ECLI:NL:RBMNE:2013:1661

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
C-16-324379 - HA ZA 12-764
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische verkrijging van een schoolgebouw na faillissement van een stichting

In deze zaak staat ter beoordeling of de gemeente na het faillissement van de Stichting Jenaplanonderwijs "De Regenboog" rechten kan ontlenen aan artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) of dat de curator vrijelijk over het schoolgebouw kan beschikken. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 3 april 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie. De curator, die optreedt in het faillissement van de stichting, vordert een verklaring voor recht dat hij bij uitsluiting bevoegd is over het schoolgebouw te beschikken en dat de gemeente geen rechten kan ontlenen aan de WPO. De gemeente voert verweer en stelt dat de curator niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

De rechtbank overweegt dat de WPO ook bij faillissement van de stichting zijn werking behoudt. De curator kan niet vrijelijk over het schoolgebouw beschikken, omdat de WPO bepaalt dat vervreemding zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders nietig is. De rechtbank concludeert dat de gemeente het schoolgebouw kan verkrijgen op basis van artikel 110 WPO, ondanks het faillissement van de stichting. De curator is niet bevoegd om het schoolgebouw te verkopen zonder toestemming van de gemeente. De vorderingen van de curator worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de werking van de WPO in relatie tot faillissement en de beperkingen die de wet oplegt aan de beschikkingsbevoegdheid van de curator. De rechtbank bevestigt dat de gemeente het schoolgebouw rechtsgeldig kan verkrijgen, zelfs als de stichting failliet is verklaard, en dat de curator niet kan handelen zonder de vereiste toestemming van de gemeente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
zitting houdend te Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/324379 / HA ZA 12-764
Vonnis van 3 april 2013
in de zaak van
[eiseres]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting Jenaplanonderwijs “De Regenboog”,
wonende te [woonplaats] en kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. M.E.G. Murris,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE STICHTSE VECHT,
zetelend te Maarssen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bootsma.
Partijen zullen hierna de curator en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 augustus 2012;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 december 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is de opvolger van de gemeente Maarssen.
2.2.
Op 7 november 1985 is de vereniging Vereniging voor Jenaplan Onderwijs Maarssen opgericht, hierna: de vereniging. De vereniging had als doel het geven van basisonderwijs volgens het jenaplanmodel.
2.3.
Op of omstreeks 3 oktober 1986 heeft de vereniging bij notariële akte om niet grond in eigendom verkregen van de gemeente. Op deze grond heeft de vereniging een schoolgebouw gerealiseerd, dat is gefinancierd door de gemeente en waarvan de vereniging de eigenaar is, hierna: het schoolgebouw.
2.4.
Op 9 februari 2010 is de rechtsvorm van de vereniging omgezet in een stichting en is de naam gewijzigd in Stichting Jenaplanonderwijs Maarssen, hierna: de stichting.
2.5.
Bij vonnis van 1 december 2011 is de stichting in staat van faillissement verklaard.
2.6.
Bij brief van 2 december 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, hierna: het college van B&W, de curator een akte in de zin van artikel 110 lid 1 Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) ter ondertekening aangeboden waarin verklaard wordt dat de stichting met ingang van 1 januari 2012 blijvend het gebruik van het schoolgebouw voor het geven van onderwijs beëindigt en dat met de inschrijving van deze akte in het kadaster de gemeente het juridisch eigendom van het schoolgebouw verkrijgt. De curator heeft te kennen gegeven deze akte niet te zullen ondertekenen.
2.7.
Vanaf 24 december 2011 zijn de activiteiten van de stichting beëindigd.
2.8.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bij brief de stichting aangeschreven dat de bekostiging van de door de stichting in stand gehouden basisschool de Regenboog te Maarssen, met ingang van 1 januari 2012 wordt gestaakt.
2.9.
Op 22 december 2011 heeft het college van B&W de gedeputeerde staten (hierna: GS) verzocht op grond van artikel 110 lid 2 WPO te besluiten dat de stichting met ingang van 1 januari 2012 blijvend zal ophouden haar gebouw en terrein voor de school te gebruiken omdat sprake is van een geschil over de toepassing van artikel 110 lid 1 WPO.
2.10.
Op 6 maart 2012 heeft GS een besluit ex artikel 110 lid 2 WPO genomen dat de stichting met ingang van 24 december 2011 blijvend heeft opgehouden het schoolgebouw voor de school te gebruiken.
