Op 29 november 2011 is de veroordeelde door de meervoudige kamer van de rechtbank te Utrecht veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 180 uren. De rechtbank heeft bepaald dat, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie van 90 dagen zal worden toegepast. Op 4 april 2013 heeft het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de vervangende jeugddetentie bevolen, groot 63 dagen, en hiervan kennis gegeven aan de veroordeelde.
Het bezwaarschrift, ingediend op 29 april 2013, richtte zich tegen dit bevel en strekte tot ongedaanmaking ervan. De rechtbank heeft op 18 juni 2013 in besloten zitting de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman, mr. J.J.J.L. Maalsté, gehoord. De officier van justitie heeft gevorderd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, waarbij werd opgemerkt dat de veroordeelde meerdere kansen heeft gehad om de werkstraf af te ronden, maar deze niet heeft benut.
De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een verslag van Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat de veroordeelde slechts 54 van de 180 uren heeft gewerkt. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren heeft verricht, ondanks herhaalde mogelijkheden om dit te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet op zijn werkplek is verschenen en zich meermalen ziek heeft gemeld zonder geldige redenen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard, rekening houdend met artikel 77p van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd, en de rechters mrs. M.J. Veldhuijzen en E.A.A. van Kalveen, in aanwezigheid van griffier mr. G.C. van de Ven-de Vries, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2013.