RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaak/reknr: 81528 / FA RK 11-1546
beschikking d.d. 13 juni 2012
[verzoeker] (hierna: de man),
wonende te Terneuzen,
verzoeker,
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
[verweerder] (hierna: de vrouw),
wonende te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
verweerster,
advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen.
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het verzoekschrift strekkende tot beëindiging van partneralimentatie primair ex artikel II. Overgangsregeling bij de wet van 28 april 1994 (Wet Limitering van Alimentatie na scheiding: WLA) subsidiair wegens gewijzigde omstandigheden;
- de brief d.d. 12 december 2011 van mr. De Wit-de Witte met aanvullende stukken;
- het verweerschrift tegen verzoek tot beëindiging van partneralimentatie;
- het door mr. Berbée-van Koningsbruggen ingediende f-formulier met aanvullende stukken, ingekomen op 7 maart 2012;
- de brief d.d. 23 april 2012 van mr. De Wit-de Witte met aanvullende stukken, waaronder het verweerschrift op zelfstandige verzoeken, tevens houdende reactie op het verweerschrift alsook verzoek tot wijziging eis;
- het door mr. Berbée-van Koningsbruggen ingediende f-formulier met aanvullende stukken, ingekomen op 4 mei 2012;
- de door mr. Berbée-van Koningsbruggen ter zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2 De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 7 mei 2012.
2.1 Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. [datum beschikking] 1994 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum inschrijving] 1994 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Breda.
2.2 Bij voornoemde beschikking d.d. [datum beschikking] 1994 is de man veroordeeld om ten titel van haar levensonderhoud aan de vrouw te betalen f. 4.800,-- per maand.
2.3 Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 28 augustus 1996 is de bij voornoemde beschikking d.d. [datum beschikking] 1994 vastgestelde bijdrage gewijzigd en met ingang van 1 april 1996 vastgesteld op f. 4.450,-- per maand en met ingang van 1 september 1996 op f. 3.500,-- per maand. In het jaar 2011 bedroeg die bijdrage, wegens wettelijke indexering, € 2.291,55 per maand.
3.1 De man verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, de beschikking d.d. 28 augustus 1996 te wijzigen en bij beschikking:
- primair te bepalen dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 1 oktober 2011 is geëindigd c.q. met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen datum, althans de alimentatiebijdrage te verlagen naar een in redelijkheid te bepalen bedrag tot een in redelijkheid te bepalen einddatum, althans een gefaseerde afbouwregeling vast te stellen en wel zodanig dat de partneralimentatie binnen een termijn van twee jaar is geëindigd. Subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden de bijdrage op nihil te stellen vanaf 1 oktober 2011 c.q. de dag van indiening van het verzoek, althans op een zodanig lager bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal hebben te bepalen;
- de vrouw te veroordelen tot terugbetaling aan de man van teveel door haar ontvangen partneralimentatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de betaaldata van de man en daarbij te bepalen dat de man gerechtigd is hetgeen hij teveel heeft betaald te verrekenen met de door hem aan de vrouw toekomstig te betalen bedragen.
- de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 De vrouw verzoekt bij tussenbeschikking de man te gelasten in de procedure te brengen de uniforme pensioenoverzichten van de laatste drie jaren (2008, 2009 en 2010) ter berekening van het aan de vrouw toekomende deel van het ouderdomspensioen van de man en daarmee dan samenhangend de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie. Tevens verzoekt zij de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans het verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en te bepalen dat de man de uitkering die de vrouw uit hoofde van pensioen van de man ontvangt dient aan te vullen tot het bedrag dat hij de vrouw aan alimentatie verschuldigd is op grond van de beschikking van de rechtbank van 28 augustus 1996 totdat de vrouw de 65-jarige leeftijd heeft bereikt althans tot een in redelijkheid door de rechtbank te bepalen datum.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3 Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.
4.1 Het primaire verzoek van de man strekt tot beëindiging van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw op grond van de overgangsbepalingen van de wet van 28 april 1994 tot wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van de alimentatie na scheiding (stb. 1994, 324 en 325), hierna: WLA.
4.2 Ingevolge artikel I van de overgangsbepalingen van de WLA is deze wet alleen van toepassing op de uitkeringen die na 1 juli 1994 door de rechter zijn toegekend of tussen partijen zijn overeengekomen. In onderhavige zaak is sprake van een ‘oud’ geval, nu de uitkering tot levensonderhoud, waarvan thans door de man beëindiging wordt verzocht, is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling op 1 juli 1994.
