ECLI:NL:RBMNE:2013:2837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
16/653292-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De juridische status van De Kampanje in het kader van de Leerplichtwet 1969

In deze zaak staat de juridische status van De Kampanje centraal, een particuliere onderwijsinstelling in Amersfoort, in het licht van de Leerplichtwet 1969. De verdachte, de vader van een leerplichtige jongere, wordt beschuldigd van het niet inschrijven van zijn kind op een school die voldoet aan de eisen van de Leerplichtwet. De rechtbank onderzoekt of De Kampanje als school kan worden aangemerkt volgens de wetgeving. De rechtbank stelt vast dat De Kampanje in het verleden niet voldeed aan de criteria van de Leerplichtwet, zoals vastgesteld door de Inspectie voor het Onderwijs. De verdachte betoogt dat de kantonrechter niet gebonden is aan eerdere bestuursrechtelijke uitspraken en dat De Kampanje mogelijk wel aan de eisen voldeed in de periode van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelt dat de inspectierapporten als bewijs kunnen dienen en dat de verdachte niet kan aantonen dat De Kampanje voldoet aan de wettelijke eisen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de verdachte de verplichtingen uit de Leerplichtwet heeft geschonden en legt een geldboete op van €250, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt het belang van de Leerplichtwet en de verantwoordelijkheden van ouders in het waarborgen van onderwijs voor hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/653292-13
Vonnis van 19 juli 2013van de kantonrechter in bovengenoemde rechtbank
op tegenspraakgewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2013 waarbij verdachte en de gemachtigden ir. P.L. Hartkamp en A.J.C. Snijders, gehoord zijn.

1.De voorvragen

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging houdt in dat verdachte:
in de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 mei 2013 te Amersfoort, terwijl hij als degene die het gezag uitoefende over de jongere [meerderjarige 1], geboren op [2000], althans terwijl hij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, als leerling van een school,als bedoeld in art. 1, onderdeel b, sub onderdeel 3 van de leerplichtwet 1969, was ingeschreven.

3.De relevante wetgeving

Artikel 1.b. onder 3 Leerplichtwet (hierna: Lpw)1969 luidt:
“een andere dagschool die wat de inrichting van het onderwijs betreft, overeenkomt met de criteria, bedoeld in artikel 1a1, en wat de bevoegdheden van de leraren betreft, overeenkomt met een of meer van de onder 1 bedoelde scholen”
Artikel 1a1 Lpw 1969 beschrijft in lid 1 de eisen waaraan zo’n school moet voldoen:
Artikel 1a1. Scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3
. Onverminderd titel I van de Wet op het primair onderwijs en titel I van de Wet op het voortgezet onderwijs, moet een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3,
a. wat de inrichting van het basisonderwijs betreft, voldoen aan de criteria, bedoeld in de artikelen 8, eerste, tweede, derde, vierde, zevende lid onderdeel a, achtste en negende lid, 9 en 10, eerste volzin, van de Wet op het primair onderwijs, en tevens heeft de school een schoolplan dat ten minste een beschrijving bevat van het beleid inzake het onderwijs, bedoeld in artikel 8, derde lid, van genoemde wet;
b. wat de inrichting van het voortgezet onderwijs betreft, voldoen aan de criteria, bedoeld in de artikelen 6a en 23a, eerste volzin van de Wet op het voortgezet onderwijs, en tevens heeft de school een schoolplan dat ten minste een beschrijving bevat van het beleid inzake het onderwijs, bedoeld in artikel 17 van genoemde wet en besteedt het onderwijs binnen de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs aantoonbaar aandacht aan de kerndoelen, bedoeld in artikel 11b van genoemde wet, en aansluitend aan de kerndoelen als onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren, stelt het onderwijs de leerlingen aantoonbaar in staat om hun onderwijsloopbaan voort te zetten in het vervolgonderwijs op een niveau dat van de leerling verwacht mag worden
in de leden 2 en 3 hoe wordt vastgesteld of sprake is van een school bedoeld in artikel 1.b.3. Lpw 1969
2.
