In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 14 mei 2013 mr. R.J. Verschoof gewraakt, die op dat moment de behandelend rechter was in een faillissementsverzoek waarin verzoeker partij was. Verzoeker was van mening dat mr. Verschoof onvoorbereid was en zich niet goed had verdiept in de zaak. Tijdens de zitting op 14 mei 2013 had mr. Verschoof aangegeven dat hij pas die ochtend kennis had genomen van het dossier, wat verzoeker de indruk gaf dat de zaak niet goed zou eindigen voor hem. Verzoeker had de verwachting dat de zitting geleid zou worden door een vrouwelijke rechter, zoals eerder was toegezegd door mr. M.H.F. van Vugt, die de zaak eerder had behandeld. De gewraakte rechter heeft echter betoogd dat hij zich goed had voorbereid en dat er geen toezegging was gedaan over de persoon van de behandelend rechter.
De wrakingskamer heeft op 23 mei 2013 het wrakingsverzoek in het openbaar behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Verschoof. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat mr. Verschoof jegens hem een vooringenomenheid koestert.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.