ECLI:NL:RBMNE:2013:2210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-13_1450
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de oplegging van een alcoholslotprogramma in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een handelaar in sinaasappels, die onder de naam 'de Fruitman' opereert. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de oplegging van een alcoholslotprogramma (ASP) na een aanhouding door de politie, waarbij een hoog ademalcoholgehalte was vastgesteld. De verzoeker betoogde dat de oplegging van het ASP een punitieve sanctie is in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat deze maatregel onevenredig is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de oplegging van het ASP voor rijbewijs B geen punitieve sanctie is, omdat de verzoeker zijn rijbewijs kan behouden. Echter, voor rijbewijs C, dat de verzoeker nodig heeft voor zijn werkzaamheden, is de maatregel feitelijk punitief, aangezien het rijbewijs voor ten minste 24 maanden ongeldig wordt verklaard.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de oplegging van het ASP indringend moet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter constateerde dat de verweerster in het bestreden besluit geen evenredigheidstoets had uitgevoerd, wat een gebrek in het besluit vormde. Desondanks oordeelde de voorzieningenrechter dat het belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om zijn rijbewijs C te behouden, vooral omdat de verweerster had aangegeven in juni 2013 op het bezwaar te beslissen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond dat de verzoeker in een financiële noodsituatie zou brengen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de oplegging van bestuursrechtelijke maatregelen en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechtsbescherming van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/1450
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.A.C. de Vilder),
en

de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerster

(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard en hem een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 december 2012 is verzoeker door de regiopolitie Utrecht aangehouden. Bij verzoeker is een ademalcoholgehalte geconstateerd van 600 µg/l. Namens de korpschef van de regiopolitie is hiervan op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) mededeling gedaan aan verweerster.
Door mee te werken aan het hem opgelegde ASP kan verzoeker in het bezit komen van een rijbewijs voor de categorie B met code 103 "rijden met een alcoholslot". In de begeleidende brief bij het bestreden besluit staat onder andere vermeld dat het ASP minimaal twee jaar duurt en twee componenten omvat, te weten de installatie van een alcoholslot in de auto en het ondergaan van een begeleidingsprogramma. Het alcoholslot moet regelmatig worden gekalibreerd en gegevens uit het geheugen van het alcoholslot moeten worden uitgelezen. Ook moet worden deelgenomen aan een motivatieprogramma. Verder staat in de brief vermeld dat het alcoholslot alleen kan worden ingebouwd in motorrijtuigen van de categorie B (personenauto). Voor eventuele overige rijbewijscategorieën blijft het rijbewijs gedurende het volgen van het ASP ongeldig.
2.
Verzoeker heeft – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De oplegging van het ASP is punitief en onevenredig. Het ASP is volgens verzoeker een "criminal charge" (punitieve sanctie) in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het onderzoek voorafgaand aan de oplegging van het ASP is zeer strafrechtelijk van aard en op grond van een strafrechtelijke verdenking op grond van artikel 8 van de Wvw heeft het ademonderzoek plaatsgevonden. Het ASP kan niet in een vrachtwagen worden ingebouwd en daardoor is het zogenoemde C-rijbewijs van verzoeker voor de duur van 24 maanden ongeldig. Volgens verzoeker bevat de maatregel een vergeldend element, omdat het rijbewijs direct en onmiddellijk ongeldig wordt verklaard. Dit maakt de situatie anders dan de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol of een ongeldigverklaring die volgt op een onderzoek naar de rijgeschiktheid door een psychiater. Verzoeker betoogt dat in navolging van zijn stelling dat het ASP een punitieve sanctie is, de evenredigheid van de opgelegde maatregel niet of niet voldoende is afgewogen. Er is verder geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, namelijk dat hij een rijbewijs C nodig heeft voor zijn werkzaamheden. Het uitvoeren van zijn werkzaamheden wordt hem nu onmogelijk gemaakt waardoor verzoeker in de financiële en sociale problemen komt. Verzoeker kan de kosten van het ASP niet opbrengen en dat heeft tot gevolg dat zijn rijbewijs voor de komende vijf jaar ongeldig wordt verklaard. Verzoeker acht het besluit in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening allereerst moet worden bezien of de situatie zich voordoet dat er geen enkel spoedeisend belang is. Als dat zich voordoet is dat al, zonder verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek, reden om het verzoek af te wijzen. Vervolgens geeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Ten slotte maakt de voorzieningenrechter een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door die uitvoering van dat besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich niet de situatie voor dat verzoeker geen enkel spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening heeft. Verzoeker is onder de naam "De Fruitman" werkzaam als handelaar in sinaasappels en rijdt daarvoor in een vrachtwagen (naar de veiling) en een bestelbus met grote aanhanger (naar de klanten). Verzoeker kan door het bestreden besluit deze werkzaamheden, voor zover daarvoor een rijbewijs van een "hogere" categorie dan B nodig is, niet meer verrichten.