2. Burgemeester en wethouders volgen bij hun oordeel of een onderwijsvoorziening een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, een door de inspectie van het onderwijs ter zake gegeven advies.
3.
3. Indien Onze Minister naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht, aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school is gevestigd adviseert dat de school niet langer voldoet aan de criteria die gelden voor een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, dan volgen burgemeester en wethouders dit advies en oordeelt dat de school niet langer een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3

4.De bewezenverklaring

4.1.
Vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
4.1.1.
Verdachte is de vader van[meerderjarige 1] en heeft over hem het gezag.
Hij is geboren op [2000] en is leerplichtig Hij bezocht (ook) in de periode 1 mei 2013 tot en met 30 mei 2013 De Kampanje te Amersfoort, een particuliere, niet door de overheid bekostigde instelling voor primair en voortgezet onderwijs. [1]
4.1.2.
De Kampanje is opgericht in 2007, naar het concept van de Sudbury Valley School.
Dat concept houdt, zeer kort gezegd, in dat ieder kind het vermogen bezit zelf te kiezen wat het beste is voor zijn of haar ontwikkeling; de school moet het kind dus vrijheid en verantwoordelijkheid bieden, ook de verantwoordelijkheid om het eigen curriculum samen te stellen.
4.1.3.
Op 03 november 2008 vond een onderzoek door de Inspectie voor het onderwijs plaats (hierna: de Inspectie).
Het hierop volgende rapport van de Inspectie van 18 februari 2009 houdt, kort gezegd, in dat de school niet voldoet aan de criteria van artikel 1.b.3 Lpw 1969.
Op 19 juni 2009 vindt een nieuw onderzoek door de Inspectie plaats, resulterend in rapporten van 25 november 2009. De conclusie is, kort gezegd, dat De Kampanje nog steeds niet voldoet aan de criteria van artikel 1.b.3. Lpw 1969: De Kampanje zou niet voldoen aan de criteria van artikel 1a1 Lpw 1969 en de bevoegdheden van de leraren zouden niet overeenkomen met die van leraren van bekostigde scholen voor voortgezet onderwijs.
Op 11 december 2009: volgt een bindend advies van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de staatssecretaris) aan het college van Burgemeester en Wethouders van Amersfoort: De Kampanje is geen school als bedoeld in de Lpw 1969.
Op 2 juli 2010 is het bezwaar van De Kampanje en ouders tegen dit bindend advies ongegrond verklaard door de Minister
Op 21 september 2011 is het beroep tegen deze ongegrondverklaring van bezwaar ongegrond verklaard door de Rechtbank Utrecht, sector bestuursrecht (LJN BT2893).
Bij uitspraak van 15 augustus 2012 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BX4695) de uitspraak van de Rechtbank Utrecht, sector bestuursrecht, bevestigd. Naar aanleiding van deze beslissing is door P.L. Hartkamp, staflid van De Kampagne, een verzoekschrift ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Ouders zijn door de leerplichtambtenaar bij brief van 4 april 2013 in de gelegenheid gesteld hun dochter op een school in te schrijven die aan de eisen van de Leerplichtwet 1969 voldoet. Dat hebben ouders niet gedaan. Desgevraagd heeft verdachte ter zitting verklaard dat zijn dochter ook in het komende schooljaar 2013/2014 bij De Kampagne ingeschreven zal staan. [2]
4.2.
Kernvraag in deze zaak is of De Kampanje is aan te merken als een school in de zin van artikel 1.b. onder 3 Lpw 1969.
4.3.
Volgens het Openbaar Ministerie is De Kampanje niet aan te merken als school in deze zin. De officier van justitie stelt dat de inspectierapporten betreffende De Kampanje voldoen als bewijsmiddel en betoogt onder verwijzing naar de relevante artikelen van de Wet op het primair onderwijs(hierna: Wpo) en de Wet op het voortgezet onderwijs(hierna: Wvo) dat De Kampanje - daargelaten de Toezichtkaders - niet aan de wettelijke verplichtingen voldoet en dus geen school is in bedoelde zin.
