In deze zaak vordert UTB Industry B.V. nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een extruder en bijbehorende appendages, waaronder een turbodroger en een classificeerzeef. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 juli 2013 vonnis gewezen in deze civiele procedure. UTB, eiseres in conventie, stelt dat de gedaagde partij, [gedaagde], de turbodroger en de classificeerzeef niet heeft geleverd, terwijl deze volgens de overeenkomst wel deel uitmaakten van de verkoop. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, maar partijen zijn het oneens over de inhoud ervan. UTB stelt dat de turbodroger en de classificeerzeef expliciet in de overeenkomst zijn genoemd, terwijl [gedaagde] betwist dat deze apparaten zijn verkocht, omdat zij op de eerste verdieping stonden en niet op de begane grond, waar de verkoop zich op richtte.
De rechtbank heeft de e-mailcorrespondentie tussen partijen geanalyseerd en geconcludeerd dat UTB de overeenkomst zo mocht opvatten dat de turbodroger en de classificeerzeef in de koop waren begrepen. [gedaagde] had niet mogen vertrouwen op de veronderstelling dat deze apparaten niet waren inbegrepen, aangezien zij zelf deze apparaten in de overeenkomst had genoemd. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van de overeenkomst en veroordeelt haar tot levering van de turbodroger en de classificeerzeef aan UTB, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoet.
In reconventie vordert [gedaagde] partiële vernietiging van de overeenkomst wegens wederzijdse dwaling, maar de rechtbank wijst deze vordering af. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor partiële vernietiging, omdat UTB niet van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan als [gedaagde]. De proceskosten worden aan de zijde van UTB begroot op € 1.555,17, en [gedaagde] wordt veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.