ECLI:NL:RBMNE:2013:2798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
16-997012-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen rechtspersoon wegens overtredingen van de Wet milieubeheer met betrekking tot tanksanering

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een rechtspersoon, hierna aangeduid als '[naam]', die wordt verdacht van meerdere overtredingen van de Wet milieubeheer. De zaak betreft de bemiddeling bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [C], op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 maart 2010 handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de geldende milieuregels. De tenlastelegging omvatte onder andere het valselijk opmaken van tanksaneringscertificaten en het niet naleven van de Beoordelingsrichtlijn voor tanksanering.

Tijdens de zitting op 6 maart 2013 heeft de verdediging betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat er een toezegging zou zijn gedaan door een opsporingsfunctionaris dat er geen vervolging zou plaatsvinden. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, oordelend dat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de mededeling van de politie, aangezien de verdachte al als verdachte was aangemerkt op het moment van de doorzoeking.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan, terwijl de verdediging van mening was dat er geen sprake was van opzet en dat de verdachte niet wist dat hij als bemiddelaar moest optreden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bemiddelen bij het beheer van gevaarlijke afvalstoffen zonder de vereiste vergunning, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/997012-10 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 20 maart 2013
in de strafzaak tegen
[naam],
gevestigd te [adres], [vestigingsplaats].
Verdachte wordt hierna ook aangeduid als: “[naam]”.
Bestuurder van [naam] is de heer [C].
Raadsman mr. dr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. De verdachte is in de persoon van haar bestuurder de heer [C] verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de bestuurder van [naam] en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte rechtspersoon:
Feit 1: in strijd met de Beoordelingsrichtlijn voor het Kiwa procescertificaat voor tanksanering HBO/Diesel heeft gehandeld.
Feit 2: valselijk opgemaakte tanksaneringscertificaten heeft doen gebruiken.
Feit 3: in strijd met de Wet Milieubeheer olietanks heeft gesaneerd dan wel gereinigd.
Feit 4: in strijd met de Wet Milieubeheer heeft bemiddeld bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging, omdat door een daartoe bevoegd te achten opsporingsfunctionaris de toezegging is gedaan of de bindende verwachting is gewekt dat geen strafvervolging zou worden ingesteld tegen verdachte.
Naar aanleiding van de doorzoeking bij [naam] d.d. 26 oktober 2010 heeft de heer [C] in december 2010 contact opgenomen met de heer[Verbalisant] (hierna:[Verbalisant]), brigadier van politie. Tijdens dit telefoongesprek is de vraag aan de orde geweest of [naam] op de oude voet verder kon werken met medeverdachte[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) en ook[bedrijf 2](hierna:[bedrijf 2]).[Verbalisant] heeft duidelijk te kennen gegeven dat verdachte als administratieve tussenschakel geen verdachte was en dat op de oude voet doorgewerkt kon worden. Aan deze mededeling mocht verdachte, aldus de raadsman, het vertrouwen ontlenen dat hij niet strafrechtelijk vervolgd zou worden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen brigadier[Verbalisant] gezegd zou hebben in december 2010 niet relevant is. Op het moment dat de zoeking bij [naam] plaatsvond op 26 oktober 2010 was [naam] al als verdachte aangemerkt.
Daarbij heeft [naam] na de zoeking een wijziging in het traject aangebracht door de sanering door[bedrijf 2] weg te halen. In december 2010 was er geen sprake van dezelfde situatie en werkwijze als in de tenlastegelegde periode. De verdenking ziet immers op handeling gepleegd tot 1 maart 2010.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de standpunten van de verdediging en de officier van justitie en overweegt het volgende:
Een bij een verdachte op grond van een mededeling van een politieagent opgewekt vertrouwen dat tegen hem in een bepaalde zaak geen vervolging zal worden ingesteld, zal alleen kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. Zoals hiervoor uiteengezet had het gesprek tussen[Verbalisant] en [C] betrekking op een werkwijze die na de doorzoeking was aangepast en derhalve niet op de periode die thans ten laste is gelegd. Reeds om die reden mocht verdachte niet vertrouwen op die mededeling. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
Overigens heeft de rechtbank geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [naam] alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan [naam] ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1
Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam] en [bedrijf 1]. Nu [bedrijf 1], gelet op het gevoerde verweer van diens raadsman, van dit feit dient te worden vrijgesproken, zal ook verdachte van het medeplegen vrijgesproken moeten worden. Daarbij was verdachte niet op de hoogte van de afspraken tussen [bedrijf 1] en[bedrijf 2].