2.11.
Op 19 april 2012 heeft de curator tegen dit besluit bezwaar ingediend.
2.12.
Op 4 september 2012 heeft GS besloten haar besluit van 6 maart 2012 in stand te laten.
2.13.
De curator heeft tegen dit laatste besluit beroep ingesteld bij de rechtbank, afdeling bestuursrecht.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert  samengevat – een verklaring voor recht (i) dat de curator bij uitsluiting bevoegd is over het schoolgebouw te beschikken, (ii) dat de vervreemding of bezwaring van het schoolgebouw niet getroffen wordt door nietigheid ex artikel 106 lid 2 WPO en (iii) dat de gemeente althans het college van B&W geen beroep kan doen op de artikelen 106, 110 en 163 WPO. Voorts vordert de curator (iv) de gemeente een verbod met dwangsom op te leggen op grond van artikel 110 lid 4 WPO een inschrijving in de openbare registers te doen. Ten slotte vordert de curator de veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer, met als conclusie dat de curator niet-ontvankelijk is in haar vordering dan wel dat deze dient te worden afgewezen met veroordeling van de curator in de kosten van dit geding, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid curator

4.1.
Gelet op de inhoud van het door de curator gevorderde, staat in onderhavig geschil de vraag centraal of de Faillissementswet (hierna: Fw) in de weg staat aan de werking van de WPO. Volgens de curator kan de gemeente met het faillissement van de stichting geen rechten meer aan de WPO ontlenen en kan de curator vrijelijk beschikken over de eigendomsrechten ten aanzien van het schoolgebouw. Wat de reikwijdte van dit eigendomsrecht is in het licht van de Fw, betreft een civielrechtelijke vraag. Deze vraag staat buiten de beoordeling of voldaan is aan de vereisten die de WPO stelt voor een verkrijging van het schoolgebouw door de gemeente, waaronder de beoordeling of sprake is van een geschil ex artikel 110 lid 2 WPO. Slechts voor die beperktere beoordeling staat de bestuursrechtelijke rechtsingang open. De curator is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
I ontneming schoolgebouw door de gemeente
Achtergrond WPO
4.2.
Een stichting die een school in stand houdt, zoals bij de stichting het geval was, wordt in de WPO aangeduid als het bevoegd gezag. Diverse artikelen in de WPO beperken de macht van een stichting die een schoolgebouw in juridische eigendom heeft om als eigenaar te beschikken over dit gebouw. Zo bepalen artikel 106 lid 2 en 108 lid 5 WPO dat vervreemding of verhuur van een schoolgebouw door het bevoegd gezag zonder toestemming van het college van B&W nietig is. Op grond van artikel 107 en 108 WPO is het college van B&W bevoegd het gebruik van een schoolgebouw aan derden ter beschikking te stellen of een schoolgebouw aan derden te verhuren. Op grond van artikel 110 WPO kan de eigendom van een schoolgebouw op de gemeente overgaan indien het bevoegd gezag is opgehouden een schoolgebouw voor school te gebruiken. Uit artikel 163 WPO volgt hetzelfde indien de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd. Deze inbreuken op het eigendomsrecht, worden ook wel aangeduid als het ‘economisch claimrecht’ van de gemeente.
4.3.
De ratio van het voorgaande komt voort uit het Nederlandse wettelijke stelsel van bekostiging van onderwijshuisvestiging waarbij de huisvesting uit publieke middelen wordt betaald, zoals ook bij het schoolgebouw het geval is geweest. De wettelijke regeling inzake de ontneming van een schoolgebouw dient derhalve een publiek belang.
WPO – werking Fw
4.4.
Er zijn geen uitzonderingen in de WPO op artikel 163 jo artikel 110 WPO opgenomen. De rechtbank leidt hieruit af dat voor een afwijking van hetgeen in dit artikel is bepaald een wettelijke bepaling nodig is die de grondslag voor die afwijking verschaft. De WPO noch de Fw kent een bepaling op grond waarvan bij faillissement geen werking toekomt aan het bepaalde in artikel 163 jo artikel 110 WPO. De inbreuk die de WPO op het eigendomsrecht mogelijk maakt, geldt derhalve ook bij faillissement.
4.5.
De vraag is vervolgens of artikelen 20, 23, 35 en 188 Fw aan de ontneming door de gemeente van het schoolgebouw in de weg staan, aan welke vraag vooraf gaat de wijze van verkrijging door de gemeente van het schoolgebouw ex artikel 110 WPO.
