ECLI:NL:RBMNE:2013:2716

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
07.660246-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en meerdere geweldsdelicten in Lelystad

Op 12 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juli 2012 in Lelystad meerdere geweldsdelicten heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord op [slachtoffer 1], twee pogingen tot doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], mishandeling van [slachtoffer 3], bedreigingen met een vuurwapen aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5], en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, wat blijkt uit getuigenverklaringen en het feit dat hij met een pistool op zijn slachtoffers afging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, met aftrek van het voorarrest, en stelde de verdachte ter beschikking met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten, die plaatsvonden in een openbare ruimte, een hogere straf rechtvaardigde dan door de officier van justitie was geëist. De slachtoffers hebben schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank deels is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.660246-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te Aruba (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychisch Centrum te Zwolle.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzittingen op 6 september 2012,
22 november 2012, 13 maart 2013, 23 mei 2013 en 28 juni 2013 te Lelystad. De verdachte is met uitzondering van 22 november 2012 telkens verschenen. Tijdens de inhoudelijke behandeling op 28 juni 2013 is de verdachte bijgestaan door mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en de standpunten door verdachte en diens raadsman naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel heeft geschoten in de linkerzij, althans het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht (gehouden) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2];
3.
A.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel heeft (af)geschoten in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3], meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen, althans een hard en/of stomp voorwerp heeft geslagen en/of gestompt op/tegen het (achter)hoofd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel/patroon heeft (af)geschoten in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 4], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad
[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
  • met een pistool, althans een vuurwapen een kogel (af)geschoten in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] en/of
  • een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht op die [slachtoffer 4];
5.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht (gehouden) op die [slachtoffer 5];
6.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk en wederrechtelijk een snorfiets (gekentekend [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
7.
hij op of omstreeks 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava), voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukking worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op vrijdag 27 juli 2012 omstreeks 01:02 komt bij de politie Flevoland de melding binnen dat een man met een pistool rondloopt in het centrum van Lelystad en dat hij geschoten heeft in en nabij café [naam]. Uit onderzoek ter plaatse bleek dat er een schot is gelost in café [naam] waarbij [slachtoffer 1] gewond is geraakt. [slachtoffer 1] is overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Aldaar bleek dat hij in zijn linkerzij is geschoten en dat hij ten gevolge van de schotwond een lage dwarslaesie heeft.
Na het schot in café [naam] loopt de man weg en wordt hij gevolgd door enkele getuigen en een medewerker van de aangrenzende kebabzaak, [slachtoffer 3]. Ter hoogte van BCC wordt [slachtoffer 3] met het vuurwapen op zijn hoofd geslagen, waardoor [slachtoffer 3] een hoofdwond oploopt. De man, zijnde [verdachte], wordt aangehouden en het vuurwapen wordt in beslag genomen.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] doen aangifte en verklaren dat verdachte op hen heeft geschoten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] doen eveneens aangifte tegen verdachte en verklaren dat hij een pistool op hen heeft gericht.
Ten slotte doet [benadeelde] aangifte van vernieling van haar snorfiets.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de onder 3A ten laste gelegde poging moord op [slachtoffer 3] en verdachte te veroordelen ter zake van het onder 1, 2, 3A impliciet subsidiair, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe onder meer – blijkens het op schrift gestelde requisitoir – verwezen naar de zich in het dossier bevindende aangiften, de verklaring van [slachtoffer 4] afgelegd bij de rechter-commissaris, de diverse getuigenverklaringen en de kogelinslagen in de tegels achter de toonbank en het houten kozijn van de kebabzaak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3B en 7 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ter zake van het onder 3A, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft hij betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Daartoe heeft hij – blijkens de op schrift gestelde pleitnota – aangevoerd dat verdachte ontkent te hebben geschoten op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Het is mogelijk dat het pistool afgevuurd is op het moment dat verdachte door [slachtoffer 3] belaagd werd met een terrasstoel. Daarnaast verklaren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tegenstrijdig en zijn hun verklaringen niet geloofwaardig. Dit geldt eveneens voor de verklaring van [getuige 1].
De bedreiging van [slachtoffer 5] en de vernieling van de scooter van[benadeelde] kunnen niet worden bewezen vanwege het ontbreken van ondersteunend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 27 juli 2012 opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gepoogd
[slachtoffer 1] van het leven te beroven.
