In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2013 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van zes maanden voor de veroordeelde, geboren in 1995. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die verzocht om de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog te laten uitvoeren. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot jeugddetentie, maar deze straf zou niet ten uitvoer worden gelegd zolang zij zich aan de voorwaarden hield die waren opgelegd in het vonnis van 4 december 2012. Deze voorwaarden omvatten onder andere deelname aan intensieve trajectbegeleiding, medewerking aan elektronisch toezicht en individuele behandeling voor agressieregulatie.
Tijdens de zitting op 18 juni 2013 bleek dat de veroordeelde, hoewel op de juiste wijze opgeroepen, niet was verschenen. De rechtbank hoorde de officier van justitie, de gemachtigde raadsman van de veroordeelde, en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg meldde dat de veroordeelde zich volledig aan hen onttrok en onvindbaar was, ondanks het feit dat zij zich bewust was van de voorwaardelijke jeugddetentie. De raadsman pleitte voor een alternatieve maatregel, zoals een werkstraf, maar de officier van justitie hield vast aan de vordering voor tenuitvoerlegging van de jeugddetentie.
De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd en dat er geen aanwijzingen waren dat zij zich alsnog aan deze voorwaarden zou houden. Gezien de problematiek van de veroordeelde en het feit dat zij zich niet kon staande houden in een vrije setting, oordeelde de rechtbank dat de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie noodzakelijk was. De rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie van zes maanden en adviseerde deze uit te voeren in LSG Rentray te Lelystad.