Verkrijging schoolgebouw onder artikel 110 WPO
4.6.
De verkrijging door de gemeente van de eigendom van het schoolgebouw kan op grond van artikel 110 WPO langs twee wegen geschieden. Op grond van lid 1 van dit artikel kunnen het college van B&W en het bevoegd gezag een gezamenlijke akte ondertekenen waarin zij verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het schoolgebouw voor de school te gebruiken. Een tweede mogelijkheid voor een verkrijging door de gemeente van de eigendom van het schoolgebouw biedt artikel 110 lid 2 WPO. Dit artikellid bepaalt – samengevat – dat GS een besluit kan nemen dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het schoolgebouw voor de school te gebruiken indien de gemeente en het bevoegd gezag een geschil hebben over de toepassing van lid 1. Tegen het besluit van GS staat beroep open bij de bestuursrechter. De akte, besluit of uitspraak van de bestuursrechter waarin is opgenomen dat het schoolgebouw niet meer voor de school wordt gebruikt, kan op grond van artikel 110 lid 4 WPO vervolgens worden ingeschreven in het openbare register. De slotzin van artikel 110 lid 4 WPO bepaalt: “
Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom”.
4.7.
Deze wijze van verkrijging van een schoolgebouw door de gemeente, past in het wettelijk systeem van Boek 3 BW. Op grond van artikel 3:80 lid 3 BW kunnen goederen onder bijzondere titel worden verkregen door overdracht, door verjaring en door onteigening, en voorts op overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de laatste zinsnede bedoeld is te voorzien in andere wijzen van verkrijging dan volgt uit afdeling 2 van Boek 3 BW. Dit blijkt uit TM, Parl. Gesch. 3 p. 307: “
Gelijk uit de volgende afdeling en de eerste afdeling van de eerste titel blijkt, volgt uit dit artikel nog niet dat ten aanzien van alle goederen verkrijging op de daargenoemde wijzen mogelijk is; de wet en gedeeltelijk ook een overeenkomst kan anders bepalen.” Een dergelijke andere bij wet geregelde wijze van verkrijging van een onroerende zaak is die van artikel 110 lid 4 WPO. In dit artikel is immers bepaald dat de gemeente met de inschrijving in het openbaar register van een in dat artikellid bedoelde akte, besluit of uitspraak in het openbaar register het schoolgebouw in eigendom verkrijgt.
4.8.
Ook uit het bepaalde in artikel 49 WPO volgt dat in artikel 110 WPO bij wet is voorzien in een andere wijze van verkrijging van een schoolgebouw waarbij geen overdracht ex artikel 3:84 jo artikel 3:89 BW vereist is. Artikel 49 WPO regelt de mogelijkheid dat het schoolgebouw door een andere rechtspersoon in eigendom kan worden verkregen die tot instandhouding van een openbare school bevoegd is. Hierbij wordt expliciet verwezen naar artikel 3:89 BW en hetgeen verder voor de overgang van rechten naar burgerlijk recht vereist is. Dat in artikel 110 WPO in tegenstelling tot artikel 49 WPO een dergelijke verwijzing ontbreekt, bevestigt dat op grond van artikel 110 WPO sprake is van een rechtsverkrijging ex artikel 3:80 lid 3 BW laatste zinsnede.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat op grond van de WPO eigendomsverkrijging mogelijk is buiten medewerking van het bevoegd gezag van een schoolgebouw, namelijk via de in rechtsoverweging 4.6 aangegeven alternatieve route van artikel 110 lid 2 WPO. Artikel 20 Fw doet hier niets aan af.
Onbevoegdheid curator – ondertekening akte
4.10.
De vraag of de curator al dan niet bevoegd is om de akte als bedoeld in artikel 110 lid 1 WPO te ondertekenen, is dan ook niet relevant omdat de gemeente de alternatieve route van artikel 110 lid 2 WPO heeft gevolgd en het besluit van GS dan wel de uitspraak van de bestuursrechter, (mogelijk) in de plaats komt van de akte als bedoeld in artikel 110 lid 1 WPO. Het is daarbij aan GS dan wel de bestuursrechter te beslissen of sprake is van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid van artikel 110 WPO, zoals genoemd in artikel 110 lid 2 WPO. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.9 blijkt verder dat de verkrijging van eigendom onder artikel 110 WPO niet als een overdracht in de zin van artikel 3:84 BW geldt. De beschikkingsbevoegdheid van de curator of van het bevoegd gezag tot levering en een geldige titel zijn dan ook geen vereisten voor de verkrijging van het schoolgebouw door de gemeente. Bepalend is of er een besluit van GS dan wel een uitspraak van de bestuursrecht is die ex artikel 110 lid 4 WPO kan worden ingeschreven in het openbaar register waarmee de verkrijging door de gemeente van het schoolgebouw alsdan een feit is.