Verdachte vertrouwde blind op [bedrijf 1] en medeverdachte[medeverdachte 1]. [bedrijf 1] was immers als deskundig bedrijf benaderd, omdat verdachte op het punt van tanksaneringen geen kennis heeft.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft de tanksaneringscertificaten niet opgemaakt. De enige rol die verdachte hierin heeft gespeeld, is dat zij deze certificaten van [bedrijf 1] heeft ontvangen en heeft doorgestuurd naar haar klanten. Verdachte heeft geen opzet gehad op het (doen) gebruiken van valselijk opgemaakte tanksaneringscertificaten. Verdachte dient van feit 2 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam] en [bedrijf 1]. Nu [bedrijf 1], gelet op het gevoerde verweer van diens raadsman, van dit feit dient te worden vrijgesproken, zal ook verdachte van het medeplegen vrijgesproken moeten worden.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte wist niet dat hij als bemiddellaar van afvalstoffen kon worden aangemerkt en uit dien hoofde over een vergunning moest beschikken. Deze norm is onopzettelijk door verdachte overtreden. Verdachte dient van feit 4 te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De vrijspraak van de feiten 1, 2 en 3
[naam] is een coöperatie die blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel als bedrijfsomschrijving heeft:
‘De aankoop en zo nodig verwerking van benodigdheden voor het landbouwbedrijf in de uitgebreidste zin, ten bate van haar leden, kruiwagenfabriek en houthandel, kleinhandel in boerengeriefhout, smeerolie, benzine, gasolie en stookolie, kleinhandel in electrische huishoudelijke apparaten, exploitatie van een weegbrug, handel in stro’.
In het kader van vernieuwde milieuregelgeving op grond waarvan oude olietanks vervangen moesten worden voor nieuwe en de vraag daarnaar van diverse klanten van [naam] heeft medeverdachte[medeverdachte 2], werkzaam bij verdachte [naam], de bedrijven [bedrijf 1] en[bedrijf 2] benaderd. Zo ontstond de Aktie Tankslag. Aktie Tankslag had als doel een totaalservice te bieden aan ondernemers c.q. klanten van verdachte die in het kader van vernieuwde milieuregels hun oude olie tank voor een nieuwe moesten verruilen. Binnen Aktie Tankslag zou[bedrijf 2] optreden als installateur van olietanks en [bedrijf 1] was er voor het saneren van deze tanks. Verdachte is niet gecertificeerd op het terrein van tankinstallatie en tanksanering en om die reden ook niet bekend met de daartoe geldende wet-en regelgeving.
Medeverdachte[medeverdachte 2] heeft[bedrijf 2] en [bedrijf 1] benaderd, omdat zij als professionele bedrijven te boek staan en kundig/gecertificeerd zijn op het gebied van tankinstallatie respectievelijk tanksanering. Hij ging er dan ook van uit dat deze bedrijven conform de geldende wet-en regelgeving zouden handelen. Hierop mocht medeverdachte[medeverdachte 2], namens [naam], ook vertrouwen.
Wanneer klanten van [naam] aangaven dat zij een oude tank wilden laten saneren en een nieuwe tank wilden laten plaatsen, gaf [naam] aan [bedrijf 1] door dat een tank gesaneerd moest worden. De tanksaneringscertificaten ontving [naam] achteraf van [bedrijf 1]. Hier werd een kopie van gemaakt voor in de administratie van verdachte. Het origineel werd aan de klant toegestuurd. Verdachte was niet betrokken bij het opmaken van deze tanksaneringscertificaten. Op de waarachtigheid van de inhoud van deze tanksaneringscertificaten had verdachte geen zicht. Dit behoorde tot de taak van het tanksaneringsbedrijf [bedrijf 1] was juist door verdachte bij Aktie Tankslag betrokken vanwege haar specialisatie op dit gebied.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [naam] tezamen en in vereniging met[bedrijf 2] dan wel [bedrijf 1] in strijd met de BRL-K902/03 en de daarbij behorende Wijzigingsbladen heeft gehandeld. Evenmin kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [naam] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en het (doen) gebruik maken van valselijk opgemaakte geschriften.
