ECLI:NL:RBMID:2012:BY0630

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
78668 / HA ZA 11-241
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder en curator in faillissementszaak

In deze zaak vorderden eisers, wonende te Kloosterzande, een verklaring voor recht dat de gedaagde, die zowel als bewindvoerder als curator optrad, onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank Middelburg oordeelde op 16 mei 2012 dat de vordering van eisers werd afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor een deugdelijke administratie bij de gefailleerde lag, en dat de gedaagde niet in staat was om een goed beeld te vormen van de financiële situatie van de vennootschap door een gebrekkige administratie van de gefailleerde. De eisers hadden de gedaagde onvoldoende informatie verschaft en de curator had geen initiatieven genomen om de crediteurenvergadering aan te houden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de verwijten van eisers niet doel troffen. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde eisers in de proceskosten, die op dat moment € 1.162,00 bedroegen. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 78668 / HA ZA 11-241
Vonnis van 16 mei 2012
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te Kloosterzande,
2. [eiser sub 2],
wonende te Kloosterzande,
eisers,
advocaat mr. D. Sluis te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Breskens,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Leeuwenburgh te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] (aangeduid in enkelvoud) en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- akte in het geding brengen van producties van [eisers]
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2. De feiten
2.1. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 september 2004 aan de V.O.F. aanneming en Verhuur [eisers] en haar vennoten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voorlopig surseance verleend met benoeming van [gedaagde] tot bewindvoerder.
Bij beschikking van 15 december 2004 heeft de rechtbank de definitieve surseance van betaling geweigerd omdat de houders van meer dan één vierde van het bedrag van de ter vergadering vertegenwoordigde schuldvorderingen en meer dan één derde der houders van de ter vergadering vertegenwoordigde schuldvorderingen zich tegen definitieve verlening van de surseance hebben uitgesproken. Vervolgens zijn de vennootschap en haar vennoten failliet verklaard met benoeming van [gedaagde] tot curator. Tijdens de zitting van de rechtbank op 15 december 2004 werd [eisers] vertegenwoordigd door zijn advocaat. De dag voor die zitting had [eisers] aan [gedaagde] een plan van aanpak toegezonden. Van de beschikking van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 30 juli 2008 zijn de faillissementen bij gebrek aan baten opgeheven.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert – samengevat:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder en curator jegens hem onzorgvuldig en dus onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij zowel q.q. als pro se aansprakelijk is voor de door hem geleden schade;
- [gedaagde] te bevelen rekening en verantwoording af te leggen over het door [gedaagde] gevoerde beheer over de faillissementsboedel;
- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eisers] stelt dat [gedaagde] als bewindvoerder onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft zich onvoldoende inzicht verschaft in de financiële positie van de vennootschap, geen initiatieven genomen de fiscale positie van [eisers] in beeld te brengen en hij heeft geen of onvoldoende aandacht besteed aan het plan van aanpak. Hij heeft niet geprobeerd de crediteurenvergadering van 15 december 2004 aan te laten houden.
3.3. [eisers] stelt dat [gedaagde] als curator onrechtmatig heeft gehandeld. De faillissementen hebben 3,5 jaar geduurd, hetgeen te lang is voor, ook door [gedaagde] als zodanig gekwalificeerde, eenvoudige faillissementen.
[eisers] heeft [gedaagde] van voldoende informatie voorzien. Voor zover zijn medewerking niet voldoende was stonden [gedaagde] als curator dwangmiddelen ter beschikking. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
[gedaagde] heeft geen inspanning verricht om een akkoord te bereiken met de crediteuren, hij heeft activa niet tegen een reële prijs te gelde gemaakt, hij heeft onvoldoende administratie van de failliete boedel gevoerd en geen fiscale aangiftes gedaan over de jaren 2004 tot en met 2007. Ook is hij niet terstond met de incasso van de debiteuren begonnen.