De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 27 juli 2012 aan het werk was in café [naam] in Lelystad. Voorts heeft hij verklaard: “
Er waren ongeveer 15 à 20 klanten binnen. Op het moment dat ik een sigaretje aan het roken was bij het biljart zag ik een bruine man met een pistool in zijn hand voor mij staan. Het pistool was op mij gericht. Ik herkende hem als een man die niet meer in onze zaak mocht komen. Ik zei tegen hem: “Wat doe je hier je mag niet binnen komen”. Ik hoorde toen direct een schot en ben toen op de grond gevallen.” [2]
Getuige [slachtoffer 2] (eigenaar van de [naam]) verklaart dat hij op 27 juli 2012 rond 01:00 uur in zijn zaak stond ter hoogte van de sigarettenautomaat.
“Op dat moment zie ik een man binnen lopen. Wat me wel opviel was het feit dat de man zijn rechterarm gestrekt had. Ik zag dat de man in zijn rechterhand een pistool vasthield. Ik zag dat de man continu bleef lopen met zijn rechterarm gestrekt en het pistool daarin naar voren wijzend. Ik zag dat de man afliep op een medewerker van mij. Voordat ik het wist hoorde ik een luide knal. Vrij snel erna zag ik dat “[naam]” op de grond viel.” [3]
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij op 27 juli 2012 met zijn vrienden bij de pooltafel in [naam] zat. Zij zaten te praten. Voorts verklaarde hij:
‘De eerste keer dat ik de negroïde man zag, liep hij door de normale ingang van het café binnen. Hij liep direct door naar [verdachte] en schoot op hem. De negroïde man heeft met niemand gesproken binnen of een biertje gedronken. Hij liep direct naar [verdachte] toe en schoot op hem.” [4]
Getuige [getuige 3] verklaart met betrekking tot het ten laste gelegde: “
Omstreeks 00:45 uur stond ik bij de bar omdat ik een biertje aan het bestellen was. Ik voelde toen een duw van iemand die langs mij heen kwam. Ik draaide mij om naar het broodjesgedeelte en zag een man langs mij heen lopen. Ik zag dat hij met versnelde pas het café binnen kwam. Ik keek hierdoor naar deze man ik zag dat hij witte handschoenen droeg. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een zwart voorwerp vast hield dat de vorm van een pistool had. Ik herkende dit als een pistool. Ik zag dat de man met zijn rechterarm gestrekt naar voren liep. Hij richtte hiermee het wapen voor zich. Ik zag dat de man verder het café binnen liep in de richting van de pooltafel. Ik zag dat de man de hele tijd met zijn hoofd draaide. Ik had het gevoel dat hij zoekend om zich heen keek. Ik zag dat de man op ongeveer 2 à 3 meter van de pooltafel stil blijft staan. Ik zag dat de man zijn pistool op de portier richtte. Ik zag dat “[naam]” probeerde weg te draaien. Ik hoorde toen een knal. Iedereen in het café schrok hierdoor. [5]
De rechtbank overweegt dat voornoemde getuigen de heer [slachtoffer 1] allen bedoelen als ze verklaren over “[naam]”, [verdachte] en [naam].
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] en op (onder meer) de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 2] en [getuige 3], wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] heeft neergeschoten.
Opzet
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte willens en wetens [slachtoffer 1] heeft neergeschoten om hem van het leven te beroven. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat uit voornoemde verklaringen blijkt dat verdachte rechtstreeks op [slachtoffer 1] is afgelopen met een pistool in zijn hand en hem vervolgens direct heeft neergeschoten.
Deze handelingen van verdachte en het aantrekken van (een) witte handschoen(en) en het meenemen van een pistool naar een café kunnen niet anders geïnterpreteerd worden dan als willens en wetens handelen. De verklaring van verdachte dat het pistool per ongeluk zou zijn afgegaan toen hij door [slachtoffer 3] met een stoel geslagen werd, wordt niet ondersteund door de getuigenverklaringen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
Voorbedachten rade
Voor het bewijs van de voorbedachten rade is voldoende dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan. Op 28 februari 2012 heeft de Hoge Raad [6] bij arrest vorenstaande opnieuw bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke handelingen die verdachte voorafgaande aan het neerschieten van [slachtoffer 1] heeft gepleegd, afgeleid kan worden dat verdachte met voorbedachten rade gehandeld heeft. Verdachte heeft immers voorafgaande aan het schieten in café [naam] [slachtoffer 1] gezocht in Club 13. Dit heeft verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2013 [7] verklaard en wordt ook bevestigd door getuigen [slachtoffer 5] [8] en [getuige 4]. [9] Vervolgens is verdachte naar café [naam] gegaan en is daar rechtstreeks, met zijn rechterarm gestrekt en in zijn rechterhand een pistool, op [slachtoffer 1] afgelopen. Dergelijk handelen getuigt van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte heeft zich op al deze momenten kunnen beraden en rekenschap kunnen geven van de gevolgen van het neerschieten van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 27 juli 2012 [slachtoffer 2] met een pistool heeft bedreigd.