Beschikkingsonbevoegdheid – artikel 23 Fw
4.11.
Dat de stichting met het faillissement op grond van artikel 23 Fw niet langer bevoegd is over het schoolgebouw te beschikken, staat niet aan de werking van artikel 163 jo 110 WPO in de weg omdat voor de verkrijging van het schoolgebouw door de gemeente – anders dan bij een overdracht ex artikel 3:84 BW – beschikkingsbevoegdheid geen vereiste is.
Onvoltooide levering – artikel 35 Fw
4.12.
Evenmin staat artikel 35 Fw aan de verkrijging ex artikel 110 lid 4 WPO in de weg. Artikel 35 Fw is bedoeld voor die situaties waarbij medewerking van de schuldenaar voor de levering nodig is, terwijl de levering na het intreden van het faillissement nog door de schuldenaar of de verkrijger moet worden voltooid. Weliswaar is voor de verkrijging van het schoolgebouw een inschrijving in het openbare register vereist terwijl de stichting inmiddels failliet is, maar deze inschrijving volgt niet op een leveringshandeling als bedoeld in artikel 3:89 BW (want vindt plaats in het kader van een eigendomsverkrijging ex artikel 3:80 lid 3 BW laatste zinsnede, zie rechtsoverweging 4.7.) en valt daarmee niet onder de werking van artikel 35 Fw.
Conclusie ontneming schoolgebouw door gemeente
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de WPO ook bij faillissement haar werking blijft behouden terwijl de bepalingen uit de Fw niet in de weg staan aan de ontneming van het schoolgebouw door de gemeente ex artikel 110 WPO. Dit heeft tot gevolg dat wanneer GS dan wel de bestuursrechter respectievelijk een onherroepelijk besluit neemt of uitspraak doet die in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 110 lid 4 WPO (al dan niet in combinatie met het bepaalde in artikel 163 WPO), dit besluit dan wel deze uitspraak door de gemeente mag worden ingeschreven in het openbaar register. Daarmee kan de gemeente het schoolgebouw rechtsgeldig verkrijgen, ondanks het faillissement van de stichting.
II verkoop schoolgebouw door curator
Bevoegdheid verkoop schoolgebouw door curator
4.14.
Artikel 106 lid 2 WPO bepaalt – samengevat – dat vervreemding door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school (hiervan is bij de stichting sprake) zonder toestemming van het college van B&W nietig is. Dit betekent dat voor een vervreemding van het schoolgebouw de toestemming van het college van B&W vereist is. Gelet op de werking van de WPO en het publieke belang dat met artikel 110 WPO wordt gediend, kan niet worden aanvaard dat de curator niet gebonden zou zijn aan het bepaalde in artikel 106 lid 2 WPO. Indien de curator niet gebonden zou zijn aan dit artikel, zou het mogelijk zijn de werking van artikel 110 WPO te omzeilen terwijl uit rechtsoverweging 4.4 nu juist volgt dat dit artikel zijn werking behoudt bij faillissement en de Fw zich voorts niet verzet tegen de verkrijging door de gemeente, zie rechtsoverweging 4.5 en volgende.
Eindconclusie
4.15.
De gemeente kan ex artikel 110 WPO het schoolgebouw in eigendom verkrijgen, ondanks het faillissement van de stichting. Het staat de curator niet vrij het schoolgebouw te verkopen zonder toestemming van de gemeente omdat artikel 106 lid 2 WPO ook bij faillissement onverkort van toepassing is. De vorderingen van de curator gaan uit van het tegendeel, zodat deze worden afgewezen.
4.16.
De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gemeente worden begroot op:
  • griffierecht € 575,00
  • salaris advocaat
Totaal €  1.479,00
4.17.
De nakosten, waarvan de gemeente betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De vordering van de gemeente tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de gevorderde termijn vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
4.18.
De rechter mr. E.W.A. Vonk ten overstaan van wie de comparitie mede is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.479,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de curator, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de gemeente volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de punten 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, mr. D.M. Staal en mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.