de turbodroger en de classificeerzeef wel mee verkocht zijn, omdat zij in de overeenkomst expliciet genoemd zijn, [gedaagde] dat zij niet mee verkocht zijn, omdat expliciet vermeld is dat apparaten op de eerste verdieping niet werden mee verkocht en omdat deze apparaten niet op de begane grond stonden. Over dat laatste hebben partijen lang gediscussieerd, maar op de zitting is gebleken dat zij het er inmiddels over eens zijn dat de turbodroger en de classificeerzeef inderdaad niet op de begane grond maar op de eerste verdieping stonden. De vraag is dus hoe de overeenkomst van 25 januari 2012 moet worden uitgelegd.
3.3.
Bij de beoordeling daarvan laat de rechtbank zich niet leiden door het oordeel van de voorzieningenrechter in het kort geding over deze zelfde kwestie (vonnis van 6 juni 2012, zaaknummer 323720 KG ZA 12-304). In kort geding wordt een voorlopige voorziening gegeven, op basis van een voorlopig oordeel op basis van de op dat moment beschikbare gegevens. Dat oordeel is niet bindend voor de rechter in de bodemprocedure.
3.4.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.5.
In haar mail van 23 januari 2012, als antwoord op het aanbod van [gedaagde], heeft UTB de turbodroger en de classificeerzeef uitdrukkelijk genoemd. Zij heeft daarbij meegedeeld dat de extruder zonder deze appendages niet compleet zou zijn. Ook [gedaagde] heeft in de overeenkomst van 25 januari 2012 expliciet de turbodroger en de classificeerzeef genoemd. Daar is ook vermeld dat apparaten op de eerste verdieping niet werden mee verkocht, maar die woorden konden zo worden begrepen dat zij betrekking hadden op (onder meer) de twee ploegmengers. Naar het oordeel van de rechtbank mocht UTB daarom de door [gedaagde] geformuleerde overeenkomst zo opvatten dat de turbodroger en de classificeerzeef in de koop begrepen waren. [gedaagde] van haar kant wist dat de turbodroger en de classificeerzeef voor UTB essentieel waren, omdat UTB de extruder anders niet als compleet beschouwde, en zij heeft ze zelf in de overeenkomst opgenomen. Zij mocht er daarom niet op vertrouwen dat die zaken niet in de koop begrepen waren.
3.6.
[gedaagde] voert aan dat zij niet vertrouwd is met dergelijke apparaten, en dat zij bepaalde zaken die wel op de begane grond stonden heeft aangezien voor de turbodroger en de classificeerzeef. Zij voert ook aan dat op de foto’s (nummers P1090778 en P1090794) onder meer een metalen stellage zichtbaar is met de turbodroger en de classificeerzeef, maar daarnaast ook een grote transportpijp; [gedaagde] heeft aangenomen dat het om de transportpijp ging en die ook inderdaad geleverd. Uit niets blijkt echter dat UTB wist (of had kunnen weten) dat [gedaagde] niet precies wist welke apparaten bedoeld werden. Als [gedaagde] er niet zeker van was wat een classificeerzeef is, dan had zij om bevestiging van haar interpretatie kunnen vragen, bijvoorbeeld door middel van (nieuwe) foto’s. Nu zij dat kennelijk heeft nagelaten, zijn de gevolgen daarvan voor haar risico.
3.7.
Daarnaast voert [gedaagde] nog aan dat zij de stukken op de eerste verdieping niet kon leveren, omdat dit niet in haar planning paste en vanwege technische beperkingen. Op de zitting is over dat laatste het volgende verklaard:
Wij konden de turbodroger en de zeef niet aan UTB Industry verkopen. Wij mochten het gebouw niet beschadigen van onze opdrachtgever. Dat moest in tact blijven. Op de eerste verdieping was de maximale vloerbelasting maar 400 kilo. Daarom konden wij daar geen heftruck gebruiken. Ook mochten wij van de opdrachtgever daar geen hijsbalkklemmen plaatsen. Wij hebben de droger en de zeef in kleine hanteerbare stukken gesneden om deze te kunnen demonteren en verwijderen.
3.8.
UTB betwist dat [gedaagde] mondeling met haar besproken heeft dat levering van stukken van de eerste verdieping technisch onmogelijk was. In de e-mailcorrespondentie wordt dat ook niet genoemd: op 23 januari 2012 wordt alleen de planning als reden gegeven, en in de overeenkomst van 25 januari 2012 wordt geen reden genoemd. [gedaagde] biedt aan te bewijzen dat zij aan UTB heeft duidelijk gemaakt dat zij alleen stukken van de begane grond wilde verkopen. Dat is echter niet nodig: uit de correspondentie blijkt wel dat zij dat wilde en ook dat UTB dat wist. [gedaagde] heeft echter daarop zelf een uitzondering gemaakt door nader onderzoek te doen naar de ploegmengers. Bovendien kan – ook als [gedaagde] de technische beletsels in het gesprek van 23 januari 2012 wel aan de orde gesteld heeft – door de daarop volgende mails, waarin alleen nog de planning als reden genoemd wordt, en waarin [gedaagde] er uitdrukkelijk mee instemt ook de turbodroger en de classificeerzeef te verkopen, bij UTB de indruk ontstaan zijn dat de door [gedaagde] genoemde bezwaren kennelijk toch niet zo zwaarwegend waren.
3.9.