Dat De Kampanje na 11 december 2009 wel een zodanige school was is niet gebleken of onvoldoende onderbouwd.
4.4.
Het standpunt van de Kampanje is, kort gezegd, dat de kantonrechter niet gebonden is aan de uitspraak van de bestuursrechter en/of de rapporten van de Inspectie en/of het advies van de Minister. Die leveren onvoldoende bewijs in strafrechtelijke zin dat de Kampanje niet een school in de zin van de Lpw 1969 is, zodat vrijspraak moet volgen.
Er is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in HR 24 september 2003, NJ 2003, 80 die meebrengen dat de kantonrechter moet afwijken van de formele rechtskracht van de einduitspraak in de bestuursrechtelijke procedure.
4.4.1.
De kantonrechter is ook niet gebonden aan de bestuursrechtelijke einduitspraak omdat bepaalde verweren in die procedure niet aan de orde konden komen. Die beperking klemt eens te meer nu sprake is van een essentieel mensenrecht: de vrijheid van onderwijs.
Het gaat om het volgende:
a. De Inspectie constateert dat het merendeel van de onderzoeksvragen uit de Toezichtkaders, beleidsregels gebaseerd op de Wet op het onderwijskundig toezicht (hierna: Wot) negatief moet worden beantwoord, maar: die gaan verder dan de inrichtingscriteria van de Lpw 1969.
Dit is aangevoerd in de bestuursrechtelijke procedure, maar de Toezichtkaders konden niet aan het oordeel van de bestuursrechter worden onderworpen, omdat het beleidsregels zijn. De bestuursrechter heeft niet gekeken of de Kampanje voldoet aan inrichtingscriteria van de Lpw 1969, maar of zij voldoet aan de Toezichtkaders. De gemachtigde van verdachte heeft in dit verband naar voren gebracht dat de inspectie niet beoordeelt op de wettelijke eisen, maar zelf criteria verzint. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verdachte verwezen naar een proefschrift van mr W. Timmer.
b. De conclusies uit de Inspectierapporten voldoen niet aan de strafrechtelijke bewijsregels: de Inspectie “kan niet vaststellen”, “beschikt niet over info,… stelt vast dat school niet kan aantonen…” . De Inspectie neemt aan dat bepaalde vragen negatief beantwoord moeten worden omdat zij dingen niet heeft waargenomen of niet heeft kunnen vaststellen.
Voor strafrechtelijk bewijs is het niet kunnen vaststellen onvoldoende.
c. In de bestuursrechtelijke procedure moeten scholen en ouders aantonen dat aan bepaalde eisen wordt voldaan; er is in wezen sprake van omkering van de bewijslast; in verband met de nauwe relatie tussen strafrechtelijke vervolging en de bestuursrechtelijke uitkomst is dat in strijd met art. 6 EVRM.
d. De rapporten van de Inspectie zien op onderzoek van 19 juni 2009. De tenlastegelegde periode betreft mei 2013. Toen was De Kampanje inmiddels (mogelijk) wel een school in de zin van de Lpw 1969 . In dit verband wordt ook verwezen naar overgelegde rapporten van (buitenlandse) deskundigen, die van oordeel zijn dat sprake is van onderwijs en voorbereiding op vervolgonderwijs of het arbeidsproces.
4.4.3.
Daarnaast stelt verdachte zich op het standpunt dat De Kampagne voldoet aan de wet omdat het een experimentele school is in de zin van de Experimentenwet Onderwijs.
Tenslotte voert verdachte aan dat sprake is van kinderen die zelf hebben gekozen voor deze vorm van onderwijs en die gelukkig zijn met die keuze.
