Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 31 mei 2013;
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 18 juni 2013;
- de brief van 18 juni 2013 met de producties 19b en 29 van[verzoeker];
- de brief van 20 juni 2013 met de producties 30a, 30b, 31 en 32 van[verzoeker];
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnotitie van mr. L.A. Drenth.
2.De feiten
3.Het deelgeschil
Tot en met 21 mei 2013 bedragen de buitengerechtelijke kosten € 39.993,31. Omdat op de buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 19.713,03 is bevoorschot, resteert per saldo een bedrag van € 20.280,28. Van dit laatste bedrag verzoekt[verzoeker] vergoeding door Euro Insurance.
4.De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel partijen over de medische expertises (wel) onderhandelen, het feit dat Euro Insurance geen nader voorschot wil uitbetalen aan[verzoeker] dit de lopende onderhandelingen wel kan bemoeilijken. In zoverre is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk verschil van inzicht beschouwd moet worden als een impasse en dat in dit verband niet te zware eisen moeten worden gesteld aan de voorwaarde dat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt. Deze extra kosten voldoen niet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Hoewel het op zichzelf genomen redelijk is dat[verzoeker], gezien het hem overkomen ongeval, kosten maakt, waaronder kosten van rechtsbijstand is de rechtbank van oordeel dat in verband met de thans nog bestaande onduidelijkheid over het causaal verband en daarmee over de omvang van de schade, verweerster niet gehouden is tot het voldoen van het thans gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Het verzoek (sub 2) wordt afgewezen.
De door[verzoeker] over deze kosten verzochte wettelijke rente zal de rechtbank toewijzen, een en ander op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW gelezen in samenhang met artikel 6:83 aanhef en onder a BW.