Zij verwijst daartoe naar de aangifte van [slachtoffer 2] [10] , de getuigenverklaring van
[getuige 5] [11] en de getuigenverklaring van [getuige 6] [12] .
Uit voornoemde verklaringen blijkt dat verdachte, nadat hij [slachtoffer 1] had neergeschoten, terug is gelopen naar de ingang van het café. Daar heeft hij het pistool gericht op de eigenaar [slachtoffer 2]. Dat [slachtoffer 2] in de looproute van verdachte stond doet niet af aan de bedreiging met het pistool.
Ten aanzien van het onder 3A en 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 27 juli 2012 opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg voor wat betreft het onder 3A ten laste gelegde en spreekt verdachte derhalve (partieel) daar van vrij.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 3A impliciet subsidiair en 4 ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] het navolgende.
[slachtoffer 3] verklaart ten aanzien van het vermeende schieten op hemzelf en [slachtoffer 4]:
“Ik zag dat de man langs mij liep en het shoarmagedeelte van de [naam] in ging. Het volgende moment hoorde ik een knal uit de shoarmazaak. Ik wist direct dat er geschoten was. Direct erna zag ik de man weer naar buiten komen. Ik zag dat hij nu het vuurwapen in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij dit vuurwapen op mij richtte. Ik denk dat hij op drie meter van mij vandaan stond. Ik ben nooit bang, ook ditmaal werd ik niet bang. Ik hoorde een knal en wist dat hij op mij schoot. Ik draaide weg en voelde geen pijn, hij miste mij.” [13]
[slachtoffer 4] verklaart ten aanzien van het vermeende schieten op hemzelf en [slachtoffer 3]:
“Terwijl ik het menu van 112 doorliep, kwam de persoon van de scooter weer terug richting zijn scooter. Hij had het pistool in zijn rechterhand, naast zijn lichaam, naar beneden gericht. Hij zag toen mijn collega, die van binnenuit kwam aanlopen om mij te waarschuwen voor deze persoon. Hij richtte het pistool op mijn collega en schoot op mijn collega. Hij mistte. Er is nog een gat hiervan te zien in de muur. Daar zijn door de politie ook foto’s van gemaakt. Vervolgens richtte hij het pistool op mij en schoot hij op mij. Toen hij schoot, gooide ik de mobiel weg en dook ik achter de balie. Toen hij op mij schoot, was hij denk ik ongeveer twee en half of drie meter bij mij vandaan. ” [14]
Op 6 augustus 2012 werd er forensisch onderzoek verricht naar sporen in en nabij de kebabzaak, aan de achterzijde van café [naam] in Lelystad. Daarbij werd in het houtwerk, links van waar aangever [slachtoffer 3] had gestaan, een inschot gevonden. Het inschot bevond zich op enkele centimeters naast aangever [slachtoffer 3]. [15]
Getuige [getuige 1] heeft op 25 februari 2013 bij de rechter-commissaris verklaard:
“De heer [verdachte] liep via de deur van de kebabzaak naar binnen. Hij had het pistool vast met zijn linkerhand. Vanuit mijn raam kan ik bij de kebabzaak naar binnen kijken, maar ik kan niet verder dan de toonbank kijken. De medewerker van de kebabzaak heb ik achter de toonbank zien staan. Ik zag de heer [verdachte] schieten. Ik zag dat het wapen twee keer vuur spuwde. Ik hoorde het ook. Dat weet ik zeker. De heer [verdachte] stond in de deur van de kebabzaak toen hij schoot.” [16]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 1] voor het bewijs kan worden gebezigd, aangezien zij deze verklaring betrouwbaar acht. Het betreft een objectieve en onafhankelijke getuige die duidelijk verklaart wat hij wel en niet heeft gezien dan wel heeft gehoord. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de waarneming van deze getuige.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde verklaringen en het proces-verbaal van sporenonderzoek blijkt dat verdachte in de kebabzaak heeft geschoten op
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
Opzet
De rechtbank is voorts van oordeel dat in beide gevallen geen sprake is geweest van volle opzet bij verdachte.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Verdachte heeft met een pistool geschoten op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Dit schieten vond plaats in de nacht van 27 juli 2012 in een kebabzaak aangrenzend aan café [naam].