De rechtbank spreekt [naam] dan ook vrij van de aan hem onder 1,2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3.2
Het bewijs ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [naam] het aan hem onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Medeverdachte[medeverdachte 2], bedrijfsleider van de [woonplaats] van [naam], heeft verklaard dat alle landbouwbedrijven hun tanks moesten omwisselen voor nieuwe tanks.[medeverdachte 2] heeft vervolgens gekeken naar welke partijen hij uit zou kunnen nodigen om daar over te praten. Hij wilde kijken of hij een totaalservice op poten kon zetten om zo de zorg voor de ondernemer weg te nemen. De keuze viel uiteindelijk op [bedrijf 1] en[bedrijf 2]. Er ontstond een samenwerking tussen [naam], [bedrijf 1] en[bedrijf 2], te weten Aktie Tankslag. [1] Medeverdachte[medeverdachte 2] maakte prijsafspraken met [X] (hierna: [X]) van[bedrijf 2] over de nieuw te leveren tanks. Met [medeverdachte 1] (hierna:[medeverdachte 1]) van [bedrijf 1] maakte[medeverdachte 2] prijsafspraken over de te saneren tanks. [2] Ook lichtte hij de heer [C] in over Aktie Tankslag. [C] bemoeide zich verder niet met de keuze voor de samenwerkende partijen. [3] Ter terechtzitting heeft [C] bevestigd dat hij wist dat er tanks zouden worden geleverd door [naam] in het kader van de Aktie Tankslag. Door [naam] werden de namen van de klanten die een oude tank wilden laten saneren en een nieuwe tank wilden laten plaatsen doorgegeven aan [bedrijf 1] en[bedrijf 2]. [4] Ook heeft medeverdachte[medeverdachte 2] de klanten van [naam] hieromtrent benaderd. [5] Hij bood aan de klanten van [naam] een dienst aan, waarvan het plaatsen van een nieuwe tank en het saneren van een oude tank was uitbesteed aan[bedrijf 2] en [bedrijf 1].[bedrijf 2] was de installateur en [bedrijf 1] de saneerder. [6]
Namens [naam] werd aan [bedrijf 1] opdracht tot saneren gegeven. Wanneer de sanering voltooid was werden de tanksaneringscertificaten naar [naam] verstuurd.[medeverdachte 2] zorgde er op zijn beurt voor dat de tanksaneringscertificaten bij de desbetreffende klant terecht kwam. [7] Aan[bedrijf 2] werd doorgegeven wanneer een oude tank opgehaald kon worden. [8]
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) wonende te [adres] te [woonplaats] heeft in dit verband verklaard dat hij contact heeft gehad met medeverdachte[medeverdachte 2] over de vervanging van een tank.[medeverdachte 2] deed de opdrachtbevestiging. Vervolgens werd op 1 juli 2009 de oude tank opgehaald door de chauffeur die ook zijn nieuwe tank kwam brengen. [9] De nieuwe tank werd geplaatst door[bedrijf 2]. [10] Getuige [getuige 1] ontving vervolgens een saneringscertificaat. [11] Het betreffende tanksaneringscertificaat is afkomstig van [bedrijf 1]. [12]
Ook getuige[getuige 2] (hierna:[getuige 2]), wonende te [woonplaats] heeft verklaard contact te hebben gehad met medeverdachte[medeverdachte 2]. Hij regelde de verkoop van een nieuwe tank en het saneren van de oude tank. De oude tank werd door[bedrijf 2] opgehaald op 10 september 2009. [13] Op 20 oktober 2009 ontving getuige[getuige 2] een saneringscertificaat. [14] Het betreffende tanksaneringscertificaat was afkomstig van [bedrijf 1]. [15]
[bedrijf 2] heeft tevens een tank opgehaald aan de[adres] te[woonplaats]. Dit was een klant van [naam]. [16] De heer [A] (hierna: [A]) had met medeverdachte[medeverdachte 2] contact gehad in verband met de vervanging van de tank. [17] Omstreeks 19 oktober 2009 ontving [A] een tanksaneringscertificaat. [18] Het betreffende tanksaneringscertificaat was afkomstig van [bedrijf 1]. [19]
[naam] stond in de periode vanaf 1 januari 2008 tot 18 januari 2011 niet als bemiddelaar ingeschreven. [20]

4.3.3Inleidende overwegingen ten aanzien van de regelgeving

Alvorens de rechtbank in zal gaan op de aan verdachte ten laste gelegde feiten, slaat de rechtbank acht op de inhoud van de regelgeving, zoals in onderhavige zaak aan de orde.
