ECLI:NL:RBMNE:2013:2624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
WK 2012/015
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. R.J. Verschoof in faillissementszaak

In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 14 mei 2013 mr. R.J. Verschoof gewraakt, die op dat moment de behandelend rechter was in een faillissementsverzoek waarin verzoeker partij was. Verzoeker was van mening dat mr. Verschoof onvoorbereid was en zich niet goed had verdiept in de zaak. Tijdens de zitting op 14 mei 2013 had mr. Verschoof aangegeven dat hij pas die ochtend kennis had genomen van het dossier, wat verzoeker de indruk gaf dat de zaak niet goed zou eindigen voor hem. Verzoeker had de verwachting dat de zitting geleid zou worden door een vrouwelijke rechter, zoals eerder was toegezegd door mr. M.H.F. van Vugt, die de zaak eerder had behandeld. De gewraakte rechter heeft echter betoogd dat hij zich goed had voorbereid en dat er geen toezegging was gedaan over de persoon van de behandelend rechter.

De wrakingskamer heeft op 23 mei 2013 het wrakingsverzoek in het openbaar behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Verschoof. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat mr. Verschoof jegens hem een vooringenomenheid koestert.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer: WK2012/015
Rekestnummer: 344227 / HA RK 13-123
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [adres]
[woonplaats]
verzoeker,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij brief van 14 mei 2013 heeft verzoeker verzocht om mr. R.J. Verschoof te wraken. Mr. R.J. Verschoof is in de ochtend van 14 mei 2013 behandelend rechter geweest inzake een faillissementsverzoek waarin verzoeker partij is.
1.2.
Mr. Verschoof heeft niet in de wraking berust. Op 22 mei 2013 heeft hij schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Verzoeker heeft van deze schriftelijke reactie kennis genomen.
1.3.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker en de gewraakte rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 23 mei 2013.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 23 mei 2013 in het openbaar behandeld. Daarbij was de gewraakte rechter niet aanwezig. Verzoeker en zijn vrouw zijn wel ter zitting verschenen.
1.5.
Nadat de behandeling was gesloten en de wrakingskamer zich had beraden, is aansluitend mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is van deze uitspraak de schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1.
Op 14 mei 2013 is een tegen verzoeker ingediend faillissementverzoek ter zitting behandeld. Het verzoek was op dat moment reeds driemaal eerder op zitting behandeld.
2.2.
Ter zitting van 14 mei 2013 heeft de behandelend rechter besloten niet direct uitspraak te doen, maar heeft hij deze bepaald op vrijdag 17 mei 2013.
2.3.
Na de zitting, maar voor de uitspraak heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.

3.Het verzoek

3.1.
Op 14 mei 2013 heeft de gewraakte rechter een faillissementsverzoek, waarin verzoeker partij is, behandeld. Verzoeker kan zich daarmee niet verenigen en wel om de volgende redenen. Het faillissementsverzoek was reeds eerder ter zitting behandeld, eerder door een vrouwelijke rechter en de laatste maal door mr. M.H.F. van Vugt. Mr. Van Vugt heeft de behandeling van de zaak aangehouden en doorverwezen naar een andere rechter omdat hij in het verleden een andere zaak van verzoeker had behandeld. Mr. Van Vugt heeft toegezegd dat de vrouwelijke rechter die het verzoek eerder had behandeld, wederom de behandeling zou overnemen.
3.2.
Op 14 mei 2013 verscheen verzoeker bij de rechtbank in de veronderstelling dat zijn zaak behandeld zou worden door de desbetreffende vrouwelijke rechter. Dit bleek echter een andere rechter, namelijk mr. Verschoof te zijn.
Ter zitting heeft verzoeker de indruk gekregen dat mr. Verschoof het dossier nauwelijks had gelezen of ingezien en dat hij zich er niet in had verdiept. Verzoeker kan zich niet aan de indruk onttrekken dat mr. Verschoof zich slechts snel en vluchtig met de zaak had beziggehouden.
Mr. Verschoof zou zich ter zitting op een luchthartige manier hebben gedragen. Hij gaf te kennen dat hij pas die ochtend kennis had genomen van het dossier en dat hij “nog niet precies wist hoe het allemaal zat”. Voor verzoeker kwam dit dusdanig over dat hij het gevoel kreeg dat de zaak niet goed zou eindigen voor hem.
Aan de ene kant gaf mr. Verschoof te kennen dat hij onvoorbereid was, terwijl hij tegelijkertijd heeft opgemerkt dat hij zich reeds een beeld had gevormd en al genoeg wist.