Aanwezigheid van de aanmerkelijke kansBij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan wordt vooropgesteld dat een vuurwapen in zijn kern primair is gemaakt om dodelijk letsel te kunnen veroorzaken. Het gebruik van een vuurwapen in de aanwezigheid van mensen roept naar zijn aard de kans in het leven dat dit dodelijk letsel ook ontstaat. Wanneer de overige omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, groeit deze kans uit tot een aanmerkelijke kans op dodelijke letsel.
De rechtbank overweegt dat door kogels af te vuren op medewerkers van een kleine kebabzaak terwijl verdachte op een zeer korte afstand ( 2,5 à 3 meter) van deze personen staat, de aanmerkelijke kans bestaat dat deze kogels hen zouden raken.
Wetenschap van de aanmerkelijke kansBij de vraag of de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans moet als uitgangpunt gelden dat de hiervoor geschetste kans op een dodelijke afloop welhaast als van feit van algemene bekendheid kan worden gezien. Door op twee medewerkers in een kleine kebabzaak te schieten en dit schieten van dichtbij te doen, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat een vuurwapen dodelijk letsel kan veroorzaken, is voldoende om vast te stellen dat de verdachte zich bewust was van het (levens)gevaar van zijn handelen. Wanneer deze bewustheid wordt bezien in samenhang met het geschetste feit van algemene bekendheid, is de rechtbank van oordeel dat op grond hiervan de wetenschap van de aanmerkelijke kans bij de verdachte moet worden aangenomen.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bovendien bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 4] van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 3B ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 27 juli 2012 [slachtoffer 3] met een vuurwapen heeft geslagen op het achterhoofd.
Nu verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2013 heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] met het vuurwapen heeft geslagen, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar de aangifte van [slachtoffer 3] [17] , de getuigenverklaring van [getuige 7] [18] en de bekennende verklaring van verdachte [19] .
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 27 juli 2012 [slachtoffer 5] heeft bedreigd met een pistool. Zij overweegt daartoe het navolgende.
[slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij in de nacht van 26 op 27 juli 2012 met vrienden in Club 13 was. Vervolgens verklaart hij:
“Op een gegeven moment zien wij een jongen en een meisje binnen komen rennen die vertelden tegen iemand dat er buiten iemand met een pistool liep. Toen wij [naam] en ik) hoorden wat zij zeiden, zijn wij naar de ingang van Club 13 gelopen. Dus [naam], [slachtoffer 5], de portier van Club 13 en ikzelf. Wij zagen buiten een man aan komen lopen. Ik zag dat deze man een rood vest aan had met een korte broek. Ik zag dat hij vanachter zijn rug met zijn rechterhand een pistool tevoorschijn haalde. Hij haalde zijn hand met daarin het pistool achter zijn rug weg en richtte het op ons. Hij bleef het pistool op ons gericht houden. Ik zag dat de man het pistool vervolgens richtte op de portier van Club 13. Hij richtte het op het hoofd van de portier.” [20]
De verklaring van [slachtoffer 5] wordt ondersteund door de verklaring van portier [getuige 4]. Hij verklaarde dat op de avond van de schietpartij in [naam] een jongen en een meisje Club 13 in kwamen rennen die vertelden dat er een man buiten met een pistool liep te zwaaien. De portier is vervolgens naar buiten gegaan en zag daar “Indian” met een pistool in zijn rechterhand. “Indian” richtte met zijn rechterhand het pistool op het hoofd van de portier. [21]
Ter terechtzitting op 28 juni 2013 heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 26 op 27 juli 2012 een korte broek en een licht rood overhemd droeg. Voorts verklaarde verdachte: “
Voordat ik naar de [naam] ging ben ik bij Club 13 geweest. [slachtoffer 5] was de persoon die zei: “Waarom kijk je zo?” Ik kon het pistool niet verbergen. Ik had een korte broek aan. Ik had het pistool in mijn hand.” [22]
Voornoemde verklaringen van portier [getuige 4] en verdachte ondersteunen de verklaring van [slachtoffer 5] voldoende om bewezen te verklaren dat verdachte het pistool gericht heeft [slachtoffer 5]. Dergelijk handelen levert een bedreiging op.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de snorfiets van[benadeelde] heeft vernield dan wel beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt. Verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde te hebben gepleegd en enkel de aangifte van mevrouw[benadeelde] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 6 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 27 juli 2012 in Lelystad een pistool van het merk Zastava voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Nu verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2013 heeft verklaard dat hij een pistool op 27 juli 2012 in Lelystad bij zich had, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar het bij verdachte aangetroffen pistool [23] , het proces-verbaal van wapenherkenning [24] en de bekennende verklaring van verdachte [25] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, een kogel heeft geschoten in de linkerzij, van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, gericht op die [slachtoffer 2].