3.4. [gedaagde] voert verweer. Ten tijde van het verlenen van de voorlopige surseance van betaling was de administratie van [eisers] niet op orde. Er was een achterstand van een jaar. Hij heeft diverse malen verzocht om een bijgewerkte administratie. Ten tijde van de behandeling door de rechtbank op 15 december 2004 was die bijgewerkte administratie er nog steeds niet. [gedaagde] was daardoor niet in staat zich een goed beeld te vormen van de financiële situatie van de vennootschap.
Voor wat betreft de zitting van 15 december 2004 waarop moest worden gestemd over de difinitieve surseance van betaling, stelt [gedaagde] dat hij het plan van aanpak dat hij de dag daarvoor had ontvangen naar de belangrijkste crediteuren heeft gezonden. Tijdens de zitting, waar [eisers] werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft [gedaagde] zich neutraal opgesteld omdat hij nog steeds onvoldoende inzicht had in de financiële positie. Uiteindelijk hebben de crediteuren tegen de definitieve surseance gestemd. [gedaagde] wijst er op dat [eisers] van die beslissing niet in hoger beroep is gegaan.
3.5. De verwijten die [gedaagde] worden gemaakt met betrekking tot de afhandeling van het faillissement heeft hij als volgt bestreden.
Een half jaar na het uitspreken van het faillissement heeft hij van [eisers] een debiteurenlijst ontvangen. Het ging om facturen uit de jaren 1998 tot en met 2003. Een deel van de debiteuren had al betaald, zonder dat de betaling in de administratie was verwerkt. Andere facturen waren te oud om nog actie te ondernemen. [gedaagde] heeft verwezen naar de overgelegde debiteurenlijst ter onderbouwing van dit verweer. De contacten met [eisers] verliepen moeizaam waardoor verweren van debiteuren niet weerlegd konden worden. Diverse debiteuren hebben aangegeven op een in België aangehouden rekening van [eisers] betaald te hebben.
Uiteindelijk is in 2007, na overleg met de raadsman van [eisers] mr. Wind, besloten geen actie meer te ondernemen en het faillissement voor opheffing voor te dragen. [gedaagde] heeft betwist dat [eisers] schade heeft geleden door de gestelde nalatigheid.
Met betrekking tot de opbrengst leaseauto’s stelt [gedaagde] dat die auto’s eigendom waren van de leasemaatschappij. Om een actief op de auto’s te kunnen realiseren was het in de eerste plaats nodig de openstaande leasetermijnen te betalen. Dat heeft hij gedaan voor twee van de drie auto’s. De derde auto is teruggegaan naar de leasemaatschappij. Hij heeft een opbrengst gerealiseerd van per saldo (verkoop minus leasetermijnen) € 11.028,20. De verwijten die [eisers] maakt zijn pas na opheffing van het faillissement gekomen. Destijds heeft [eisers] de taxatieprijzen die hij thans noemt, niet aan [gedaagde] bekend gemaakt.
Met betrekking tot het achterwege laten van belastingaangiftes stelt [gedaagde] dat 2004 door de boekhouder van [eisers] zou worden verzorgd. De andere jaren is er wel aangifte gedaan.
Vertraging in de afhandeling van het faillissement is onder andere ontstaan omdat [eisers] zich steeds weer door een andere adviseur, in het totaal vijf, liet bijstaan die zich steeds weer moest verdiepen in het dossier. Ook is tijdens het faillissement door één van de adviseurs nog aangedrongen op handhaving van het faillissement om meer tijd te hebben de mogelijkheden van een akkoord te onderzoeken. Er is geen voorstel voor een akkoord gekomen.
3.6. [gedaagde] heeft betwist in persoon aansprakelijk te zijn. Met name het argument van [eisers] dat hij persoonlijk aansprakelijk is omdat de boedel in het faillissement geen verhaal biedt is onvoldoende. Bovendien gelden voor de verschillende hoedanigheden andere normen voor de aansprakelijkheid.
