ECLI:NL:RBMNE:2013:2818

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
16-652374-13 en 14-811027-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot jeugddetentie en plaatsing in inrichting voor jeugdigen na bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 12 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 februari 2013 in Amersfoort samen met zijn broer een portier bedreigde met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer met messen in de richting van het slachtoffer zijn gelopen en stekende bewegingen hebben gemaakt. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van poging tot doodslag, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van dit primair ten laste gelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die in een gesloten setting beter functioneert, een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd kreeg, naast een jeugddetentie van 146 dagen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de bedreiging en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsmisdrijven. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652374-13 en 14/811027-12 (tul) (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum],
gedetineerd in JJI De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 mei 2013, 21 mei 2013 en 28 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. R.P.G. van der Weide, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met een ander opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Subsidiair: samen met een ander [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood dan wel met toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht, voor wat betreft het primair ten laste gelegde feit, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ter onderbouwing hiervan heeft de officier van justitie erop gewezen dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn broer in de richting van [slachtoffer] zijn gelopen en met messen in hun handen op korte afstand zwaaiende en stekende bewegingen hebben gemaakt in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer]. De officier van justitie acht de eveneens onder primair ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en heeft gevorderd verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard en heeft vrijspraak van dat feit bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn broer, die werd aangevallen door [slachtoffer], wilde ontzetten en het mes slechts heeft gebruikt om [slachtoffer] te bedreigen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Hoewel uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en zijn broer[medeverdachte] met messen in hun handen op [slachtoffer] zijn afgelopen en stekende bewegingen hebben gemaakt in de richting van die [slachtoffer], kan niet worden vastgesteld of deze bewegingen in de richting van vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] zijn gemaakt. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de afstand tussen verdachte, diens broer en [slachtoffer] zo kort was dat zij hem ook fors konden raken met de messen. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte en/of zijn broer op dusdanige wijze op verdachte hebben ingestoken dat -had verdachte en/of zijn broer [slachtoffer] daadwerkelijk geraakt- de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] daarbij het leven zou hebben gelaten dan wel zwaar lichamelijk letsel zou zijn ontstaan. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het primair ten laste gelegde feit.
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[slachtoffer] verklaarde dat hij op 16 februari 2013 werkzaam was als portier bij café [naam 1] te Amersfoort. Hij werd naar voren geroepen door een man. [slachtoffer] kende de man, omdat deze man onlangs de toegang tot het café was geweigerd. Deze man was samen met een andere man. [2] Toen [slachtoffer] links van hem keek zag hij de andere man - welke kennelijk de broer was - met een mes in zijn rechterhand staan. [slachtoffer] hoorde de kennelijke broer roepen: “pak je mes, pak je mes, we steken hem neer”. [slachtoffer] zag vervolgens dat de man een mes uit zijn binnenzak haalde. Hij zag dat de man het mes, nadat hij hem uit zijn binnenzak had gehaald, openklapte. Hij zag vervolgens dat beide mannen met de messen op hem afkwamen lopen. [slachtoffer] zag dat beide mannen stekende bewegingen maakten in zijn richting. [3]
[A] verklaarde dat hij eigenaar is van café [naam 1] te Amersfoort. Hij was werkzaam in het café op 16 februari 2013. Hij zag dat [slachtoffer] in gevecht was met twee jongens. [4] [A] hoorde opeens één van de jongens tegen de ander zeggen: “pak je mes”. Hij zag toen meteen dat deze jongen een mes pakte. [A] zag dat de jongen met het mes gericht stak in de richting van [slachtoffer]. Hij zag stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer]. [A] hoorde de jongens ook nog zeggen tegen elkaar: “we maken hem dood”. [5]