Voor de zogenaamde ‘oude gevallen’ kan de rechter op grond van artikel II, lid 2, op verzoek van de onderhoudsplichtige de verplichting tot een uitkering tot levensonderhoud beëindigen, indien deze vijftien jaren heeft geduurd. De rechter beëindigt deze verplichting, tenzij de beëindiging van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden gevergd. In dat geval stelt de rechter op verzoek van de tot uitkering gerechtigde alsnog een termijn vast. Bij de beoordeling daarvan dient de rechter in ieder geval rekening te houden met:
- de leeftijd van de alimentatiegerechtigde;
- de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de vrouw heeft beïnvloed;
- de omstandigheid dat de alimentatiegerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot de uitkering gehouden is.
4.3 Vast staat dat de verplichting van de man tot betaling van alimentatie op 1 oktober 2011, de primair verzochte datum voor nihilstelling, ruim zeventien jaren heeft geduurd. Het verzoek van de man tot beëindiging van de uitkering is derhalve in beginsel toewijsbaar.
4.4 De rechtbank dient allereerst te beoordelen of beëindiging van de alimentatie voor de vrouw ingrijpend is. Voor beoordeling daarvan zal de situatie waarin de vrouw verkeert op het moment voor de beëindiging van de bijdrage tot levensonderhoud moeten worden vergeleken met die waarin zij als gevolg van de beëindiging zal komen te verkeren. De vrouw genereert een inkomen bij de Stichting Zorgsaam van, naar eigen zeggen, € 1.246,73 bruto per maand. Uit de overgelegde salarisspecificaties van de vrouw over de maanden januari tot en met maart 2012 volgt echter dat zij in die maanden overuren heeft gemaakt en een inkomen heeft genoten van gemiddeld (afgerond) € 1.829,-- bruto per maand. De vrouw heeft ter zitting verklaard regelmatig overuren te maken, zodat de rechtbank het redelijk acht om aan de zijde van de vrouw rekening te houden met voornoemd bruto inkomen inclusief overuren. De door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw bedroeg in 2011 € 2.291,55 bruto per maand. Tot 1 oktober 2011 genoot de vrouw dus een bruto inkomen van € 4.120,55 per maand. De vrouw maakt per 1 oktober 2011 aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de man. Haar pensioenaandeel per die datum bedraagt € 1.356,56 bruto per maand. Bij beëindiging van de onderhoudsverplichting van de man per 1 oktober 2011 zal de vrouw een bruto inkomen genereren van € 3.185,56 per maand. Er is dan sprake van een inkomensterugval van € 935,-- bruto per maand, zodat beëindiging van de alimentatieverplichting voor de vrouw ingrijpend zal zijn. Het feit dat de vrouw nog recht heeft op een uitkering van € 15.000,-- bruto
wegens haar aandeel in het Zwitserleven Pensioen van de man, maakt dit niet anders.
4.5 De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de man een hoger pensioen ontvangt dan uit de door hem overgelegde pensioenoverzichten blijkt. Het enkele vermoeden van de vrouw dat hij meer pensioen ontvangt, is onvoldoende om de man te gelasten nadere stukken in het geding te brengen. Het daartoe strekkende verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
4.6 Vervolgens dient beoordeeld te worden of de inkomensachteruitgang voor de vrouw van zo ingrijpende aard is, dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval, waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen de belangen van de alimentatiegerechtigde en die van de alimentatieplichtige.
4.7 De WLA heeft tot uitgangspunt dat de alimentatieverplichting niet onbeperkt behoort voort te duren. De rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengt dat er voor de man, die al ruim zeventien jaar alimentatie heeft betaald aan de vrouw, uitzicht komt op beëindiging van zijn onderhoudsverplichting en dat de beëindiging van de vrouw kan worden gevergd.
4.8 Partijen zijn bijna twintig jaar met elkaar gehuwd geweest. Tijdens het huwelijk was er sprake van een traditionele rolverdeling. De vrouw zorgde voor het huishouden en voor de kinderen en de man was kostwinner van het gezin. De vrouw is rond het jaar 1990 gaan werken bij het Consulaat van België. Zij is begonnen met twee uur per dag en heeft haar uren uiteindelijk uitgebreid tot vier uur per dag. Na de echtscheiding tussen partijen is de vrouw die uren blijven werken. Haar dienstverband bij het Consulaat van België is in 2009 beëindigd, omdat er vanwege de economische crisis personeel moest afvloeien. In het jaar 2010 heeft de vrouw een WW-uitkering genoten. Zij is in 2011, omdat zij geen nieuwe baan kon vinden, als vrijwilligster aan de slag gegaan bij de Stichting Zorgsaam, waar zij per 1 september 2011 een baan aangeboden heeft gekregen.
