ECLI:NL:RBMID:2012:BY1367

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715177-12 [P]
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, poging tot bedreiging met de dood en rijden onder invloed met licht verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 22 oktober 2012, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, poging tot bedreiging met de dood en rijden onder invloed. De feiten vonden plaats op 18 mei 2012 in Hulst, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, een gewelddadige confrontatie had met het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met kracht door elkaar heeft geschud, bij de keel heeft gepakt en deze heeft dichtgeknepen, wat leidde tot bewusteloosheid van het slachtoffer. De verdachte heeft ook bedreigende woorden geuit richting een politieambtenaar, wat als poging tot bedreiging werd gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafoplegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden en moest hij een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog steeds last had van angst en nachtmerries als gevolg van de gebeurtenissen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715177-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2012
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen
[verdachte],
geboren op [1971],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd, Middelburg, Torentijdweg 1,
raadsvrouw mr. S. van Dongen, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2012, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Hulst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht)
door elkaar heeft geschud en/of bij de keel heeft gepakt en/of in de
keel/strot heeft geknepen en/of de keel/strot heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt
en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden (tengevolge waarvan die
[slachtoffer] bewusteloos is geraakt) en/of (terwijl die [slachtoffer] bewusteloos was)
(met kracht) in een auto heeft gesmeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Hulst ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht)
door elkaar heeft geschud en/of bij de keel heeft gepakt en/of in de
keel/strot heeft geknepen en/of de keel/strot heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt
en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden (tengevolge waarvan die
[slachtoffer] bewusteloos is geraakt) en/of (terwijl die [slachtoffer] bewusteloos was)
(met kracht) in een auto heeft gesmeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Hulst,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) door elkaar heeft geschud
en/of bij de keel heeft gepakt en/of in de keel/strot heeft geknepen en/of de
keel/strot heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of dichtgeknepen/dichtgedrukt
heeft gehouden (tengevolge waarvan die [slachtoffer] bewusteloos is geraakt) en/of
(terwijl die [slachtoffer] bewusteloos was) (met kracht) in een auto heeft
gesmeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Lamswaarde, gemeente Hulst,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
politieambtenaar [verbalisant 1] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling,
met dat opzet ten overstaan van [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] die [verbalisant 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Die [verbalisant 1] zou van alles
regelen maar doet gene klote alleen koffie zuipe en hier rondhangen. Ik vliegt
hem naar de strot als ik 'm tegenkom! Ik maak hem ook af! Dat is ene
bedreiging!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2012 te Hulst als bestuurder van een voertuig,
(een personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder
zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten,
dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een
andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk
besturen in staat moest worden geacht;
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten
4.1 Het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde
4.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de medische informatie over het bij haar waargenomen letsel, de inhoud van de rapportage van het NFI, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de processen-verbaal van bevindingen, waaronder het proces-verbaal waarin de kort na het incident afgelegde verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie zijn weergegeven en waaruit de intentie van verdachte om het [slachtoffer] te doden blijkt.
Deze verklaringen zijn door verdachte spontaan afgelegd zonder voorafgaande cautie. Op dat moment was geen sprake van een Salduz-situatie omdat verdachte op dat moment niet was aangehouden. De spontane verklaringen van verdachte kunnen dan ook worden gebruikt voor het bewijs.
4.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is ten aanzien van dit feit -kort samengevat- van mening dat verdachte niet kan worden gehouden aan zijn eerste spontane verklaringen ten overstaan van de politie, nu deze zijn afgelegd in een evident zeer emotionele toestand van radeloosheid en hulpbehoevendheid. Ook de verklaring die hij de volgende dag bij de politie heeft afgelegd is nog hevig gekleurd door zijn emoties. Deze verklaringen kunnen niet tot bewijs gebezigd worden. Er dient te worden gekeken naar de objectieve gegevens. Verwijzend naar jurisprudentie en de conclusies van het in deze zaak uitgebrachte NFI-rapport, vormt het bij aangeefster geconstateerde letsel geen aanwijzing voor enig bewijs dat sprake is geweest van een voor haar levensbedreigende situatie, noch dat het handelen van verdachte zodanig is geweest dat de dood of zware mishandeling voor aangeefster reëel te verwachten gevolgen waren. De raadsvrouw verzoekt verdachte zowel van het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken. Zij acht eenvoudige mishandeling te bewijzen.
4.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs het navolgende.