3.
A.
hij op 2 juli 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet, met een pistool, een kogel heeft afgeschoten in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die
[slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
en
B.
hij op 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3], met een vuurwapen, geslagen op het achterhoofd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
4.
hij op 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, een kogel/patroon heeft afgeschoten in de richting van het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 4], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5.
hij op 27 juli 2012 in de gemeente [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, gericht (gehouden) op die [slachtoffer 5].
7.
hij op 27 juli 2012 in de gemeente Lelystad een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava), voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukking worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1:
Poging tot moord.
Onder 2 en 5, telkens:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Onder 3A impliciet subsidiair en 4, telkens:
Poging tot doodslag.
Onder 3B:
Mishandeling.
Onder 7:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID

Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is een beroep op noodweer gedaan voor wat betreft het onder 3B ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de raadsman dient de verdachte om die reden te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de lichamelijke integriteit van verdachte. Verdachte was op de vlucht, kon nauwelijks meer lopen vanwege zijn artrose en werd bekogeld met stenen. Vervolgens is de heer [slachtoffer 3] op hem gesprongen en heeft hem geslagen. Verdachte heeft [slachtoffer 3] hierop éénmaal geslagen met het pistool. Gegeven de omstandigheden was er geen mogelijkheid te vluchten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. [slachtoffer 3] heeft, nadat hij beschoten was door verdachte, teruggeslagen. Er is dan ook sprake van culpa in causa.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van de onder 3B bewezen verklaarde mishandeling van
[slachtoffer 3] overwogen dat verdachte met een pistool op het achterhoofd van [slachtoffer 3] heeft geslagen. De verdediging heeft gesteld dat dit slaan het gevolg was van het met stenen op verdachte gooien en het op verdachte springen door [slachtoffer 3].
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer voldaan dient te zijn aan de voorwaarden zoals deze in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht zijn vermeld:
“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”.De rechtbank zal allereerst onderzoeken of de feitelijke toedracht, zoals de verdachte ten aanzien van het noodweerverweer heeft gevoerd, uit de wettige bewijsmiddelen kan worden afgeleid. [26]
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van getuige [getuige 7] [27] en de verklaring van [slachtoffer 3] [28] blijkt dat [slachtoffer 3] samen met voornoemde getuige, na het schietincident in de [naam], achter verdachte is aangelopen. Op een gegeven moment is verdachte gestopt en heeft hij het pistool op [slachtoffer 3] en [getuige 7] gericht. Hierop is [slachtoffer 3] bovenop verdachte gesprongen. Verdachte sloeg vervolgens met het pistool op het achterhoofd van [slachtoffer 3]. Getuige [getuige 7] reageerde hierop door met stenen naar verdachte te gooien om verdachte te weerhouden nogmaals te slaan.