Alles bij elkaar heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat zij UTB zo duidelijk gemaakt heeft dat het voor haar onmogelijk was om stukken van de eerste verdieping te leveren, dat UTB om die reden had moeten begrijpen dat het noemen van de turbodroger en de classificeerzeef op een vergissing berustte, en dat zij daarnaar had moeten informeren.
3.10.
De conclusie luidt dat UTB aan de overeenkomst de betekenis mocht toekennen dat de turbodroger en de classificeerzeef in de koop begrepen waren, terwijl [gedaagde] er niet op mocht vertrouwen dat zij dat niet waren. De overeenkomst moet daarom zo worden uitgelegd dat de turbodroger en de classificeerzeef behoren tot de door UTB gekochte zaken.
3.11.
[gedaagde] is dus gehouden tot nakoming. Zij betwist niet dat de stukken in kwestie inmiddels verschroot zijn; dat blijkt ook wel uit haar hierboven geciteerde verklaring. Zij betwist echter niet dat nakoming mogelijk is. Op de zitting heeft zij verklaard dat de stukken te koop zijn; zij heeft daarbij zelfs aangevoerd dat ze niet duur zijn. De rechtbank zal [gedaagde] daarom veroordelen tot het leveren van een turbodroger en een classificeerzeef.
3.12.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
3.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UTB worden begroot op:
  • dagvaarding €  76,17
  • griffierecht 575,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.555,17

4.Het geschil en de beoordeling, in voorwaardelijke reconventie

4.1.
Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de koopovereenkomst ook betrekking heeft op de turbodroger en de classificeerzeef, vordert [gedaagde] – samengevat – partiële vernietiging van de overeenkomst, namelijk met betrekking tot de turbodroger en de classificeerzeef, wegens (wederzijdse) dwaling. Verder vordert zij een verklaring voor recht dat zij bepaalde andere apparaten onverschuldigd aan UTB heeft geleverd, en voor zover die apparaten niet teruggeleverd kunnen worden verrekening van de waarde daarvan, te stellen op € 2.500, met de door UTB betaalde koopprijs voor de turbodroger en de classificeerzeef. UTB voert daartegen verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover hier van belang, hierna nader ingegaan.
4.2.
De grondslag voor het eerste onderdeel van de vordering is dat partijen wederzijds gedwaald zouden hebben. Daarvoor is onder meer vereist dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst beiden van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan. [gedaagde] stelt dat UTB ervan uitgegaan is dat de apparaten zich op de begane grond bevonden en dus voor verkoop in aanmerking kwamen, terwijl zij zelf ervan uitgegaan is dat zij slechts apparaten verkocht die op de begane grond stonden. Dat wil echter nog niet zeggen dat beide partijen zijn uitgegaan van die onjuiste veronderstelling. Dat is pas het geval wanneer die veronderstelling voor beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst ook relevant was. Dat kan hier niet worden aangenomen. Voor [gedaagde] was de plaats van de stukken bepalend voor wat zij wilde verkopen; UTB wilde bepaalde stukken kopen, ongeacht waar deze stonden. UTB heeft dus mogelijk aangenomen dat de turbodroger en de classificeerzeef op de begane grond stonden, maar zij is daarvan niet uitgegaan, omdat dit bij haar besluit om de stukken te willen kopen geen rol speelde. Het beroep van [gedaagde] op wederzijdse dwaling gaat daarom niet op.
4.3.
Overigens is het de vraag of dit beroep had kunnen leiden tot partiële (in plaats van volledige) vernietiging, omdat UTB in de onderhandelingen al duidelijk te kennen heeft gegeven dat de extruder zonder de betreffende appendages niet compleet was.
4.4.
Voor het tweede onderdeel van haar reconventionele vordering stelt [gedaagde] dat zij aan UTB bepaalde andere zaken heeft geleverd, die bij de extruder op de begane grond stonden, omdat zij dacht dat UTB die apparaten bedoelde. Het gaat volgens haar om een Onderwater pelletizer, een smeersysteem hoofdmotor EX2501M, een smeerunit gearbox GB2501, een vul trechter Extruder en een Throttle dirverter valve. [gedaagde] stelt dat deze bij partiële vernietiging van de koopovereenkomst onverschuldigd geleverd zijn.
4.5.
Hierboven is al geoordeeld dat de rechtbank geen grond ziet voor partiële vernietiging van de overeenkomst. Overigens maakt [gedaagde] ook niet duidelijk waarom partiële vernietiging van de overeenkomst met betrekking tot de turbodroger en de classificeerzeef tot gevolg zou hebben dat de pelletizer en de andere genoemde apparaten onverschuldigd geleverd zouden zijn. Daarmee heeft [gedaagde] de rechtsgrond voor dit onderdeel van haar vordering onvoldoende toegelicht, zodat deze zal worden afgewezen.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UTB worden begroot op € 226,00 aan salaris advocaat (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00).
4.7.
[gedaagde] vordert over de proceskostenvergoeding de wettelijke handelsrente. De proceskostenvergoeding vloeit echter niet voort uit een handelsovereenkomst, zodat alleen de gewone wettelijke rente kan worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis aan UTB te leveren een turbodroger met ontwatering en een classificeerzeef, passend bij de door haar aan UTB verkochte extruder;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan UTB een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 95.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van UTB tot op heden begroot op € 1.555,17, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van UTB tot op heden begroot op € 226,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de negende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.