Het onderwijs aan De Kampanje was een goede voorbereiding voor degenen die hun leertijd hebben afgerond, het stemt overeen met de filosofische en morele overtuiging van de ouders.
Het voorafgaande bekostigde onderwijs had een negatieve impact op leren en welzijn van deze (en andere) kinderen.
Het recht op onderwijs is een fundamenteel recht. Weliswaar is toezicht van de Staat toegelaten, maar de Inspectie en de Minister baseren zich niet op wettelijke bepalingen, maar op de Toezichtkaders.
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt:
4.5.1.Hetgeen is aangevoerd, weergegeven hiervoor onder 4.4.1 kan niet slagen, waar bij de kantonrechter verwijst naar wat hiervoor is overwogen onder 1.
4.5.2.
Het door de Raad van State gegeven oordeel in de bestuursrechtelijke procedure betreft in wezen dezelfde vraag die de kantonrechter moet beoordelen. De kantonrechter is in beginsel aan deze beslissing gebonden. Onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan hierop een uitzondering te maken (Hoge Raad, 24 september 2002, LJN AE2126, NJ 2003, 80).
Hetgeen door de verdediging wordt aangevoerd kan niet als zodanige bijzondere omstandigheid gelden op grond van het volgende.
ad a.
De Raad van State heeft dit bezwaar van De Kampanje uitdrukkelijk in zijn overwegingen betrokken en geoordeeld (r.o. 2.7.1). Immers de Raad van State heeft als volgt geoordeeld. De Inspectie heeft De Kampagne zowel getoetst aan de criteria uit de Lpw 1969 als aan het de Toezichtkaders. De minister heeft zijn beslissing alleen gebaseerd op de toetsing van de Inspectie aan de criteria van de Leerplichtwet en uitsluitend op basis van die wet geoordeeld. De verwijzing naar het proefschrift van mr W. Timmer brengt daar geen verandering in.
ad b. en c.
De Inspectie, die een instelling onderzoekt die zich presenteert als school in de zin van artikel 1.b. onder 3 Lpw 1969, toetst of de instelling bepaalde kenmerken heeft waaraan een school volgens de Lpw 1969 moet voldoen. Als die kenmerken niet kunnen worden vastgesteld kan dat negatief geformuleerd worden, de Inspectie behoeft niet te melden wat de wel aanwezige kenmerken van die school zijn.
De kantonrechter kan op grond van een dergelijk, negatief geformuleerd rapport van de Inspectie bewezen achten dat geen sprake is van een school in de zin van artikel 1.b. onder 3 Lpw 1969.
Dat betekent niet dat sprake is van een omkering van de bewijslast: de verdachte behoeft immers niet
te bewijzendat de school wel een school in de zin van artikel 1.b. onder 3 Lpw 1969 is, reeds het zaaien van enige twijfel aan het Inspectierapport is voldoende om vrijspraak te bewerkstelligen.
Ad d.
De kantonrechter begrijpt uit hetgeen door de heer Hartkamp, mede namens verdachte is verklaard ter zitting:
Het onderwijs op De Kampagne is sinds 2009 niet wezenlijk veranderd. Dezelfde uitgangpunten gelden nog steeds.
Hieruit blijkt dat het rapport van de inspectie een beschrijving van de huidige situatie geeft. De rapportages van de buitenlandse deskundigen ondersteunen de onderwijskundige visie van De Kampagne en maken niet duidelijk dat op enige manier de wettelijke kerndoelen worden geïncorporeerd in het onderwijs. Uit de door de verdediging overgelegde stukken, blijkt dat
juisthet formuleren van leerdoelen door een ander dan het lerende kind zelf in strijd is met het wezen van deze school. [3]
Reeds op deze grond moet worden aangenomen dat De Kampanje niet aan de eisen, te stellen aan een niet-bekostigde school bedoeld in artikel 1.b. onder 3 Lpw 1969 voldoet.
