ECLI:NL:RBMNE:2013:2522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
16-712414-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en veroordeling wegens bedreiging met zware mishandeling

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en wonende te [woonplaats], heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2013 uitspraak gedaan. De zaak betreft twee tenlasteleggingen: brandstichting en bedreiging. De rechtbank heeft op 24 oktober 2010 vastgesteld dat er een brand heeft gewoed in een Peugeot 106, maar kon niet vaststellen dat deze opzettelijk was aangestoken. Hierdoor sprak de rechtbank de verdachte vrij van de brandstichting. De bedreiging vond plaats op dezelfde dag, waarbij de verdachte met een houten stok de aangever, [slachtoffer], bedreigde met de woorden: "Je vriendin heb ik gehad, je auto heb ik gehad en nu ben jij aan de beurt". De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/712414-10 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 juni 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: brand heeft gesticht, waardoor goederen in gevaar werden gebracht;
feit 2: [slachtoffer] met de dood dan wel met zware mishandeling heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen en heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde de hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Op 24 oktober 2010 brandt een Peugeot 106 met kenteken [kenteken], die geparkeerd staat in Baarn, vrijwel geheel uit. Een aantal auto’s dat nabij deze Peugeot 106 geparkeerd staat, vat ook vlam en/of loopt gevolgschade op.
Uit onderzoek volgt dat de betreffende brand is ontstaan aan voornoemde Peugeot 106.
Uit onderzoek is niet vast komen te staan wat de daadwerkelijke oorzaak van de brand is geweest.
In het overige van het procesdossier heeft de rechtbank evenmin bewijs gevonden waaruit volgt dat de betreffende brand opzettelijk is gesticht en hoe dat dan zou zijn gebeurd.
Het heropenen van het onderzoek, opdat een nader technisch onderzoek door de brandweer of de politie zou kunnen worden gedaan, acht de rechtbank thans niet meer zinvol, temeer nu reeds onderzoek naar de brand is gedaan en daaruit volgt dat de oorzaak van de brand niet kan worden vastgesteld.
Daarom zal de rechtbank verdachte wegens het ontbreken van wettig bewijs vrijspreken van de opzettelijke brandstichting.
4.3.2
Overwegingen ten aanzien van feit 2
De feiten[slachtoffer], aangever, heeft verklaard dat hij ruzie heeft met verdachte. Op 24 oktober 2010 brandt de auto van aangever volledig uit. [1] Omdat hij vermoedt dat verdachte de betreffende brand heeft aangestoken, neemt hij diezelfde dag telefonisch contact op met verdachte, waarna tussen hen een woordenwisseling ontstaat. [2] Diezelfde middag belt verdachte aan bij de woning van aangever in Baarn. Vanuit de woning kijkt aangever naar buiten en hij ziet verdachte aan de overkant van de weg staan, met een honkbalknuppel in zijn hand. Als aangever naar buiten gaat, ziet hij dat verdachte de honkbalknuppel opheft en zegt: “
Je vriendin heb ik gehad, je auto heb ik gehad en nu ben jij aan de beurt”, waarna hij wegrijdt in zijn auto. [3] In de auto van verdachte treft de politie een houten stok aan van 74 centimeter lang en 3.7 centimeter dik. [4] Aangever is bang dat verdachte zijn bedreiging zal uitvoeren. [5]
Verdachte heeft erkend dat hij die betreffende dag naar de woning van aangever is gereden met de aangetroffen stok - een deel van een houten trapleuning - “om hem een lesje te leren.” Met deze houten trapleuning in zijn hand, belde hij aan bij de woning, waarna aangever naar buiten kwam. Hij heeft toen aangever bedreigd. [6]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [benadeelde 1], [getuige 1] en [getuige 2]
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaringen van de getuigen [benadeelde 1], [getuige 1] en [getuige 2] als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven, zodat algehele vrijspraak moet volgen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van voornoemde getuigen betrouwbaar. Zij hebben kort na het betreffende incident, in oktober 2010, bij de politie verklaringen afgelegd, waarna zij op verzoek van de verdediging in februari 2013 opnieuw zijn gehoord. Hun verklaringen bij de rechter-commissaris zijn op essentiële punten consistent met de verklaringen zoals afgelegd bij de politie.
Er zijn, zeker meer dan 2 jaar na het betreffende incident, geen redenen aanwijsbaar voor het afleggen van een valse verklaring, zoals door en namens de verdachte is gesuggereerd.