Uit het dossier komt naar voren dat aangeefster [slachtoffer] ten tijde van het tenlastegelegde feit in de woning van verdachte in Lamswaarde woonde, terwijl ook verdachte daar woonachtig was. Tussen verdachte en [slachtoffer] bestonden al enige tijd spanningen. Op 18 mei 2012 zijn verdachte en [slachtoffer] naar een café in Hulst gegaan. Verdachte heeft in het café meerdere glazen alcoholische drank genuttigd. Verdachte en [slachtoffer] hebben bij het café onenigheid gekregen, waarna zij zijn vertrokken. Bij de auto van [slachtoffer], die geparkeerd stond in Hulst is die onenigheid geëscaleerd en heeft verdachte geweld tegen [slachtoffer] gebruikt. Verdachte heeft vervolgens enkele kilometers met [slachtoffer] in de auto gereden, heeft de auto langs de kant van de weg gezet, bij een woning aangebeld en de mensen die opendeden verzocht om politie en ambulance te bellen. Vervolgens is verdachte te voet naar zijn woning gelopen. De ingeseinde politie heeft [slachtoffer] in de auto aangetroffen. Verdachte is door de politie bij zijn woning aangetroffen en later in zijn woning aangehouden.
Op 18 mei 2012 heeft verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] spontaan een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in de auto heeft gesmeten, haar door elkaar heeft geschud, bij de nek heeft gepakt en de strot dichtgeknepen. Voorts heeft hij verklaard dat hij haar de nek wilde omdraaien, haar kapot wilde maken, haar bij de strot heeft gepakt en haar de keel heeft dichtgehouden.
Ter zitting heeft verdachte deze verklaring bevestigd. Hij heeft verder bevestigd dat hij de verbalisanten direct bij aankomst op 18 mei 2012 heeft gevraagd “Is ze dood?”. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [slachtoffer] stevig bij de kraag heeft gepakt, haar flink door elkaar heeft geschud, waarna zij in elkaar zakte en dat hij [slachtoffer] daarna heeft opgepakt en in de auto heeft gezet.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte beschreven handelingen steun vinden in de letselbeschrijving van de GGD-arts , waarin wordt beschreven dat links en rechts in de hals van [slachtoffer] sprake was van roodheid, schaafwonden en drukplekken. Die plekken zijn zichtbaar op de foto’s van de hals van [slachtoffer] . Ook vinden de door verdachte genoemde handelingen op relevante punten voldoende steun in de verklaringen van verschillende onafhankelijke getuigen.
Zo heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat zij zag dat een man, die een boze en agressieve indruk maakte, voor een vrouw ging staan, haar krachtig met beide handen bij beide schouders vatte en haar vervolgens krachtig door elkaar schudde. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de vrouw in de armen van de man lag en dat hij haar in de auto gooide. Dat laatste is ook gezien door een onbekend gebleven getuige, wonende [adres getuige 3], van wie de verklaring in een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd.
Uit voornoemde letselverklaring van de GGD-arts is ten aanzien van het letsel links en rechts in de hals door de arts overwogen dat dit kan passen bij een drukplek en schaafwond door beetpakken en knijpen met de vingers. In het rapport van 11 september 2012 van forensisch arts Botter, verbonden aan het NFI is vermeld dat de foto’s van de hals van [slachtoffer] letsels tonen die het gevolg zijn van kneuzing van huid en onderhuidse weke delen die waarschijnlijk zijn opgeleverd door samensnoering en/of compressie van de huid en weke delen, zoals bijvoorbeeld kan optreden bij een (wurg)greep om de hals nabij het strottenhoofd.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat [slachtoffer] deed alsof zij bewusteloos was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] niet op, maar vóór de passagiersstoel heeft geplaatst, terwijl verbalisanten verklaren dat zij op de passagiersstoel werd aangetroffen en dat zij zelf de portieren van binnenuit heeft geopend. De conclusie van forensisch arts Botter luidt dat het onduidelijk is of sprake van bewustzijnsverlies is geweest, waardoor en wanneer dit zou zijn opgetreden en ook wanneer het bewustzijn weer zou zijn hersteld. Op grond van de in het dossier aanwezige stukken kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] ten gevolge van het dichthouden van de keel bewusteloos is geraakt en evenmin dat zij door enige andere oorzaak het bewustzijn heeft verloren, dan wel dat daadwerkelijk sprake is geweest van bewustzijnsverlies bij [slachtoffer] ten tijde van de tenlastegelegde feiten, zodat de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] kapot wilde maken en haar de nek wilde omdraaien in combinatie met de vraag van verdachte aan de verbalisanten “is ze dood?” wijst op de bedoeling van verdachte om [slachtoffer] op dat moment te doden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het opzet had om door zijn handelingen [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat verdachte kort daarna, met haar in de auto rijdend, is gestopt, hulp heeft ingeroepen en zelf weg is gegaan, wijst er naar het oordeel van de rechtbank temeer op dat verdachte zelf de kans groot achtte dat [slachtoffer] door zijn toedoen zou komen te overlijden.
