ECLI:NL:RBMID:2012:BY8444

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/573
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de gemeente Middelburg. De belanghebbende, een Duitse inwoner, had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente, door een gedeelte van de rechtsmiddelenverwijzing naar het Engels te vertalen, had moeten zorgen voor een volledige vertaling. Dit leidde tot onduidelijkheid over de indieningstermijn van het bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij redelijkerwijs niet kon weten dat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar ongegrond, maar handhaafde de naheffingsaanslag. De rechtbank veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende en gelastte de vergoeding van het griffierecht. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door bestuursorganen, vooral wanneer er sprake is van taalbarrières.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/573
Uitspraakdatum: 16 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] in Duitsland,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 29 december 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].
Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- handhaaft de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 437;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op 11 september 2010 stond belanghebbendes auto, merk Pontiac firebird met het buitenlands kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan [adres] te Middelburg. Dit gebied is door de burgemeester en wethouders op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2002 aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Op of omstreeks 13.08 uur is de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.2. Bij een controle op de hiervoor genoemde dag en locatie en het hiervoor genoemde tijdstip is door parkeercontroleurs geconstateerd dat in de auto geen geldig parkeerkaartje was geplaatst. In de auto lag een parkeerkaartje dat tot 12:59 geldig was. De parkeertijd was bij die controle met 9 minuten overschreden.
2.3. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten bedrage van € 52,80 opgelegd, bestaande uit € 1,80 nageheven parkeerbelasting verhoogd met € 51 wegens kosten van naheffing. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2010 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Bij uitspraak van 18 juli 2011 heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Bij uitspraak van 21 oktober 2011 heeft de rechtbank het namens belanghebbende ingediende verzetschrift tegen voornoemde uitspraak gegrond verklaard, waarmee de in verzet bestreden uitspraak is komen te vervallen.
2.5. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Is het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard?
- Is de onderhavige naheffingsaanslag terecht opgelegd?
Met betrekking tot de ontvankelijkheid
2.6. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet/voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.7. De bezwaartermijn vangt aan op moment dat de naheffingsaanslag op de auto wordt aangebracht. Niet in geschil is dat de naheffingsaanslag door de parkeercontroleurs op de auto is aangebracht en dat belanghebbende deze heeft aangetroffen. De dagtekening van de naheffingsaanslag was zaterdag 11 september 2010. De bezwaartermijn is daarom aangevangen met ingang van12 september 2010. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde derhalve, gelet op de dagtekening van de naheffingsaanslag en het bepaalde in het Algemene termijnenwet, op maandag 25 oktober 2010 (de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is). Het bezwaarschrift van belanghebbende met dagtekening 13 december 2010 is bij de heffingsambtenaar binnengekomen op 15 december 2010 en is derhalve niet tijdig ingediend.
2.8. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkheid van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Door de heffingsambtenaar is ter zitting een kopie van de voor- en achterzijde van een (willekeurige) naheffingsaanslag overgelegd.
2.9. Belanghebbende heeft gesteld dat zij op die bewuste dag, nadat zij de naheffingsaanslag in haar auto heeft aangetroffen, een parkeerwachter had gesproken die aangegeven had dat zij pas na ontvangst van de (kopie van de) naheffingsaanslag op haar huisadres bezwaar kon maken. Volgens belanghebbende werd zij op het verkeerde been gezet.
2.10. Nagegaan moet worden of er redelijkerwijs misverstand kon bestaan over de aanvang van de bezwaartermijn. De rechtbank acht in verband hiermee het volgende van belang.
2.11. De achterkant van de door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegde kopie van een naheffingsaanslag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Bezwaar/Complaint
Bezwaar tegen deze naheffingsaanslag kunt u binnen zes weken na de dagtekening van dit aanslagbiljet indienen bij de Gemeente Middelburg, afdeling Planning & Control, Postbus 6000, 4330 LA Middelburg. (Complaints can be sent to Gemeente Middelburg, afdeling Planning & Control, Postbus 6000, 4330 LA Middelburg.)
