In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een man met een schizofrene ontwikkeling. De terbeschikkinggestelde, die sinds 28 maart 2006 onder de maatregel valt, is eerder veroordeeld voor poging tot doodslag. De officier van justitie heeft verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, terwijl de verdediging heeft gepleit voor aanhouding van de behandeling of een verlenging met één jaar. De rechtbank heeft de relevante stukken in het dossier bestudeerd, waaronder eerdere uitspraken en rapporten van de inrichting waar de terbeschikkinggestelde verblijft.
Tijdens de zitting is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en is er een deskundige aan het woord gekomen. De deskundige heeft aangegeven dat de terbeschikkinggestelde nog steeds onder behandeling is voor zijn psychische problemen, maar dat er geen vooruitgang is geboekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde in een labiel evenwicht verkeert en dat er een hoog recidivegevaar bestaat, vooral gezien zijn recente terugval in middelengebruik.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gehonoreerd en de terbeschikkingstelling met verpleging verlengd voor de duur van één jaar. Dit besluit is genomen met het oog op de veiligheid van anderen en de noodzaak voor de terbeschikkinggestelde om een nieuw behandeltraject te starten in een andere kliniek. De rechtbank heeft benadrukt dat er na dit jaar een toetsmoment zal plaatsvinden om de voortgang van de behandeling te evalueren.