Tot slot heeft [gedaagde] betwist dat [eisers] schade heeft geleden.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] verwijt [gedaagde] ten onrechte dat hij zich tijdens de voorlopige surseance onvoldoende heeft ingespannen om inzicht te krijgen in de financiële situatie van de vennootschap. Het was in de eerste plaats zijn eigen verantwoordelijkheid te zorgen voor een deugdelijke administratie. Uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie, met name de brieven van 20 oktober 2004 en 28 januari 2005 blijkt dat voor en geruime tijd na het uitspreken van het faillissement, de administratie niet op orde was. Gelet op die situatie kon van de bewindvoerder niet verwacht worden dat hij zich over de definitieve surseance positief uitliet. [eisers] maakt [gedaagde] daarover ten onrechte een verwijt. Van belang is verder dat de crediteuren tegen een definitieve verlening van de surseance hebben gestemd en dat [gedaagde] daar buiten staat.
[eisers] maakt [gedaagde] ook ten onrechte een verwijt over het al dan niet doorgaan van de zitting van 15 december 2004. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde], in de periode voorafgaande aan die zitting, [eisers] er diverse malen op gewezen heeft dat eventuele voorstellen aan de crediteuren tijdig moesten worden ingediend. [eisers] heeft een dag voor de behandeling een “plan van aanpak” gestuurd. Het had op zijn weg of op de weg van zijn advocaat gelegen zich tot de rechtbank te wenden met een verzoek tot aanhouding. Als de belanghebbende zelf zo’n verzoek niet doet dan valt niet in te zien dat aan [gedaagde] kan worden verweten een dergelijk verzoek achterwege te hebben gelaten.
De vorderingen gebaseerd op onzorgvuldig handelen tijdens de voorlopige surseance van betaling zullen worden afgewezen.
4.2. Drie en half jaar voor de afwikkeling van een eenvoudig faillissement is lang, ook als de medewerking van [eisers], zoals [gedaagde] stelt, niet altijd optimaal was. Echter de conclusie dat er sprake is van een onrechtmatige daad kan niet alleen gebaseerd worden op de duur van het faillissement. Daarvoor zijn relevante bijkomende omstandigheden nodig waarvan hier niet gebleken is.
4.3. [gedaagde] heeft voldoende onderbouwd dat het beter was de Toyota aan de leasemaatschappij terug te geven omdat de waarde van de auto (door [eisers] gesteld op
€ 29.475,-) lager was dan die van de resterende leasetermijnen (€ 34.338,12).
Met betrekking tot de twee Mercedessen, is sprake van een waardeverschil tussen de opgave van [A.] en de gerealiseerde verkoopprijs: respectievelijk € 22.500,- en ongeveer
€ 38.000,- en € 10.500,- en € 26.000,-. Hierbij moet bedacht worden dat ook [A.] uitgaat van een andere lagere inkoopprijs voor de Mercedes CLK, terwijl aannemelijk is dat dat ook geldt voor de Mercedes Sprinter. De rechtbank houdt verder rekening met het gegeven dat de auto’s niet tot de boedel behoorden en dat de curator snel diende te handelen om ten behoeve van de boedel, overwaarde te realiseren. Zij verwerpt dan ook de conclusie van [eisers] dat de verkoop tegen de gerealiseerde prijzen onrechtmatig was ten opzichte van hem.
4.4. [eisers] heeft niet concreet onderbouwd wat de schade is die veroorzaakt is doordat [gedaagde], volgens [eisers], te traag is geweest met de incasso van debiteuren. Alleen daarom al wordt een daarop gebaseerde vordering afgewezen. Hetzelfde geldt voor de stelling met betrekking tot het al dan niet indienen van de aangifte over 2004 en latere jaren.
4.5. Omdat geen van de verwijten die [eisers] aan [gedaagde] maakt doel treft zullen de vorderingen worden afgewezen. [eisers] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten zijn:
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] gevallen zijnde € 1.162,00.
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.(