Vermeld uw naam, adres, aanslagnummer, de gronden van uw bezwaar, een kopie van dit aanslagbiljet, dagtekening en uw handtekening op het bezwaarschrift. Het indienen van een bezwaarschrift schort de betalingsverplichting niet op.
(The complaint must contain the aanslagnummer, the reason, a copy of the ticket, the date and your signature. A complaint is not a reason for not paying this ticket.) (…)”
2.12. Artikel 2:6 van de Awb luidt als volgt:
“1. Bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen gebruiken de Nederlandse taal, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad.”
2.13. Op grond van art. 2:6, eerste lid, slot, van de Awb kan bij bijzondere wet worden afgeweken van de hoofdregel dat het Nederlands moet worden gebruikt door Nederlandse bestuursorganen. Deze formulering maakt het op zichzelf mogelijk dat bij gemeentelijke of provinciale verordening wordt afgeweken van de hoofdregel van art. 2:6, eerste lid, van de Awb. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente Middelburg bij verordening van de hoofdregel is afgeweken. Uit de in 2.11 weergegeven tekst van de kopie van een naheffingsaanslag blijkt dat op de achterkant van de naheffingsaanslag in het Nederlands opgenomen is dat binnen zes weken bezwaar kan worden ingediend. De gemeente Middelburg heeft (een gedeelte van) de rechtsmiddelenverwijzing vertaald naar het Engels waardoor het voor belanghebbende, die de Duitse nationaliteit heeft, in Duitsland woont en de Nederlandse taal niet machtig is, duidelijk moet zijn geweest dat zij bezwaar bij de gemeente kon indienen. Echter, de passage inzake de indieningstermijn van zes weken, is niet opgenomen in het Engels. Naar het oordeel van de rechtbank had de gemeente Middelburg, nu deze eenmaal ervoor gekozen heeft om de rechtsmiddelenverwijzing naar het Engels te vertalen, de volledige rechtsmiddelenverwijzing moeten vertalen en niet slechts een gedeelte daarvan. Nu, de gemeente Middelburg heeft nagelaten om in het Engels op te nemen dat binnen zes weken bezwaar ingediend kon worden tegen de naheffingsaanslag, kon er bij belanghebbende onduidelijkheid bestaan over de indieningstermijn. De rechtbank acht het daarom geloofwaardig dat belanghebbende heeft gewacht totdat zij de kopie van de naheffingsaanslag op haar huisadres heeft ontvangen. Daaraan doet niet af dat de kopie van de naheffingsaanslag met dagtekening 7 december 2010, die belanghebbende op haar huisadres had ontvangen, uitsluitend betrekking heeft op de betaling van de naheffingsaanslag en niet op de bezwaartermijn.
2.14. De kopie van de naheffingsaanslag vermeldt als dagtekening 7 december 2010. Nu het bezwaarschrift op 15 december 2010 door de heffingsambtenaar is ontvangen, heeft belanghebbende het bezwaarschrift naar het oordeel van de rechtbank zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk ingediend. De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en de bestreden uitspraak dient dan te worden vernietigd.
2.15. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat indien de inspecteur (dan wel de heffingsambtenaar) de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de inspecteur (dan wel de heffingsambtenaar) dient op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld indien de rechter zelf in de zaak voorziet (zie Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41.130, onder meer gepubliceerd in BNB 2006/290).
2.16. In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van belanghebbende in zijn brief van 18 juli 2012 aan de rechtbank verzocht om, na gegrondverklaring van het beroep, de zaak inhoudelijk te beoordelen. De heffingsambtenaar heeft zich niet expliciet uitgelaten over de vraag of de rechtbank de zaak naar hem terug dient te wijzen. De rechtbank constateert echter dat de heffingsambtenaar in de door hem geproduceerde stukken en ter zitting volledig inhoudelijk verweer heeft gevoerd. De rechtbank leidt daaruit af dat ook de heffingsambtenaar in wezen heeft aangedrongen op inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechtbank. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de in het voornoemde arrest geformuleerde hoofdregel. De rechtbank zal de onderhavige zaak dan ook inhoudelijk behandelen.
