ECLI:NL:RBMID:2012:BZ4244
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling door ABN AMRO Bank N.V. tegen ex-echtelieden met betrekking tot kredietovereenkomst en verjaring
In deze zaak vorderde ABN AMRO Bank N.V. betaling van twee ex-echtelieden, waarbij de ene gedaagde (A) de andere gedaagde (B) in vrijwaring had gedagvaard. De lening, waarvoor terugbetaling werd gevorderd, was aangegaan door B, terwijl A hoofdelijk aansprakelijk was. De rechtbank heeft in de hoofdzaak de vordering van de bank op A afgewezen wegens verjaring, maar toegewezen jegens B. Het regres van B op A werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat B had betaald. De procedure omvatte een aantal stappen, waaronder een vonnis in een vrijwaringsincident en verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
De feiten tonen aan dat ABN AMRO Bank N.V. in 1993 een krediet van € 102.100,54 had verleend aan A, met B als mede-hoofdelijke aansprakelijke. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de bank op A verjaard was, terwijl de vordering op B werd toegewezen. De rechtbank verwierp het verweer van B dat de vordering verjaard was, omdat de bank stuitingshandelingen had verricht. De rechtbank concludeerde dat de kredietovereenkomst duidelijk was en dat B hoofdelijk aansprakelijk was voor de terugbetaling. De rechtbank oordeelde dat de vordering op A was verjaard, maar dat B nog steeds aansprakelijk was voor de schuld.
In de vrijwaringszaak werd geoordeeld dat B geen vordering op A kon instellen zonder zelf te hebben betaald. De rechtbank wees de vorderingen van B af en veroordeelde hem in de proceskosten. De beslissing van de rechtbank werd op 5 december 2012 openbaar uitgesproken door mr. H.A. Witsiers.