Bemiddelen in de zin van de Wet milieubeheer
Op grond van artikel 10.55, eerste lid en onder c van de Wet Milieubeheer is het verboden ten behoeve van anderen te bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als respectievelijk vervoerder, handelaar of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.
Opzet
De rechtbank overweegt dat overtreding van artikel 10.55, eerste lid en onder c van de Wet milieubeheer op grond van artikel 2 van de Wet op de economische delicten (in verbinding met artikel 1a van die wet) een misdrijf is als deze opzettelijk is begaan. Voor een bewezenverklaring van het opzet, is voldoende als vast wordt gesteld dat de dader van het delict willens en wetens heeft gehandeld of nagelaten, zoals in de (straf)bepaling omschreven.
4.3.4
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het ten laste gelegde feit
Ten aanzien van het opzet
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen onder paragraaf 4.3.2 volgt dat verdachte ten behoeve van haar klanten heeft bemiddeld bij het vernieuwen van (olie)tanks. Verdachte was hiertoe niet bevoegd.
Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten is het voor een bewezenverklaring van het opzet voldoende dat wordt vastgesteld dat de dader van het delict willens en wetens heeft gehandeld, overeenkomstig hetgeen in de strafbepaling is verwoord.
Door de heer [C] is, namens verdachte, verklaard dat verdachte tanks zou gaan leveren aan haar leden. [C] was bekend met Aktie Tankslag. De namen van de leden die een tank wilden laten saneren en een nieuwe tank wilden laten plaatsen, werden namens verdachte doorgegeven aan[bedrijf 2] en [bedrijf 1]. De rechtbank is van oordeel dat het opzet hierdoor een gegeven is.
Het verweer van de raadsman dat verdachte onopzettelijk heeft gehandeld, wordt verworpen. Daarmee is ook het verweer verworpen dat bij verdachte sprake is van afwezigheid van alle schuld. Gelet op het voorgaande en de door de verdediging voorgelezen verklaring van[O] ziet de rechtbank geen aanleiding de heer[O] alsnog als getuige met betrekking tot dit feit alsnog te horen.
Het functioneel daderschap
Overeenkomstig artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Medeverdachte[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het initiatief heeft genomen voor Aktie Tankslag en daartoe de bedrijven [bedrijf 1] en[bedrijf 2] heeft benaderd. Vervolgens heeft hij de klanten van [naam] benaderd en hen op de hoogte gesteld van de mogelijkheid via [naam] een oude tank te saneren en een nieuwe tank te laten plaatsen.
Nadat[medeverdachte 2] met de partijen [bedrijf 1] en[bedrijf 2] om de tafel had gezeten heeft hij de bestuurder van [naam], de heer [C] hiervan op de hoogte gebracht. [C] heeft zich, aldus verdachte, niet bemoeit met de keuze van de samenwerkende partijen. Aktie Tankslag werd gerealiseerd. Medeverdachte[medeverdachte 2] trad op als aanspreekpunt voor de ondernemers en gaf de opdrachten door aan [bedrijf 1] en[bedrijf 2] wanneer een tank gesaneerd moest worden en een nieuwe tank geplaatst moest worden.