Wettelijk kader
5.
Op grond van artikel 132b, eerste lid, van de Wvw legt het CBR de verplichting op om deel te nemen aan het ASP en verklaart op grond van het tweede lid van dit artikel het rijbewijs van de betrokkene ongeldig. Daarbij bepaalt het CBR dat de ongeldigverklaring betrekking heeft op alle categorieën waarvoor dat rijbewijs geldig was, met uitzondering van de categorie AM.
Op grond van artikel 132c, eerste lid, aanhef en onder a van de Wvw dient degene aan wie deelname aan het alcoholslotprogramma is opgelegd overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde bepalingen een alcoholslot te doen inbouwen in ten minste één motorrijtuig dat voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.
In het Reglement rijbewijzen zijn nadere regels gesteld voor de uitvoering van het ASP.
Op grond van artikel 132a, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen wordt een alcoholslot alleen ingebouwd in motorrijtuigen van rijbewijscategorie B, met uitzondering van driewielige motorrijtuigen die onder deze rijbewijscategorie vallen.
Beoordeling van het geschil
6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de constatering van het rijden van een motorrijtuig met een ademalcoholgehalte van 600 µg/l op grond van de wet en de regelgeving niet zonder meer kan leiden tot een ongeldigverklaring van het rijbewijs. Het is een ernstige overtreding van de normen die zijn opgesteld ter bescherming van de verkeersveiligheid, maar na een dergelijke constatering is nog niet direct gebleken dat iemand langdurig ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen. Er is geen onderzoek van een arts aan voorafgegaan en van misbruik, tolerantie of afhankelijkheid van alcohol is niet gebleken.
7.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de oplegging van een ASP voor de rijbewijscategorie B geen punitieve sanctie is in de zin van artikel 6 van het EVRM. Dit standpunt van partijen wordt gevolgd door de voorzieningenrechter nu (a) het doel van het ASP is om de verkeersveiligheid te bevorderen en tevens een gedragsverandering bij de betrokkene te bewerkstelligen en (b) de betrokkene door oplegging van deze maatregel zijn rijbewijs met de categorie B kan behouden.
Bij verzoeker heeft de oplegging van het ASP daarnaast tot gevolg dat hij weliswaar bij deelname aan het ASP zijn rijbewijs met categorie B kan behouden, maar dat zijn rijbewijs van categorie C feitelijk voor ten minste 24 maanden ongeldig is verklaard.
Nu het betoog van verzoeker is dat de oplegging van het ASP voor mensen met een rijbewijs anders dan categorie B een punitieve sanctie is en hij daarbij heeft gewezen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Nilsson/Zweden (AB 2006/285), zal de voorzieningenrechter daarover een voorlopig oordeel geven.
Punitieve sanctie
8.
Bij de beoordeling of een maatregel een punitieve sanctie in de zin van het EVRM is, moet op grond van de jurisprudentie van het EHRM in aanmerking worden genomen wat de kwalificatie is die de wetgever aan de maatregel geeft, wat de aard van de overtreden norm is en wat het doel, de aard en de ernst van de maatregel is. Hieronder zullen de genoemde onderdelen afzonderlijk besproken worden.
9.
De voorzieningenrechter overweegt dat de regelgeving van het ASP naar nationaal recht is gekwalificeerd als een bestuursrechtelijke reparatoire sanctie.
