ECLI:NL:RBMID:2012:BY1634

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81719 / HA ZA 11-473
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil tussen maten van een maatschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 16 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee maten van een maatschap. De eiser, wonende te Groede, heeft de gedaagde, wonende te IJzendijke, aangeklaagd met een vordering tot betaling van € 100.000,00 en ontbinding van de maatschap. De eiser stelde dat de gedaagde zonder zijn toestemming een eenmanszaak had opgericht en dat hij hierdoor benadeeld was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschapsovereenkomst, die in januari 1999 was aangegaan, een bepaling bevatte die voorschrijft dat geschillen door scheidsmannen moeten worden beslecht. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van de eiser, behalve de vordering tot ontbinding van de maatschap, die onder een uitzondering viel. De rechtbank heeft de exceptie van onbevoegdheid van de gedaagde gegrond verklaard voor de vorderingen tot betaling en benoeming van een deskundige. De zaak is vervolgens naar de rol van 27 juni 2012 verwezen voor de conclusie van antwoord, waarbij alleen de vordering tot ontbinding van de maatschap aan de orde zal komen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81719 / HA ZA 11-473
Vonnis in incident van 16 mei 2012
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonende te Groede, gemeente Sluis,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in het incident],
wonende te IJzendijke, gemeente Sluis,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.E. van Hevele te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid
- de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn bij overeenkomst van januari 1999 een maatschap aangegaan.
2.2. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert in de hoofdzaak, kort samengevat, veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] tot betaling van een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6: 119 BW te rekenen vanaf de datum van de dagvaarding, alsmede ontbinding van de maatschap tussen [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident]. Tevens vordert hij de benoeming van een deskundige die het bedrag dient vast te stellen dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] uit hoofde van de overbedeling uit het winstaandeel vanaf 2009 aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] verschuldigd is.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft daartoe gesteld dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] in 2009 een eenmanszaak heeft opgericht, zonder de vereiste schriftelijke toestemming van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als mede-vennoot en tevens dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ruim € 200.000,00 aan de maatschap heeft onttrokken, waardoor [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voor € 100.000,00 is benadeeld.
2.3. Artikel 18 van het maatschapscontract luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Alle geschillen, ook die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd, welke tussen partijen mochten ontstaan betreffende de uitleg der bepalingen van deze overeenkomst of in welke vorm ook terzake van deze maatschap zowel die van juridische als van feitelijke aard zullen alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door drie scheidslieden die zullen rechtspreken als goede mannen naar billijkheid.
(…)
De bepalingen in de voorgaande leden brengen geen wijzigingen in de bevoegdheid van partijen om:
(…)
c. zich te wenden tot de president van de rechtbank teneinde een verlof te krijgen tot het leggen van conservatoire beslagen;
d. zich tot de burgerlijk rechter te wenden met een vordering tot ontbinding van de maatschap op grond van wettige reden, als bedoeld in artikel 1684 van het Burgerlijk Wetboek.”.
3. Het geschil
3.1 [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart ter zake van de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de hoofdzaak, met veroordeling van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de kosten van het incident. Ter onderbouwing van zijn vordering verwijst hij naar artikel 18 uit het maatschapscontract, zoals vermeld onder 2.3.
3.2 [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Hij voert aan dat de rechtbank op 9 juni 2011 toestemming heeft verleend tot het doen leggen van conservatoir beslag en heeft bepaald dat de eis in hoofdzaak binnen 4 weken na het leggen van beslag diende te worden ingesteld. Op 17 juni 2011 heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] conservatoir beslag doen leggen en de dagvaarding is uitgebracht op 7 juli 2011. Tevens heeft hij aangevoerd dat procederen middels arbitrage kostbaar is en dat hij om deze reden heeft besloten te procederen ten overstaan van de rechtbank. Hij verzoekt de rechtbank de incidentele vordering van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] af te wijzen en zich bevoegd te verklaren om van de vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] kennis te nemen. Tevens verzoekt hij [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] te veroordelen in de kosten van het incident, alsmede in de kosten in de hoofdzaak.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt als volgt. In de dagvaarding is door [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] al gewezen op artikel 18 van het maatschapscontract, zoals hierboven is aangehaald. De vorderingen van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de hoofdzaak zijn vorderingen die de onderhavige maatschap betreffen. Dit betekent dat, gelet op de tekst van artikel 18 van het maatschapscontract waarin voor geschillen terzake van de maatschap expliciet is gekozen voor geschillenbeslechting door scheidsmannen, de rechtbank niet bevoegd is om van deze vorderingen kennis te nemen, met uitzondering van de vordering tot ontbinding van de maatschap omdat deze vordering valt onder de uitzondering genoemd in artikel 18 d. Het feit dat de rechtbank toestemming heeft verleend tot het doen leggen van conservatoir beslag, alsmede het feit dat procederen middels arbitrage kostbaar is, maakt dit niet anders.
4.2. Hieruit volgt dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot ontbinding van de maatschap. Ten aanzien van de vordering tot betaling van een bedrag van
€ 100.000,00 en het benoemen van een deskundige is de rechtbank niet bevoegd. De exceptie van onbevoegdheid is ten aanzien van deze vorderingen terecht voorgesteld. De incidentele vordering zal derhalve ten dele worden toegewezen.
4.3. Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, bestaat er grond de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. de beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering tot de betaling van een bedrag van € 100.000,00, alsmede de vordering tot benoeming van een deskundige,
5.2. compenseert de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
5.4. verwijst de zaak naar de rol van 27 juni 2012 voor conclusie van antwoord, waarbij het alleen nog kan gaan om de vordering tot ontbinding van de maatschap,
5.5. houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.?