De gemachtigde van verdachte heeft daarnaast met een beroep op de Experimentenwet Onderwijs betoogt dat De Kampagne niet behoeft te voldoen aan de wettelijke vereisten van de Lpw1969. Hij geeft aan dat het bevoegd gezag De Kampagne heeft aangewezen als experimentele school. De kantonrechter is van oordeel dat dit beroep niet slaagt. De Experimentenwet Onderwijs geeft de mogelijkheid onder voorwaarden dat een school niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor bekostigd onderwijs, maar wel bekostigd wordt om experimenteren mogelijk te maken. Omdat De Kampagne geen bekostigde school is, is deze wetgeving niet toepasselijk op de Kampagne.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat zij de verwijzing naar de filosofische en morele overtuiging van de ouders, mede gelet op de hiervoor weergegeven verklaring ter zitting, niet begrijpt als verwijzing naar bedenkingen tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5 onder b Lpw 1969, omdat geen sprake is van bezwaren tegen de levensbeschouwing van andere scholen, maar tegen de inrichting, tegen de manier waarop geleerd wordt.
De kantonrechter acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte
in de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 mei 2013 te Amersfoort, terwijl hij als degene die het gezag uitoefende over de jongere[meerderjarige 1], geboren op [2000], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, als leerling van een school,als bedoeld in art. 1, onderdeel b, sub onderdeel 3 van de leerplichtwet 1969, was ingeschreven
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 2, eerste lid van die wet opgelegde verplichting niet nakomen
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 250 /5 dagen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de kantonrechter rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte is niet eerder veroordeeld.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de kantonrechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De Lpw1969 biedt het wettelijke kader biedt om te garanderen dat kinderen onderwijs genieten. Deze wet stelt minimumeisen wat betreft de aangeboden stof en de inrichting van het onderwijs. Als de verantwoordelijke ouder het kind niet inschrijft op een school die aan die wettelijke kwaliteitseisen eisen voldoet is strafrechtelijke reactie op zijn plaats.
De kantonrechter neemt aan dat de verdachte het beste met zijn zoon voorhad, dat hij op eerdere scholen die hij bezocht ongelukkig was en dat hij op De Kampanje opbloeide.
Toch zullen scholen (en ouders), zolang in de wetgeving ter zake geen uitzonderingen zijn opgenomen, zich moeten schikken naar de (minimum) eisen van die wetgeving.
In leerplichtzaken is de voor de hand liggende straf een geldboete bij de eerste overtreding.
De kantonrechter ziet geen aanleiding af te wijken van de door de officier gevorderde straf, mede gelet op het feit dat hier sprake is van een principiële zaak.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 28 van de Leerplichtwet 1969.
DE BESLISSING
De kantonrechter beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 250,--(vijfhonderd euro), bij niet betaling te vervangen door hechtenis van 5 dagen,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, bijgestaan door mr. E. van der Kraats als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank van 19 juli 2013.
PROCES-VERBAAL van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2013,
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres].
Aanwezig:
mr. , kantonrechter
mr. , officier van justitie
en als griffier
De rechter doet de zaak uitroepen.
In de zaal van de terechtzitting zijn verder aanwezig:
0 de verdachte
0 de raadsman/vrouwe van verdachte mr.
0 een tolk in de taal, genaamd
die in handen van de kantonrechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed/belofte aflegt zijn/haar taak als tolk naar zijn/haar geweten te zullen vervullen. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door voornoemde tolk vertolkt.
0 De kantonrechter spreekt het vonnis uit.
0 De kantonrechter spreekt het vonnis uit en geeft verdachte kennis, dat hij/zij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de kantonrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal leerplicht, opgemaakt door verbalisant/leerplichtambtenaar van gemeente Amersfoort[verbalisant], tegen [naam]en [verdachte] d.d. 30 mei 2013, met bijlagen.
2.Verloop van de procedure deels ontleend aan de pleitaantekeningen, deels aan LJN BX4695.
3.Zie noot 2 en voorts D. Hanman, Submission to the court,