In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De tenlastelegging betrof het bezit van 39 kinderpornografische films in de periode van 30 juni 2008 tot en met 3 februari 2010. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 juni 2013 gehouden, waarbij de officier van justitie de dagvaarding geldig achtte en de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding partieel nietig was, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijke omschrijving bevatte van de afbeeldingen, waardoor niet kon worden vastgesteld dat de verdachte het strafbare feit had gepleegd. De verdediging voerde aan dat de laptop, waarop het materiaal was aangetroffen, mogelijk gestolen was en dat de verdachte niet de enige gebruiker was geweest. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het materiaal op de laptop had geplaatst.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, maar gelastte wel de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen laptop, omdat daarop kinderpornografisch materiaal was aangetroffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke en feitelijke omschrijving in de tenlastelegging en de rol van bewijs in strafzaken.