4.9 Ten tijde van het uiteengaan van partijen was de vrouw 40 jaar oud. De vrouw werkte toen vier uur per dag op het Consulaat van België. De kinderen van partijen waren toen reeds 15 en 17 jaar oud. Zij hadden een zodanige leeftijd bereikt dat zij geen intensieve verzorging meer nodig hadden. De vrouw had op dat moment meer dan voldoende verdiencapaciteit, welke verdiencapaciteit zij destijds heeft moeten benutten. De vrouw heeft zich na het huwelijk echter niet ingespannen om meer inkomsten uit arbeid te genereren. Niet is gebleken dat de vrouw enige inspanning heeft verricht om haar arbeidsmogelijkheden uit te breiden of om haar arbeidsmogelijkheden elders te onderzoeken. Evenmin is gebleken dat zij enige poging heeft ondernomen om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, door zich bijvoorbeeld te laten om- of bijscholen. Uit de overgelegde stukken volgt dat zij pas vanaf september 2009, na beëindiging van haar dienstverband bij het Consulaat van België, is gaan solliciteren. De vrouw kan zich er thans niet meer op beroepen dat ze tijdens het huwelijk de zorg voor de kinderen had. Zij heeft ruimschoots de tijd gehad om maatregelen te treffen zodat zij op enig moment, zonder bijdrage van de man, in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De vrouw had er rekening mee dienen te houden dat de alimentatieverplichting van de man op enig moment zou eindigen. De man heeft aangegeven een groot emotioneel belang te hebben bij definitieve beëindiging van zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank acht dit, mede gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, zeer aannemelijk. Een en ander tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat er na zeventien jaar een einde is gekomen aan de lotsverbondenheid tussen partijen. Het feit dat de man voldoende draagkracht heeft om de bijdrage aan de vrouw te blijven voldoen, leidt niet tot een ander oordeel. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de vrouw met het inkomen dat zij na beëindiging van de bijdrage door de man zal genieten, waaronder haar aandeel in het ouderdomspensioen van de man, niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de alimentatieverplichting van de man beëindigen. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man de uitkering die zij ontvangt uit hoofde van het pensioen van de man dient aan te vullen tot het bedrag dat hij de vrouw aan alimentatie verschuldigd is op grond van de beschikking van deze rechtbank van 28 augustus 1996 totdat de vrouw de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, zal derhalve worden afgewezen.
4.10 De rechtbank zal de alimentatieverplichting van de man beëindigen met ingang van 1 oktober 2011, nu de vrouw tegen die verzochte ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd. Vanaf 1 oktober 2011 is de man dus uitsluitend het pensioenaandeel van de vrouw verschuldigd. Dat leidt ertoe dat de vrouw alle bedragen boven de pensioenbedragen die zij heeft ontvangen vanaf 1 oktober 2011, aan de man dient terug te betalen. Aan de stelling van de vrouw dat de man vrijwillig de alimentatie heeft doorbetaald, gaat de rechtbank voorbij. Uit de stukken is immers gebleken dat de vrouw zich tot een deurwaarder heeft gewend om de man te bewegen de volledige alimentatie te blijven betalen. Teneinde executie te voorkomen, heeft de man daaraan voldaan. Bovendien heeft de advocaat van de man de vrouw bij brief d.d. 29 november 2011 erop gewezen dat een verzoek tot beëindiging van de alimentatie zal worden ingediend en dat zij rekening dient te houden met een verplichting tot terugbetalen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw hiermee redelijkerwijs rekening heeft kunnen houden. Nu zij een beroep heeft gedaan op het consumptief karakter van alimentatie, zal de rechtbank de vrouw niet veroordelen tot terugbetaling van hetgeen de man teveel heeft betaald, doch wel bepalen dat de man gerechtigd is hetgeen hij teveel heeft betaald te verrekenen met de door hem aan de vrouw toekomstig te betalen pensioenbedragen.
4.11 De rechtbank zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten tussen partijen compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om een van partijen te veroordelen in de kosten van de procedure.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank d.d. 28 augustus 1996 ten aanzien van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw als volgt:
bepaalt dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw eindigt per 1 oktober 2011;
bepaalt dat de man gerechtigd is hetgeen hij teveel heeft betaald te verrekenen met de door hem aan de vrouw toekomstig te betalen pensioenbedragen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kuypers in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 juni 2012.
?DG