Met betrekking tot de naheffingsaanslag
2.17. Belanghebbende stelt dat zij vóór het aflopen van de parkeertijd van het “eerste” parkeerkaartje een nieuw parkeerkaartje heeft gekocht en omdat haar autodeur op slot was, heeft zij het nieuwe parkeerkaartje op de bestuurdersstoel van haar open cabrio laten vallen. Voorts stelt belanghebbende dat ze een parkeerwachter heeft gesproken, een andere dan degene die de naheffingsaanslag heeft opgelegd, en dat deze geconstateerd heeft dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Voorts zou die parkeerwachter hebben aangegeven, nadat hij driemaal had getelefoneerd om na te gaan of de naheffingsaanslag ingetrokken kon worden, dat de naheffingsaanslag niet ingetrokken kon worden, maar dat de telefoongesprekken in het systeem geregistreerd zouden worden en bij de beoordeling van het bezwaar meegenomen konden worden. Verder stelt belanghebbende dat het nieuwe parkeerkaartje verloren is gegaan en dat zij deze daarom niet kan overleggen.
2.18. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is betaald, bij de heffingsambtenaar ligt. De heffingsambtenaar heeft hiertoe gesteld dat de parkeercontroleurs geconstateerd hebben dat geen geldig parkeerkaartje in de auto lag en dat het enige parkeerkaartje dat in de auto werd aangetroffen tot 12:59 geldig was en dat de parkeertijd bij die controle met 9 minuten was overschreden. Volgens de heffingsambtenaar kunnen de parkeercontroleurs indien nodig op hun handterminals een extra aantekening maken, maar volgens hem zijn die dag geen aantekeningen gemaakt. Ook bevreemdt het de heffingsambtenaar dat de parkeerwachter naar kantoor gebeld zou hebben, omdat het kantoor zaterdags gesloten is. Verder heeft de heffingsambtenaar de gegevens van de parkeerwachter niet kunnen achterhalen.
2.19. De heffingsambtenaar is naar het oordeel van de rechtbank in zijn bewijs geslaagd. De rechtbank acht het, mede gelet op hetgeen in 2.18. door de heffingsambtenaar is gesteld, niet geloofwaardig dat belanghebbende een tweede parkeerkaartje heeft gekocht en dat op een zichtbare plaats in de auto geplaatst heeft. Belanghebbende heeft het nieuwe parkeerkaartje niet overgelegd, hoewel dat in deze situatie zeer voor de hand gelegen had. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat een parkeerwachter op zaterdag, een dag waarop het gemeentekantoor gesloten was, driemaal telefonisch met een medewerker op dat kantoor gesproken zou hebben. Daarmee acht de rechtbank de verklaring van belanghebbende ongeloofwaardig. De tot de gedingstukken behorende verklaringen van belanghebbende en van haar vriendin kunnen haar niet baten. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
2.20. Voor zover belanghebbende met de in 2.17 weergegeven stellingen een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank het volgende. Bij toepassing van het vertrouwensbeginsel staat centraal of bij de betrokkene vertrouwen is gewekt. Ook indien degenen aan wiens uitlatingen de betrokkene vertrouwen ontleent, niet bevoegd is, kunnen deze uitlatingen tot rechtens te honoreren vertrouwen leiden, namelijk indien de betrokkene onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag aannemen dat degene die de uitlatingen doet, daartoe de bevoegdheid heeft. Belanghebbende heeft haar stellingen niet met stukken of op andere wijze onderbouwd. De heffingsambtenaar heeft de personalia van de parkeerwachter niet kunnen achterhalen. Ook belanghebbende weet niet (meer) wie zij die dag gesproken heeft. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, heeft naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op hetgeen in 2.19 is overwogen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat zij een parkeerwachter gesproken heeft en dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling dienaangaande. Hierdoor faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
2.21. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bezwaar van belanghebbende ongegrond te worden verklaard.
2.22. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 16 augustus 2012 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 31 augustus 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.