In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als eiser, en haar werkgever, een schoonmaakbedrijf. Eiser, werkzaam als schoonmaakster, had zich op 29 maart 2011 ziek gemeld en had op 12 februari 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Eiser had een vakantie geboekt naar Marokko van 22 juli tot en met 19 augustus 2013, maar haar werkgever weigerde toestemming voor deze vakantie. Eiser vorderde in kort geding vervangende toestemming om haar vakantiedagen op te nemen.
De kantonrechter oordeelde dat eiser een spoedeisend belang had bij haar vordering. De rechter overwoog dat volgens artikel 7:638 BW de werkgever verplicht is om de werknemer in de gelegenheid te stellen om vakantiedagen op te nemen, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Eiser had haar vakantiewensen niet schriftelijk ingediend, maar de kantonrechter vond dat de werkgever niet tijdig gewichtige redenen had aangevoerd om de vakantie te weigeren.
De kantonrechter concludeerde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat het opnemen van de vakantiedagen in één keer het re-integratieproces van eiser zou verstoren. De rechter gaf de werkgever de opdracht om eiser in de gelegenheid te stellen haar vakantie op te nemen van 22 juli tot en met 19 augustus 2013 en veroordeelde de werkgever in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van de rechten van werknemers met betrekking tot vakantiedagen, vooral in het kader van re-integratie na ziekte.