De rechtbank overweegt voorts dat op grond van de verklaringen van verdachte op 18 en 19 mei 2012, voornoemd, en zijn verklaring ter terechtzitting, de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en de letselverklaring van de GGD-arts de conclusie niet anders kan zijn dan dat verdachte op 18 mei 2012 te Hulst aangeefster [slachtoffer] met kracht door elkaar heeft geschud, de keel/strot van [slachtoffer] heeft gepakt, in haar keel/strot heeft geknepen, de keel/strot heeft dichtgeknepen en enige tijd dicht geknepen heeft gehouden. Hij heeft [slachtoffer] voorts met kracht in de auto gesmeten.
Het dichtgeknepen houden van de keel/strot duidt op een handeling van enige duur. Op basis van de in het dossier aanwezige stukken is evenwel niet vast te stellen hoe lang dat dichtknijpen heeft geduurd.
De rechtbank stelt vast dat door het ongecontroleerde en explosieve handelen van verdachte, waarbij de keel ter hoogte van het strottenhoofd, enige tijd dichtgeknepen is gehouden, letsel is ontstaan met de potentie van kans op overlijden. Hoewel de duur van het dichtknijpen van de keel niet kan worden vastgesteld op basis van de in het dossier voorhanden zijnde stukken, volgt uit de conclusie van voornoemd NFI-rapport dat ook kortdurend geweld op de hals een klein risico van reflexmatige hartstilstand veroorzaakt. .
De rechtbank concludeert hieruit dat de gedragingen van verdachte, kort gezegd het dichtknijpen en dichtgeknepen houden gedurende enige tijd van de keel/strot van [slachtoffer], naar hun aard geschikt zijn om de dood van die [slachtoffer] teweeg te brengen en dat, gezien alle omstandigheden van het geval en gezien algemene ervaringsregels, de kans reëel aanwezig is geweest dat [slachtoffer] door die handelingen van verdachte het leven zou laten.
Dat [slachtoffer] niet is overleden, maakt dat het bij een poging is gebleven.
De rechtbank kwalificeert het dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel aan als poging tot doodslag. Daarbij zij vermeld dat de bewezen verklaarde handelingen “door elkaar schudden” en “in de auto gooien” naar het oordeel van de rechtbank niet hebben bijgedragen aan het daadwerkelijk plegen van de poging tot doodslag, maar dat die handelingen wel deel hebben uitgemaakt van het feitelijke omstandigheden rond het handelen van verdachte ten aanzien van de poging om [slachtoffer] te doden.
4.1.3.1 Ten aanzien van het niet geven van de cautie aan verdachte voorafgaande aan de spontane verklaringen van verdachte tegen de verbalisanten op 18 mei 2012
Op 18 mei 2012 heeft verdachte ten overstaan van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] spontaan een voor hem zelf belastende verklaring afgelegd. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2012, dat vier pagina’s beslaat, blijkt niet dat die verbalisanten, toen zij verdachte bij zijn woning aantroffen, noch korte tijd later, nadat zij met verdachte zijn woning hadden betreden, hem op enig moment de cautie hebben gegeven.
De rechtbank overweegt daaromtrent ambtshalve als volgt.
Voor zover de verbalisanten op de hiervoor genoemde momenten aanleiding hadden moeten zien voor het geven van de cautie aan verdachte, komt daaraan in dit kader geen juridisch relevante betekenis toe, nu verdachte ter terechtzitting, derhalve nadat hem ter zitting de cautie was gegeven, heeft bevestigd dat de door diezelfde verbalisanten in het proces-verbaal gerelateerde woorden door hem daadwerkelijk tegen de verbalisanten zijn geuit. Het niet geven van de cautie op 18 mei 2012, gerelateerd in bedoeld proces-verbaal van bevindingen, staat er derhalve niet aan in de weg dat de bedoelde verklaring van verdachte als wettig bewijsmiddel kan worden aangemerkt.