[B] verklaarde dat [slachtoffer] werd aangevallen door twee jongens. [B] herkende de twee jongens als twee jongens van de familie [naam 2]. [6] Hij hoorde een van de jongens roepen: “pak je mes, pak je mes!”. [B] zag dat beide jongens naar [slachtoffer] liepen. Hij zag dat beide jongens een mes in hun handen hadden. Hij zag dat beide jongens hun hand, met daarin het mes, boven hun hoofd hielden en steekbewegingen naar [slachtoffer] maakten. [7]
Verdachte verklaart dat hij op 16 februari 2013 uit was met zijn broer. Er is toen een confrontatie geweest bij een kroeg. Verdachte had een keukenmes, waar vlees mee wordt gesneden, in zijn handen. Verdachte wilde dat de portier zijn broer met rust liet. [8]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 16 februari 2013 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend
  • geroepen: "Pak je mes, pak je mes, we steken hem neer!" en
  • vervolgens met messen in de hand in de richting van die [slachtoffer] zijn gelopen en
  • terwijl hij en zijn mededader zich op korte afstand van die [slachtoffer]
bevonden vervolgens meermalen met die messen zwaaiende en/of stekende bewegingen hebben gemaakt naar en in de richting van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Subsidiair: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 132 dagen, met aftrek van voorarrest en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maartegel wordt opgelegd met een plaatsing in Inzicht, Centrum voor Orthopsychiatrie. Indien de rechtbank verdachte geen voorwaardelijke PIJ-maatregel oplegt verzoekt de verdediging dat aan verdachte een straf wordt opgelegd gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging van [slachtoffer]. Verdachte en zijn broer zijn met messen in hun handen op [slachtoffer] afgelopen en hebben stekende bewegingen gemaakt in diens richting toen aan de broer van verdachte de toegang tot een café, waar die [slachtoffer] portier was, was ontzegd. Dat [slachtoffer] hierbij niet gewond is geraakt is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 25 maart 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsmisdrijven en in een proeftijd liep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
  • een verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 1 mei 2013, opgesteld door drs. D. van Luijk, gezondheidszorgpsycholoog, en een psychiatrisch rapport, opgesteld door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater. In deze rapporten wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een reactieve hechtingsstoornis, een antisociale gedragsstoornis met hyperactiviteit/impulsiviteit en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale en borderline, maar ook narcistische trekken. De psycholoog en de psychiater adviseren om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en adviseren een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
  • een hem betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 juni 2013, opgesteld door C.M. van Steenderen, raadsonderzoeker, inhoudende de conclusie dat de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel om praktische redenen niet uitvoerbaar is. Bureau Jeugdzorg heeft de mogelijkheid onderzocht om verdachte bij de door het NIFP aanbevolen niet repressieve behandelinstellingen te plaatsen. Wegens inhoudelijke en veiligheidsredenen kon verdachte daar echter niet terecht. Dit bevestigt dat dergelijke instellingen over onvoldoende middelen beschikken om verdachte een passende behandeling te bieden en zijn veiligheid en die van zijn omgeving te waarborgen. Gezien bovenstaande overwegingen adviseert de Raad om verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
  • een hem betreffend rapport van Bureau Jeugdzorg d.d. 21 juni 2013, opgemaakt door A. Majdoub, reclasseringswerker, inhoudende het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank kan zich vinden in de inhoud en de conclusies van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau jeugdzorg. De voogd van verdachte, mevrouw [C], heeft ter terechtzitting op 7 mei 2013 verklaard dat zij van mening is dat verdachte, hoewel hij zelf aangeeft niet goed tegen een gesloten setting te kunnen, het juist heel goed doet in een gesloten setting waar hij de voor hem vereiste structuur en veiligheid krijgt. In het rapport van Bureau Jeugdzorg d.d. 21 juni 2013 staat tevens beschreven dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet aan de orde is omdat verdachte niet gevoelig is voor een “stok achter de deur”. Voorzien wordt dat verdachte zal weglopen en dat de motivatie om zich behandelbaar en begeleidbaar op te stellen ontbreekt. Binnen de beslotenheid van een PIJ-plaatsing is er meer beheersing ten aanzien van het recidiverisico.
De rechtbank kan zich tevens vinden in de inhoud van de rapporten van de psychiater en de psycholoog, behoudens ten aanzien van de advisering tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank overweegt hierbij dat er alles in het werk is gesteld om verdachte te kunnen plaatsen in een niet repressieve behandelinstelling. Gebleken is echter dat deze instellingen niet over de middelen beschikken om verdachte de behandeling te
bieden die zijn complexe problematiek vereist.