Deze handelwijze paste binnen de normale bedrijfsvoering van [naam]. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel behoort het immers tot de taak van [naam] om ten bate van haar leden de aankoop en zo nodige de verwerking van benodigdheden voor het landbouwbedrijf in de uitgebreidste zin te realiseren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gezien het vorenstaande, de verboden gedraging aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor het handelen in strijd met artikel 10.55, eerste lid en onder c van de Wet milieubeheer.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2008 tot en met 01 maart 2010 in Nederland, ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 4: Opzettelijk begaan van een overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, terwijl dat feit is begaan door een rechtspersoon.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 5.000,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer ten aanzien van de strafmaat gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de hoedanigheid van de verdachte.
Verdachte heeft als coöperatie aan haar klanten een dienst aangeboden, de zogenoemde ‘Aktie Tankslag’. Verdachte was hiervan de initiatiefnemer. Het doel van Aktie Tankslag was het aanbieden van een all-in pakket voor ondernemers c.q. klanten van [naam] die op basis van nieuwe milieuregelgeving hun oude tank diende te vervangen. Op zichzelf was deze actie bedoeld om de ondernemers in de regio tegemoet te komen. De rechtbank ziet geen aanleiding dit anders te zien. Voor de rechtbank is duidelijk dat de Aktie Tankslag niet in het leven was geroepen om doelbewust de geldende wet- en regelgeving te overtreden om zo enig financieel gewin te behalen. Echter, bij de uitvoering van Aktie Tankslag heeft verdachte de Wet milieubeheer overtreden in die zin dat hij als bemiddellaar heeft opgetreden, terwijl [naam] daartoe niet gecertificeerd was. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de gedateerdheid van het feit
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte d.d. 11 januari 2013.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. De geëiste geldboete is voorts in een eerder stadium als transactie aangeboden aan verdachte. Echter, gelet op de gedateerdheid van de feiten en gedeeltelijke vrijspraak ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie geëist. De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke geldboete passend en geboden en zal daartoe beslissen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, alsmede artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 4: Opzettelijk begaan van een overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, terwijl dat feit is begaan door een rechtspersoon.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 maart 2013.
Mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
Zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
01 januari 2008 tot en met 01 maart 2010, (onder meer) te [woonplaats] en/of
[woonplaats] en/of[woonplaats] en/of [woonplaats], althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) al dan niet
opzettelijk, werkzaamheden heeft uitgevoerd in strijd met het daarvoor
geldende normdocument, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
(bovengrondse) olietanks gesaneerd in strijd met de Beoordelingsrichtlijn
voor het Kiwa procescertificaat voor Tanksanering HBO/Diesel (K902/03) en/of
de daarbij behorende wijzigingsbladen d.d. 01 juni 2003 en 17 maart 2008, door
bij de sanering van de (bovengrondse) olietank(s):
in strijd met de aanvullende voorschriften van het wijzigingsblad d.d. 17 maart 2008 voorafgaand aan de tanksaneringen geen toestemming van het bevoegd gezag te verkrijgen om tot haar werkwijze over te gaan en/of deze werkwijze niet (telkens) te melden en/of zich (telkens) vooraf geen oordeel te vormen over de bijzondere risico’s bij het verwijderen van de tank(s) en/of niet (telkens) (een) eindcontrole(s) uit te voeren en/of (telkens) de tanks niet samen te brengen op een verzamelplaats die voldoet aan in dit Wijzigingsblad opgenomen voorschriften;
in strijd met voorschrift 2.1.1 (telkens) niet als ingangscontrole een bodemonderzoek uit te voeren;
en/of
in strijd met voorschrift 2.1.3 voor aanvang van de tanksaneringswerkzaamheden (telkens) geen zintuiglijk bodemonderzoek te verrichten;
(strafbaarstelling: art. 18 Besluit bodemkwaliteit jo art. 11.2 Wet milieubeheer jo art. 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten)
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008
tot en met 01 maart 2010, te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of