4.1.3.2 Ten aanzien van het verweer dat de op 18 mei 2012 afgelegde spontane verklaring van verdachte, evenals de verklaring die verdachte een dag later aflegt ten overstaan van de politie wegens zijn gemoedstoestand niet bruikbaar is als bewijsmiddel
De rechtbank overweegt als volgt. Door de verbalisanten die verdachte op 18 mei 2012 bij zijn woning aantreffen is gerelateerd dat verdachte “in hevige staat van emotionele toestand verkeerde”. Het enkele verkeren in een hevige staat van emotionele toestand brengt niet zonder meer met zich dat de spontane verklaringen van verdachte op 18 mei 2012 niet als bewijsmiddel kunnen worden aangemerkt. Door of namens verdachte zijn geen redengevende feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een dergelijk oordeel zouden moeten leiden. Uit het onderzoek zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte niet gehouden zou kunnen worden aan zijn verklaringen op dat moment. Bovendien strookte de aard van zijn opmerkingen met feiten en omstandigheden zoals die uit het onderzoek naar voren komen, zoals de ruzie met aangeefster, het feit dat hij aangeefster de auto heeft ingegooid en het met de handen knijpen in de keel/strot van aangeefster, een en ander zoals hierboven wordt beschreven.
Ten aanzien van hetgeen verdachte in zijn verhoor op 19 mei 2012 ten overstaan van de politie heeft verklaard geldt, onder meer omtrent -kort gezegd- de fysieke confrontatie met aangeefster, hetzelfde.
De rechtbank verwerpt op deze gronden het verweer.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 18 mei 2012 te Hulst een poging doodslag op aangeefster [slachtoffer] heeft gepleegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
4.2 Het onder 2 tenlastegelegde
4.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij hij zich baseert op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 18 mei 2012 en de verklaringen van verdachte daaromtrent bij de politie en ter terechtzitting.
4.2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Verdachte heeft bedreigende woorden geuit die door verbalisanten zijn vastgelegd. Niet blijkt dat deze woorden [verbalisant 1] hebben bereikt en/of [verbalisant 1] zich bedreigd heeft gevoeld.
Zo deze woorden [verbalisant 1] wel hebben bereikt en hij zich bedreigd heeft gevoeld, moeten die woorden in de context van de emotionele toestand waarin verdachte duidelijk verkeerde worden gezien.
4.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De onder 2 tenlastegelegde poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft de indirecte bedreigingen, betrekking hebbend op verbalisant [verbalisant 1], geuit tegenover diens collega’s , de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Verdachte heeft zowel bij de politie op 20 mei 2012 , als ter terechtzitting erkend dat hij heeft verklaard dat hij, kort samengevat, die [verbalisant 1] zou aanvliegen, hem naar de strot zou vliegen en hem zou afmaken en dat dit een bedreiging was.
De stelling van de raadsvrouw dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard omdat niet is gebleken dat de woorden [verbalisant 1] hebben bereikt, vindt geen steun in het recht. Het feit is immers in de pogingvariant tenlastegelegd. Uit het dossier blijkt niet dat verbalisant [verbalisant 1] kennis heeft genomen van de door verdachte als bedreiging bedoelde en aldus erkende bewoordingen. Gelet op de aard van en de context waarin deze bedreigingen werden gedaan, te weten levensbedreigingen geuit door verdachte in een zeer emotionele toestand nadat hij kort daarvoor ernstig geweld jegens een ander had gebruikt, konden deze bedreigingen bij [verbalisant 1], wanneer deze bedreigingen hem zouden hebben bereikt, de redelijke vrees doen ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen ook daadwerkelijk zou uitvoeren.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de tenlastegelgde poging bedreiging wettig en overtuigend bewezen is.
4.3 Het onder 3 tenlastegelegde
4.3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 3 eveneens bewezen en hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen, de verklaringen van verdachte en de verklaring van getuige [slachtoffer].
4.3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 heeft de raadsvrouw geen opmerkingen.
4.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte , het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van getuige [slachtoffer] acht de rechtbank het onder feit 3 tenlastegelegde, rijden onder invloed, wettig en overtuigend bewezen.