4.Standpunt van de gewraakte rechter

4.1.
De rechter schetst kort het verloop van de zaak. Tijdens de eerste zitting in deze zaak heeft verzoeker een verzoek ingediend tot toelating tot de schuldsanering, wat resulteerde tot aanhouding van het faillissementsverzoek. Kennelijk is verzoeker niet toegelaten tot de schuldsanering omdat de behandeling van het faillissementsverzoek weer is hervat.
Op de tweede zitting heeft de advocaat van de wederpartij om aanhouding verzocht om op het verweer van verzoeker te kunnen reageren, deze reactie kwam kort voor de derde zitting. Op de derde zitting heeft verzoeker weer gereageerd. Deze zitting werd geleid door mr. Van Vugt. Uit de zittingsaantekeningen leidt de rechter af dat verzoeker mr. Van Vugt toen heeft willen wraken. Kennelijk is er voor een praktische oplossing gekozen en is de behandeling van de zaak een week verschoven.
Voor de behandeling van deze vierde zitting stond de rechter ingeroosterd. Deze roosters worden eens per kwartaal gemaakt. Reeds medio februari 2013 wist de rechter aldus dat hij op 14 mei 2013 faillissementsverzoeken zou behandelen.
4.2.
De hoeveelheid processtukken in deze zaak is uitzonderlijk, vaak wordt het eventuele verweer uitsluitend mondeling en ter zitting gevoerd. Bij aanvang van de zitting was de rechter goed op de hoogte van de standpunten en argumenten van partijen. Aan het begin van de zitting heeft hij dit kenbaar gemaakt en dus eveneens aangegeven dat hij daardoor eigenlijk geen vragen meer had. Beide partijen zijn nog in de gelegenheid gesteld hun standpunt toe te lichten.
4.3.
Verzoeker lijkt zijn verzoek tot wraking te baseren op de verwachting dat de zitting zou worden geleid door een specifieke vrouwelijke rechter. Dit zou hem zijn toegezegd door mr. Van Vugt. Uit de zittingsaantekeningen van die zitting blijkt echter niet van deze toezegging. De zitting van 14 mei 2013 stond gepland in het rooster van de rechter en bovenstaande rechtvaardigt in elk geval niet zijn wraking.
Ten aanzien van verzoekers stelling dat de rechter zou hebben gezegd dat hij zich nog moest verdiepen in de stukken, merkt de rechter het volgende op. De rechter heeft zich de dag voor de zitting verdiept in alle beschikbare stukken, juist daarom had hij ter zitting ook geen vragen meer. Mogelijk heeft de rechter wel gezegd dat hij zich nog moest verdiepen in wie van de partijen gelijk had.
4.4.
Dat verzoeker kennelijk een naar gevoel heeft gekregen door de snelheid van de zitting kan de rechter niet helpen. Dit gevoel moet immers wel tot wraakbaar gedrag van de rechter te herleiden zijn en dat is niet het geval. Verzoeker is tweemaal in de gelegenheid gesteld zijn standpunt naar voren te brengen en door het uitgebreide dossier had de rechter geen vragen.

5.De beoordeling

5.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Verschoof jegens verzoeker. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat mr. Verschoof jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.4.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier van de hoofdzaak en de daarin aanwezige zittingsaantekeningen niet blijkt dat door mr. Van Vugt enige toezegging zou zijn gedaan omtrent de persoon van de opvolgend behandeld rechter. Indien dit evenwel het geval mocht zijn geweest kan dit nog niet niet leiden tot de conclusie dat er sprake is een vooringenomenheid ten opzichte van de behandeling van het verzoek door mr. Verschoof. Hij is immers conform het rooster aangesteld als behandelend rechter en heeft voorafgaand aan de behandeling kennis genomen van de inhoud van het dossier.
5.5.
De rechtbank overweegt voorts dat de standpunten van verzoeker en de rechter geen aanleiding geven om aan te nemen dat mr. Verschoof onvoorbereid ter zitting is verschenen. De behandeling ter zitting is in veel gevallen een sluitstuk in het gehele proces. Dat de rechter kenbaar heeft gemaakt dat hij geen vragen meer had aan partijen maakt juist kenbaar dat hij zich zorgvuldig heeft verdiept in de aanwezige processtukken. Evenmin kan worden gesteld dat de rechter zich reeds een oordeel had gevormd. Dit kan ook worden afgeleid uit de mededeling dat de rechter ervoor heeft gekozen om niet direct ter zitting uitspraak te doen, maar deze te bepalen op vrijdag 17 mei 2013.
5.6.
Gelet op bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat mr. Verschoof blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Verschoof af;
6.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Verschoof, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank;
6.3.
bepaalt dat de hoofdzaak dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. H.A. Gerritse en mr.
A.S. Penders, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L. van Gaal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2013..