De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte [slachtoffer 3] op zijn hoofd heeft geslagen ten gevolge van het gooien met stenen door getuige [getuige 7]. Dat verdachte wellicht in reactie op het op hem springen door [slachtoffer 3], [slachtoffer 3] heeft geslagen, acht de rechtbank wel aannemelijk. De rechtbank overweegt dat - getuige de verklaring van
[slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris op 4 maart 2013 [29] - [slachtoffer 3] op verdachte is gesprongen om verdachte het wapen te ontfutselen. Dit vanwege het feit dat verdachte het pistool op
[slachtoffer 3] en getuige [getuige 7] richtte. Verdachte heeft dit tijdens de terechtzitting van 28 juni 2013 ook niet ontkend. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3], door op verdachte te springen, uit noodweer - en daarmee rechtmatig - handelde. Nu er geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 3], komt verdachte geen beroep op noodweer toe.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, alsmede te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Subsidiair heeft de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek geëist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) onvoldoende is om bij verdachte vast te stellen dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook is onduidelijk of dit ten tijde van het ten laste gelegde een rol speelde. De maatregel van terbeschikkingstelling kan derhalve niet worden opgelegd. Voorts heeft de raadsman verwezen naar diverse uitspraken waarin voor een poging moord onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd van 5, 6 of 7 jaar.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte is op 27 juli 2012 bewust op zoek gegaan naar de heer [slachtoffer 1]. Toen verdachte hem in een café gevonden had, is verdachte gericht met een pistool op hem af gelopen en heeft hem, zonder enige aanleiding, neergeschoten. Vervolgens heeft verdachte de eigenaar van het café bedreigd en nog tweemaal geschoten op medewerkers van de aangrenzende kebabzaak. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig gewelddadig gedrag. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat dit alles plaats heeft gevonden in de openbare ruimte. Verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] zeer ernstig geschonden. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het neerschieten door verdachte een dwarslaesie opgelopen, waardoor hij niet meer kan lopen, en zal de rest van zijn leven in een rolstoel moeten zitten. Daarnaast heeft het handelen van verdachte ook op de eigenaar van het café en de medewerkers van de kebabzaak een enorme (psychische) impact gehad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Hof Leeuwarden als uitgangspunt genomen, nu het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (hierna: LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor moord en doodslag. Het Hof Leeuwarden geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van moord een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Het oriëntatiepunt voor doodslag is 8 jaren gevangenisstraf.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte is opgenomen in het PBC. Hij heeft echter niet meegewerkt aan onderzoek. Hierdoor en wegens het gebrek aan overige informatie is het niet mogelijk gebleken een volledig gedragskundig onderzoek uit te voeren. De observaties op de afdeling hebben echter wel zodanige informatie opgeleverd dat op grond daarvan sterke aanwijzingen bestaan dat verdachte een ernstig beperkte man is met een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens (onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling) die intellectueel, communicatief en sociaal-maatschappelijk gehandicapt functioneert.
Anders dan door de raadsman is betoogd is de rechtbank van oordeel dat zij op grond van de rapportage die zich thans in het dossier bevindt, kan beslissen tot oplegging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Uitgangspunt is dat de rechtbank zich voordat zij overgaat tot de terbeschikkingstelling een advies doet overleggen van twee gedragsdeskundigen van twee verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht. Nu verdachte echter weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek, kan op basis van het derde lid van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht juncto het derde lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht een dergelijk advies achterwege blijven.
De rechtbank acht zich op basis van het rapport van het PBC, waaruit onder meer blijkt dat:
“het er alle schijn van heeft dat bij verdachte, inherent aan zijn intellectueel, communicatief en sociaal-maatschappelijk gehandicapt functioneren, voorafgaande en ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens”, voldoende voorgelicht over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de terbeschikkingstelling van verdachte.
De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de inhoud van bovengenoemde rapportages, van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging eist van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank overweegt dat er sprake is van misdrijven die gericht zijn of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege, oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank ziet in de hiervoor genoemde oriëntatiepunten van het Hof Leeuwarden en het schieten in de openbare ruimte aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen hoger dan de eis van de officier van justitie.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [slachtoffer 3], [slachtoffer 5], [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1] – laatstgenoemde daartoe vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Kubatsch – zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 3A en 3B, 5, 2 en 1 ten laste gelegde feiten.
[slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 2.250,- voor immateriële schade.
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] vorderen een bedrag van € 1.500,- voor immateriële schade.
[slachtoffer 1] vordert primair een bedrag van € 146.921,88 voor daggeldvergoedingen, vliegtickets, behandeling in Turkije (materiële schade van € 22.921,88, zijnde een voorschot) en immateriële schade (ad € 124.000,-). Ter terechtzitting heeft mr. M.A.J. Kubatsch subsidiair de immateriële schade aangepast tot een bedrag van € 80.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle vorderingen geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]
De raadsman heeft, gelet op de betoogde vrijspraak van het onder 3A en 3B en 5 ten laste gelegde, verzocht de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsman heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 2] te matigen.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] opgemerkt dat de daggeldvergoedingen voor toewijzing vatbaar zijn. [slachtoffer 1] dient primair niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering voor wat betreft de kosten voor de vliegtickets en de medische behandeling in Turkije, nu niet gebleken is dat een dergelijke behandeling noodzakelijk was. Het gevorderde bedrag voor de immateriële schade dient fors gematigd te worden. Subsidiair heeft de raadsman opgemerkt dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 3A en 3B bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 2.250,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.250,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 5] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 5 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5].