5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 18 mei 2012 te Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht)
door elkaar heeft geschud en bij de keel heeft gepakt en in de keel/strot heeft geknepen en de keel/strot heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden en (met kracht) in een auto heeft gesmeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 18 mei 2012 te Lamswaarde, gemeente Hulst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk politieambtenaar [verbalisant 1] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht, met dat opzet ten overstaan van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] die [verbalisant 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Die [verbalisant 1] zou van alles regelen maar doet gene klote alleen koffie zuipe en hier rondhangen. Ik vliegt
hem naar de strot als ik 'm tegenkom! Ik maak hem ook af! Dat is ene bedreiging!", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 18 mei 2012 te Hulst als bestuurder van een voertuig, (een personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist
dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk
besturen in staat moest worden geacht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6.2 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog, is in de NIFP-rapportage van 11 september 2012 als conclusie verwoord dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten. Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met antisociale, narcistische en onrijpe trekken. De gedragskeuzes en gedragingen zijn daardoor, alsmede door overmatig alcoholgebruik, bepaald. Als gevolg van deze persoonlijkheidsstoornis had verdachte een prikkelbare en vijandige opstelling en was hij niet meer in staat om zijn agressieve impulsen onder controle te houden en heeft hij op een disproportionele wijze uiting gegeven aan zijn gevoelens van boosheid. De combinatie van genoemde problematiek met het overmatig gebruik van alcohol heeft ertoe geleid dat hij zijn innerlijke remmingen heeft verloren en dat het agressieve gedrag is gefaciliteerd.
De rechtbank neemt de conclusie en onderbouwingen van de deskundige over en zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Voorts vordert hij oplegging van de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meldingsplicht bij verslavingszorg Novadic Kentron, deelname aan de gedragsinterventies CoVa en Module budgetteren, een in principe ambulante behandelverplichting, maar als overtreding van het eveneens op te leggen drugs- en alcoholverbod daartoe aanleiding geeft, ook in een klinische setting,voor zover de toezichthouder dit noodzakelijk acht en een contactverbod met [slachtoffer].
Voor feit 3 vordert de officier van justitie oplegging van het verbod motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden onvoorwaardelijk.
Bij zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vraagt niet uit het oog te verliezen dat bijzondere omstandigheden uiteindelijk tot de uitbarsting van verdachte hebben geleid. Zij verwijst in dat verband vooral naar de problematiek rondom de relatie met [slachtoffer] en de afhankelijkheid van alcohol en drugs. Zij acht het geëiste onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf buitensporig hoog en verzoekt de rechtbank dit aanzienlijk te matigen. De verdediging kan zich, behoudens ten aanzien van het contactverbod, vinden in het opleggen van de geëiste bijzondere voorwaarden. Verdachte is daartoe gemotiveerd en zou ook zonder deze voorwaarden hulp voor zijn problemen hebben gezocht. Het contactverbod acht de raadsvrouw daarentegen overbodig.
Voorts verzoekt de raadsvrouw de ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen in voorwaardelijke vorm, zodat deze maatregel geen belemmering gaat vormen voor het naleven van een deel van de bijzondere voorwaarden, waarvoor verdachte vanuit Wuustwezel, waar hij na zijn detentie bij zijn ouders gaat wonen, naar Bergen op Zoom en Roosendaal dient te reizen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tijdens een episode van ontlading van diepliggende, machteloze woede schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, een poging tot bedreiging met de dood en rijden onder invloed.
Het is niet aan verdachte te danken dat het bij de eerste twee feiten bij pogingen is gebleven, maar aan buiten hem liggende omstandigheden dat zijn handelingen niet het door hem wel bedoelde effect hebben gehad.
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] door zijn optreden angstige en schrikbarende momenten bezorgd waarvan zij nog steeds last ondervindt. Blijkens de slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering benadeelde partij heeft het slachtoffer te kampen (gehad) met angstige gevoelens, nachtmerries en concentratieproblemen.
Verdachte heeft er geen blijk van gegeven dat hij zich realiseert welke gevolgen zijn handelwijzen voor het slachtoffer en anderen, die daar ongewild getuige van waren.
Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten gevoelens van angst en onrust teweegbrengen in de samenleving.
Binnen het geheel van feiten heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed. Hij heeft daarmee de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De ernst van de feiten rechtvaardigt zonder meer het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
De rechtbank ziet in de conclusie van het over verdachte uitgebrachte psychologische rapport, de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid en in de desperate, machteloze toestand waarin verdachte ten tijde van de gepleegde feiten verkeerde, zoals gerelateerd in de processen-verbaal, aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. Op basis van de hiervoor genoemde overweging is de rechtbank van oordeel dat de strafoplegging er in moet voorzien dat verdachte gedurende langere tijd intensief wordt behandeld. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte op niet al te lange termijn met de door de psycholoog in samenspraak met de reclassering geadviseerde ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal kunnen beginnen en voorts de voorwaarden (gedragsinterventies), zoals in dat advies vermeld, zal gaan naleven.