[woonplaats] en/of[woonplaats] en/of [woonplaats], althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft
gemaakt van valse of vervalste geschriften, als ware het echt en onvervalst,
te weten:
- een tanksaneringscertificaat nr. 090700699.02, datum uitvoering 01-07-2009
t.b.v.[getuige 1] te [woonplaats]; en/of
- een tanksaneringscertificaat nr. 090900376.02, datum uitvoering 10-09-2009
t.b.v. [getuige 2] te [woonplaats]; en/of
- een tanksaneringscertificaat nr. 090900370.02, datum uitvoering 10-09-2009
t.b.v. [A] te[woonplaats]; en/of
- een tanksaneringscertificaat nr. 100100884.02, datum uitvoering 19-01-2010
t.b.v. [bedrijf 2]te [woonplaats]; en/of
dan wel opzettelijk deze geschriften heeft afgeleverd of voorhanden heeft
gehad, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift
bestemd was voor zodanig gebruik,
bestaande de valsheid eruit dat telkens op deze certificaten vermeld is dat
het wettelijk bodemonderzoek zintuiglijk is uitgevoerd door [bedrijf 1], terwijl dit
onderzoek niet heeft plaatsgevonden,
bestaande het gebruik eruit dat deze tankcertificaten aan de eigenaars van de
olietanks werden afgegeven als bewijs dat de tank op milieu-hygiënische wijze
conform de regelgeving is gesaneerd, terwijl dat niet het geval is;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008
tot en met 01 maart 2010 (onder meer) te [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of
[woonplaats] en/of[woonplaats] en/of [woonplaats], althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was,
handelingen heeft verricht met betrekking tot afvalstoffen, terwijl daardoor,
naar zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het
milieu ontstonden of konden ontstaan, immers heeft/hebben verdachte en/of haar
mededader(s) (telkens):
- ( bovengrondse) olietanks verwijderd zonder voorafgaand bodemonderzoek uit te
voeren;
en/of
- ( bovengrondse) olietanks verwijderd zonder zich daarbij te houden aan de
voorgeschreven werkwijze(n) en/of de milieu-hygiënische regels daarin niet
of onvoldoende nageleefd;
en/of
- ( bovengrondse) olietanks gereinigd op een terrein dat daarvoor niet
vergund was;
(strafbaarstelling: art. 10.1 lid 3 Wet milieubeheer jo art. 1a, 2 en 6 Wet op
de economische delicten)
art 10.1 lid 3 Wet milieubeheer
4.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008
tot en met 01 maart 2010 (onder meer) te Slootdorp en/of [woonplaats] en/of
[woonplaats] en/of [woonplaats] en/of [woonplaats] en/of[woonplaats] en/of [woonplaats],
althans in Nederland, ten behoeve van anderen heeft bemiddeld bij het beheer
van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, zonder vermelding als
respectievelijke vervoerder, handelaar of bemiddelaar op de lijst van
vervoerders, handelaars en bemiddelaars;
art 10.55 lid 1 ahf/ond c Wet milieubeheer

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt hierbij telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van regionaal Milieu Team Utrecht, genummerd PL0987 2010086862, gesloten en ondertekend op 4 april 2011 door [verbalisant 2], brigadier van Politie Utrecht, divisie recherche. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 259 en 260; het geschrift te weten aan aankondiging van [naam] genaamd: ‘Tankslag in goede banen door samenwerking [naam] en LTO Noord’, p. 884.
2.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 263.
3.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 269.
4.De verklaring van de heer [C], bestuurder van [naam], afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 maart 2013.
5.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 263; het geschrift te weten aan aankondiging van [naam] genaamd: ‘Tankslag in goede banen door samenwerking [naam] en LTO Noord’, p. 884.
6.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 264.
7.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 268.
8.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], p. 268 en p. 272.
9.De verklaring van[getuige 1], p. 202.
10.De verklaring van[getuige 1], p. 202.
11.De verklaring van[getuige 1], p. 203.
12.Het geschrift, te weten een Tanksaneringscertificaat BRL-K902 van [bedrijf 1], p. 633.
13.De verklaring van[getuige 2], p. 207 & 208.
14.De verklaring van[getuige 2], p. 209.
15.Het geschrift, te weten een Tanksaneringscertificaat BRL-K902 van [bedrijf 1], p. 655.
16.De verklaring van[X], p. 304.
17.De verklaring van [A], p. 216.
18.De verklaring van [A], p. 217.
19.Het geschrift, te weten een Tanksaneringscertificaat BRL-K902 van [bedrijf 1], p. 711.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van [B], p. 479; het geschrift, te weten een e-mail van[Z] van NIWO aan [B] d.d. 17 januari 2011, p. 1363.