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor wat betreft het gevorderde bedrag voor de medische behandeling in [woonplaats], zijnde € 20.309,88 en de vliegtickets naar Turkije
€ 1.000,- niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu onvoldoende onderbouwd is dat een dergelijke behandeling medisch gezien noodzakelijk was. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat het noodzakelijk was de behandeling in Turkije te ondergaan, nu klaarblijkelijk deze behandeling aldaar niet is vergoed door een ziektekostenverzekering van [slachtoffer 1].
De rechtbank is voorts van oordeel dat de daggeldvergoedingen voor het verblijf in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam € 572,- en het revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht € 1.040,- voor toewijzing vatbaar zijn. De vordering van [slachtoffer 1], die in die vordering ontvankelijk is, is voor wat betreft deze materiële schade van € 1.612 bij wijze van voorschot toewijsbaar.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat op zichzelf aannemelijk is dat [slachtoffer 1] deze schade geleden heeft en nog lijdt, nu de gebeurtenis zeer traumatisch is geweest, en [slachtoffer 1] blijvend ernstig gehandicapt is geraakt.
De hoogte van de immateriële schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 80.000- vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De rechtbank overweegt dat naar redelijkheid en billijkheid een bedrag ter hoogte van € 80.000,- zal worden toegewezen nu het slachtoffer blijvend ernstig gehandicapt is geraakt door toedoen van verdachte. De rechtbank heeft voor wat betreft de immateriële schade aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken. In het bijzonder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 mei 2012, gepubliceerd onder LJN nummer BW6161.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 81.612,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 37, 37a, 37b, 45, 57, 91, 285, 287, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 3A primair en 6 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 2, 3A impliciet subsidiair, 3B, 4, 5 en 7 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 3]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 2.250,- , (zegge: twee en twintighonderdvijftig euro), zijnde immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 27 juli 2012, tot die van de voldoening;
  • veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
  • legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.250,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis;
[slachtoffer 5]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), zijnde immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 27 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), zijnde immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 27 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.500,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 81.612,- (zegge: eenentachtigduizend zeshonderdtwaalf euro), waarvan vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 27 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 81.612,- ten behoeve van het slachtoffer voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mrs. L.G. Wijma en
F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2013.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier 25Hamster met nummer 2012053120, doorgenummerd 1 tot en met 225.
2.Pagina’s 38, pagina 40, regels 1 tot en met 34.
3.Pagina’s 72, regels 25 tot en met 28, pagina 73, regels 3 tot en met 20.
4.Pagina 115, regels 13 tot en met 37.
5.Pagina 118, regels 28 tm 36, pagina 119, regels 1 tot en met 24.
6.LJN BR 2342.
7.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 juni 2013.
8.Pagina 76, regels 20 e.v.
9.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2527 2012053120-75, inhoudende de verklaring van [getuige 4], blad 2.
10.Pagina 73, regels 22 tot en met 34.
11.Pagina 160, regels 5 tot en met 8.
12.Pagina 167, regels 35 tot en met 39.
13.Pagina 47, regels 37 tot en met 42, pagina 48, regels 1 tot en met 4.
14.Pagina 84, regels 42 tot en met 52.
15.Pagina 99 en 101 foto 3.
16.Zie het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van [getuige 1] op 25 februari 2013, RC nr. 12/5463.
17.Pagina 48, regels 8 tot en met 23.
18.Pagina 153, regels 36 tot en met 39, pagina 154, regels 1 tot en met 10.
19.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 juni 2013.
20.Pagina 76, regels 1 tot en met 35.
21.Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2527 2012053120-75, inhoudende de verklaring van [getuige 4], blad 2.
22.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 juni 2013.
23.Pagina 35.
24.Pagina’s 91 tot en met 96.
25.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 juni 2013.
26.Zie HR 22 januari 2011, NJ 2011/103.
27.Pagina 153, regels 36 tot en met 39, pagina 154, regels 1 tot en met 10.
28.Pagina 48, regels 8 tot en met 23.
29.Zie het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van [slachtoffer 3] op 4 maart 2013, RC nr. 12/5463.