Bij niet naleving van de voorwaarde drugs- en alcoholverbod is het noodzakelijk dat de ambulante behandeling plaats maakt voor een intramurale behandeling.
Mede in het licht van het blanco strafblad in Nederland van verdachte, terwijl de rechtbank ook meeweegt dat verdachte heeft aangegeven in België in het verleden voor geweldsdelicten te zijn veroordeeld, is een gevangenisstraf van 15 maanden met een onvoorwaardelijk deel van 9 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met oplegging van een proeftijd van twee jaar, passend en geboden, zodat een voorwaardelijk deel van 6 maanden resteert, waaraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Nu de problemen tussen verdachte en [slachtoffer] zijn geëscaleerd in het voornoemde handelen van verdachte, acht de rechtbank oplegging van het geëiste contactverbod gedurende de proeftijd noodzakelijk.
Voorts legt de rechtbank voor feit 3 een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 6 maanden op, met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder in Nederland voor rijden onder invloed is veroordeeld en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een belemmering voor de behandeling van verdachte zou kunnen vormen nu verdachte voornemens is om bij zijn ouders in Wuustwezel (België) te gaan wonen.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.234,55 voor feit 1, te weten € 2.000,00 voor immateriële schade, € 3.183,26 voor schade aan haar auto en
€ 51,29 voor medicatie.
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot € 2.000,-- wegens geleden immateriële schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor de schade aan de auto is in het dossier niets te vinden en voorts is de schade pas in juli 2012 vastgesteld, zodat het causaal verband wordt betwijfeld. Ook staat de causaliteit voor het medicijngebruik niet vast. Blijkens informatie nam [slachtoffer] al voor 18 mei 2012 medicatie en betreft het voorts medicatie die mogelijk door de ziektekostenverzekering wordt vergoed.
Het immateriële deel van de vordering wordt niet betwist.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit. Uit de onderbouwing van de vordering is op te maken dat de benadeelde partij gevoelens van angst met nachtmerries en concentratieproblemen heeft ervaren.
De rechtbank stelt vast dat het immateriële deel van de vordering door of namens verdachte niet wordt betwist en zal dat deel van de vordering toewijzen.
De rechtbank stelt vast dat de schade aan de auto niet aan enig in de tenlastelegging aan verdachte verweten feit gerelateerd kan worden, zodat causaal verband ontbreekt. In zoverre kan de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet worden ontvangen.
Ten aanzien van de opgevoerde post medicijngebruik bestaat onduidelijkheid over de mogelijkheid van vergoeding door de ziektekostenverzekering en acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk geworden. Zij zal de benadeelde partij ook voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering met betrekking tot het materiële deel van de door haar gestelde schade bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd. Voor het toegekende deel van de vordering zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: Poging tot doodslag;
feit 2: Poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Strafoplegging
Feiten 1 primair en 2
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich telefonisch binnen 48 uur na einddatum van de detentie zal melden bij Novadic Kentron Verslavingsreclassering (telefoonnummer 01650-597300) en zich gedurende twee jaar zal blijven melden zo frequent en zolang de verslavingsreclassering dit tijdens de proeftijd noodzakelijk acht;
In verband met de woonplaats van verdachte buiten Nederland (Wuustwezel te België) wordt als thuissituatiereferent aangewezen de heer J. Rijcken, huisarts te Brecht, voor het monitoren van de thuissituatie en het doorgeven van zijn bevindingen aan de toezichthouder van de reclassering. Verdachte dient hieraan mee te werken;
* dat verdachte zal deelnemen aan de volgende gedragsinterventies:
Training Cognitieve vaardigheden (CoVa), Leefstijltraining en Module budgetteren;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars dat in overleg met de reclassering nodig achten, ambulant zal laten behandelen voor zijn psychische problematiek door GGZ Westelijk Noord-Brabant op een door die instelling nader aan te wijzen locatie, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd geen drugs of alcohol zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van bloedonderzoek, urineonderzoek of andere controlemiddelen;
* dat verdachte zich bij niet naleving van het drugs- en alcoholverbod zal laten opnemen in een intramurale setting voor een klinische behandeling van zijn verslavingsproblematiek;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op generlei wijze, middellijk noch onmiddellijk, contact zal zoeken met [slachtoffer], geboortedatum: 23 maart 1972;
- draagt Reclassering Nederland / Novadic Kentron Verslavingsreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Feit 3
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres] van € 2.000,--, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 2.000,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Van Zinnen en mr. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2012.
Mr. Van Zinnen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.