In dat kader merkt de rechtbank op dat voornoemde getuigen eveneens een belastende verklaring hebben afgelegd over aangever. Uit de verklaringen van voornoemde getuigen bij de rechter-commissaris volgt bovendien dat zij al geruime tijd geen contact meer hebben met aangever. De verklaringen van voornoemde getuigen vinden bovendien op essentiële punten steun in voornoemde verklaring van verdachte zelf.
De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Bedreigende woordenDe verdediging heeft betwist dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen woorden heeft gebezigd. Zijn woorden waren niet bedreigend van aard en zijn door aangever en voornoemde getuigen verkeerd geïnterpreteerd, aldus de verdediging.
Anders dan de verdediging is de rechtbank, gezien voornoemde bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de woorden “Je vriendin heb ik gehad, je auto heb ik gehad en nu ben jij aan de beurt”, dan wel woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft gebezigd. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bedreigende woorden heeft geuit in de richting van aangever. De rechtbank zal dit verweer verwerpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2:
op 24 oktober 2010 te Baarn [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend met een (opgeheven) houten stok op die [slachtoffer] afgelopen en heeft daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: “Je vriendin heb ik gehad, je auto heb ik gehad en nu ben jij aan de beurt”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
bedreiging met zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldplicht bij de reclassering en een verplichte ambulante behandeling bij de forensische poli van Victas.
Verder heeft de officier van justitie een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis gevorderd, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank, indien de rechtbank daaraan toekomt, verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd en heeft daartoe een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd. De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn en de rechtbank verzocht hiermee bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening te houden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is met een deel van een houten trapleuning naar de woning van aangever gegaan en heeft aangever daar bedreigd met zware mishandeling. De rechtbank rekent hem dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
  • een de verdachte betreffend reclasseringsrapport d.d. 26 januari 2012, opgemaakt door L. Scheffers, reclasseringsmedewerker en de aanvulling op dit rapport, zoals ter terechtzitting gegeven door de casemanager van verdachte, J. van Spaandonk, werkzaam bij Victas.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 10 oktober 2011 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf dat vóór de hierboven genoemde datum is gepleegd.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat tussen de inverzekeringstelling van verdachte op 24 oktober 2010 - het moment waarop verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kon opmaken dat het openbaar ministerie het voornemen had tegen hem een vervolging in te stellen - en het moment van het wijzen van deze uitspraak, te weten 17 juni 2013, een onwenselijk lang tijdsverloop is geweest en houdt hiermee ten voordele van verdachte rekening in de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf
van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, subsidiair 20 dagen hechtenis een passende straf is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopig hechtenis heeft doorgebracht. Een voorwaardelijke straf dient te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om aan dit voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden.
Gezien de geringe ernst van het feit en voornoemde overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank het opleggen van bijzondere voorwaarden nu niet opportuun.
Bovendien ontvangt verdachte thans in het kader van een eerdere veroordeling een verplichte begeleiding en behandeling. Na afloop van de betreffende proeftijd kan deze behandeling en begeleiding eventueel in een vrijwillig kader plaatsvinden.

9.De benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen vorderen de hierna te noemen bedragen aan materiële schade ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
  • [benadeelde 1], € 7.990,00;
  • [benadeelde 3], € 135,00;
  • [naam], € 1.135,25.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 40 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot 20 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [naam] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat zij hun vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [naam] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Baarn, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht bij/aan een of meer auto('s)
(te weten: een Peugeot 106, [kenteken] en/of een Volkswagen Caddy, [kenteken]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met (een) brandbare stof(fen) en/of die auto('s),
ten gevolge waarvan die auto('s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in
elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
-een Volkswagen Caddy ([kenteken]) en/of
-een Suzuki ([kenteken]) en/of
-een Volkswagen Transporter TDI ([kenteken]) en/of
-een Volkswagen Caddy ([kenteken]) en/of
-een Opel Ascona ([kenteken]),
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2010 te Baarn, althans in het arrondissement
Utrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
met een (opgeheven) (houten) stok, althans een (houten) voorwerp, op die [slachtoffer]
afgelopen en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Je
vriendin heb ik gehad, je auto heb ik gehad en nu ben jij aan de beurt",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2010, opgenomen op pagina 114 en 115 van het proces-verbaal dossiernummer PL0987 2011035080, van Politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 230.
2.Ibidem, pagina 116.
3.Ibidem en de verklaring van getuige [benadeelde 1], afgelegd bij de rechter-commissaris op
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 131 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 132.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 117.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 oktober 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 101 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.