Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.De vorderingen tot tenuitvoerlegging
6.Beslissing
BIJLAGE: De tenlastelegging
Rechtbank Midden-Nederland
Op 12 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van inbraak in een woning op 29 april 2013. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij samen met een ander heeft ingebroken of heeft geprobeerd in te breken in de woning. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, maar achtte de poging tot diefstal, die subsidiair was ten laste gelegd, wel bewezen. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak.
Tijdens de zitting op 28 juni 2013 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdachte en zijn advocaat, mr. A.J. Admiraal, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij zij de verklaringen van getuigen en de omstandigheden rondom de aanhouding van de medeverdachte in overweging heeft genomen.
De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de inbraak, er geen sluitend bewijs was dat hij op de plaats delict aanwezig was geweest. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in de omgeving van de woning niet overtuigend was en dat er geen technisch bewijs was dat zijn betrokkenheid kon bevestigen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen werden eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan een nieuw strafbaar feit.