De rechtbank is, op grond van de inschatting door de deskundigen van het recidivegevaar, van oordeel dat aan het door de wet vereiste gevaarscriteruim is voldaan en dat in onderhavig geval de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel eist. Daarnaast blijkt uit de met betrekking tot de verdachte uitgebrachte rapporten dat de maatregel tevens in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Voor het bewezen verklaarde feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan. Gelet op de ernst van het feit, de noodzaak tot intensieve behandeling, de gerede twijfel of verdachte zich aan een ambulante behandeling zal houden, alsmede het gegeven dat de ouders voor verdachte geen ondersteunende factor kunnen zijn bij een ambulante behandeling die verdachte nodig heeft, is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ook het meest wenselijk.
Alles overwegende zal de rechtbank bevelen tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Ten aanzien van de duur van de maatregel overweegt de rechtbank dat deze twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk is en verlengbaar is. Verdachte zal namelijk veroordeeld worden wegens een feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte jeugddetentie opleggen voor de duur van 146 dagen, met aftrek van voorarrest.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1398,43, waarvan
€ 598,43 in verband met geleden materiële schade en € 800,- in verband met geleden immateriële schade.
9.1.
De eis van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] verzoekt de officier van justitie deze vordering toe te wijzen voor een bedrag van € 33,95 aan materiële schade en
€ 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij verzoek de officier van justitie de vordering hoofdelijk op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan bij het standpunt van de officier van justitie.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van 33,95 en de immateriële schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot die bedragen voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De door de benadeelde partij [slachtoffer] gevorderde schade ten aanzien van de opname verlofuren chauffeur, begroot op € 54,48 is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreekse schade van het hiervoor subsidiair bewezen geachte feit. Tevens geldt dit voor de kosten van de beschadigde beveiligingsjas, begroot op € 190,00. Daarom is de benadeelde partij in die delen van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan desgewenst zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank is -evenals de officier van justitie en de verdediging- van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 14/811027-12 dient te worden afgewezen. Aan verdachte is naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Tegen die achtergrond acht de rechtbank het niet opportuun om de tenuitvoerlegging van (nog) 109 dagen jeugddetentie te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie van
146 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
maatregel
Beveelt de
plaatsingvan verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Beveelt dat deze maatregel twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk is.
Beveelt dat deze maatregel verlengbaar is.
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 14/811027-12 af.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 533,95 (vijfhonderd drieëndertig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer], behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer], van € 533,95 (vijfhonderd drieëndertig euro en vijfennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening aan de Staat te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde
betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet
gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. J.R. Krol en M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2013.
Mr. M.H.L Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 16 februari 2013 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte,
en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
  • met (een) mes(sen) in de hand in de richting van die [slachtoffer] gelopen en/of
  • terwijl hij en/of zijn mededader(s) zich op korte afstand van die [slachtoffer]
bevond[en]) (vervolgens) meermalen met die/dat mes(sen) zwaaiende en/of stekende bewegingen gemaakt naar en/of in de richting van de borst(streek), in elk geval in de richting van het (boven)lichaam, van die [slachtoffer],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 februari 2013 te Amersfoort, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk
dreigend
- geroepen: "Pak je mes, pak je mes, we steken hem neer!" althans woorden van
gelijke aard of strekking en/of
- ( vervolgens) met (een) mes(sen) in de hand in de richting van die [slachtoffer]
gelopen en/of
- ( terwijl hij en/of zijn mededader(s) zich op korte afstand van die [slachtoffer]
bevond[en]) (vervolgens) meermalen met die/dat mes(sen) zwaaiende en/of stekende bewegingen gemaakt naar en/of in de richting van de borst(streek), in elk geval in de richting van het (boven)lichaam, van die [slachtoffer].

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte nr. PL0940 2013037025-1, blz. 45 van het proces-verbaal nr. PL0940 2013037025.
3.Proces-verbaal van aangifte nr. PL0940 2013037025-1, blz. 46 van het proces-verbaal nr. PL0940 2013037025.
4.Proces-verbaal verhoor getuige nr. Pl0940 2013037025-21, blz. 52 van het proces-verbaal nr. nr. PL0940 2013037025.
5.Proces-verbaal verhoor getuige nr. Pl0940 2013037025-21, blz. 53 van het proces-verbaal nr. nr. PL0940 2013037025.
6.Proces-verbaal verhoor getuige nr. PL0940 2013037025-25, blz. 63 van het proces-verbaal nr. PL0940 2013037025.
7.Proces-verbaal verhoor getuige nr. PL0940 2013037025-25, blz. 64 van het proces-verbaal nr. PL0940 2013037025.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 7 mei 2013.