De aard van de overtreden norm leent zich als zodanig voor zowel een punitieve als ook een reparatoire reactie van de overheid. De norm is immers ook ingericht als prikkel om de verkeersveiligheid te waarborgen door voor de overtreder een gedragsveranderend, educatief element op te nemen.
Het doel dat door de regelgever aan de maatregel is meegegeven, is reparatoir van aard.
Over de aard en de ernst van de maatregel overweegt de voorzieningenrechter dat van bestuurders met een rijbewijs in de categorie C aan wie een ASP wordt opgelegd, het rijbewijs voor de categorie C (of enige categorie anders dan B) feitelijk voor de duur van ten minste 24 maanden ongeldig wordt verklaard.
Gelet op al deze elementen en op het genoemde arrest Nilsson/Zweden van het EHRM waarbij de ongeldigverklaring van een rijbewijs voor 18 maanden als punitieve sanctie werd aangemerkt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in zijn voorlopig oordeel anders te oordelen nu het hier gaat om een ongeldigverklaring van minimaal 24 maanden van het rijbewijs voor de categorie C als direct en onmiddellijk gevolg van de oplegging van het ASP. Hierbij weegt mee, zoals hierboven al overwogen, dat de oplegging van het ASP niet tot stand is gekomen naar aanleiding van omstandigheden en met inachtneming van de waarborgen waarin een algehele ongeldigverklaring van een rijbewijs kan plaatsvinden na een medisch onderzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ASP voor rijbewijshouders zoals verzoeker met categorie (B en) C, anders dan rijbewijshouders met alleen categorie B, een punitieve sanctie is in de zin van artikel 6 van het EVRM.
10.
Nu het ASP naar het oordeel van de voorzieningenrechter een punitieve sanctie is, moet de oplegging hiervan indringend worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in artikel 3:4 van de Awb. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerster in het bestreden besluit geen evenredigheidstoets heeft uitgevoerd. Dit acht de voorzieningenrechter een gebrek in het bestreden besluit. Nu het verzoek tot voorlopige voorziening is ingediend hangende de bezwaarfase moet verweerster tijdens de nog te houden hoorzitting en bij de heroverweging van het bestreden besluit een indringende evenredigheidstoets van de opgelegde maatregel uitvoeren. In het kader van die hoorzitting bestaat voor verzoeker de gelegenheid om zijn belangen nader toe te lichten. Daarbij geeft de voorzieningenrechter in overweging dat er voor beide partijen grote belangen meespelen. Voor verzoeker zijn er onder meer grote risico’s voor de continuering van zijn bedrijfs-activiteiten ten gevolge van de opgelegde maatregel. Ook spelen grote belangen mee voor de verkeersveiligheid. Het gaat aan de andere kant, zoals meermalen gezegd, ook om een overtreding waarbij niet uit een oordeel van een arts is gebleken dat sprake is van ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig.
11.
Beoordeeld naar de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter voor het toewijzen van de door verzoeker gevraagde voorziening bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding. Het belang van verzoeker om vooruitlopend op de beslissing op bezwaar van verweerder gebruik te kunnen maken van zijn rijbewijs categorie C weegt niet op tegen het verkeersveiligheidsbelang. Daarbij is betrokken dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat in juni 2013 op het bezwaar wordt beslist en dat verweerder het voormelde gebrek dus nog kan herstellen. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker tot die tijd door de gevolgen van het bestreden besluit in een financiële noodsituatie zal komen of dat hij op andere wijze substantieel nadeel zal ondervinden. Vaststaat dat verzoeker een rijbewijs voor de categorie B met code 103 kan verkrijgen en daarmee, weliswaar in kleinere hoeveelheden, de sinaasappels bij de veiling kan ophalen en vervolgens aan zijn klanten kan verkopen om in ieder geval nog inkomsten te hebben. Daarom leidt de stelling van verzoeker ter zitting, dat degene die hem ondersteund met het rijden naar de veiling heeft meegedeeld daarmee te willen stoppen, niet tot een ander oordeel.
12.
Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. de Gier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.