3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert dat de rechtbank [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot:
(a) betaling aan haar van een bedrag van € 68.050,20, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag;
(b) betaling aan haar van € 19.400,96, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, aan rente tot 27 juni 2011 over het onder (a) genoemde bedrag;
(c) betaling van een bedrag van € 65.000,--, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, aan (buitengerechtelijke) kosten;
(d) betaling van de wettelijke rente over de onder (a) en (c) genoemde bedragen vanaf 27 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
en voorts voor recht verklaart dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor alle overige schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van de oud-notaris, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke (handels-)rente vanaf de dag van betekening van het vonnis tot aan die der algehele voldoening, alsmede in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke (handels-)rente over die kosten vanaf veertien dagen na aanzegging ervan tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. [eisers] stelt het volgende. Het in de akte opgenomen verrekenbeding komt op een aantal essentiële punten niet overeen met hetgeen tussen de vader, de broer en [eisers] op de familiebijeenkomst is overeengekomen. Gedaagde sub 1 heeft te snel, en zonder terugkoppeling naar [eisers], een verrekenbeding in de akte opgenomen en heeft zich (aldus) te weinig de belangen van [eisers] – juridisch niet onderlegd – aangetrokken, terwijl dat wel tot zijn taak behoorde. Aldus heeft hij de reikwijdte van de hem gegeven volmacht overschreden. Daarnaast heeft hij de bevoegdheid van degene die als gevolgmachtige voor [eisers] optrad, onvoldoende gecontroleerd. Het uiteindelijk in de akte opgenomen verrekenbeding wijkt op essentiële punten af van de op de familiebijeenkomst van 29 september 1996 gemaakte afspraken. De uitspraak van deze rechtbank in de onder 2.7 genoemde procedure tussen [eisers] en de broer maakt dat niet anders. Dat een onjuist beding is opgenomen is aan het handelen van gedaagde sub 1 te wijten. Er is sprake van een beroepsfout. [eisers] lijden daardoor schade: was het juiste verrekenbeding opgenomen, dan hadden zij uit de verkoop van de gronden door de broer gezamenlijk een bedrag van € 68.050,20 ontvangen. Voor die schade, met rente vanaf het moment van levering van de grond, achten zij gedaagde sub 1 (en diens rechtsopvolger gedaagde sub 2) – op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad – hoofdelijk aansprakelijk. Causaal verband tussen de beroepsfout en de schade is – nu die fout het risico van schade in het leven heeft geroepen – in beginsel gegeven; [gedaagden] dient aan te tonen dat ook zonder de fout de schade zou zijn ontstaan. Voorts stelt [eisers] tengevolge van de fout aanzienlijke (advocaat-) kosten te hebben moeten maken, voor de onderhavige procedure en ook voor die, genoemd onder 2.6 en 2.7. Ter vergoeding daarvan vordert [eisers] een redelijk bedrag van € 65.000,--.
Al in november 2006 – toen [eisers] uit de krant over de voorgenomen verkoop van de grond door de broer had vernomen – is aan gedaagde sub 2 uitleg gevraagd en naar het voorbehoud verwezen, en aldus is tijdig geklaagd. Op 16 maart 1996 is opnieuw geklaagd en daarna is de aansprakelijkstelling uitgegaan. [gedaagden] is door eventueel lang stilzitten van [eisers] niet benadeeld.