4.3.1. Over de toedracht hebben diverse getuigen – blijkens het door [eiser sub 1] en Achmea overgelegde proces-verbaal – tegenover de politie verklaard. De twee automobilisten die voor [eiser sub 1] tot stilstand zijn gekomen, hebben over hun verkeersgedrag het navolgende verklaard:
([autobestuurder 1]:) “Toen ik groen licht kreeg ben ik opgetrokken. Ik zag toen dat vanaf links direct na het kruisingsvlak een groep jeugdige fietsers overstak. Een jongen uit die groep hield het verkeer tegen van de rijstrook waarover ik naderde. Ik stopte als eerste auto op tijd. Die jongen had een oranje veiligheidshesje aan. Ik kreeg van hem een stopteken. (…) Ik stopte langzaam voor die jongen met dat oranje shirt om die groep door te laten. Ik hoorde toen een geluid. (…) Ik zag toen een vrouw links van me door de lucht vliegen”
en
([autobestuurder 2]:) “Op het moment dat het licht groen werd zag ik een groep kinderen met fietsen staan aan de overkant van de weg, (…). Ik zag dat die kinderen ongeveer tegelijkertijd overstaken. Ik weet niet of er in het middengedeelte fietsers waren.
Toen ik optrok zag ik een jongen staan die zijn hand ophief, kennelijk om ons te doen stoppen. Ik zag dat hij midden op de baan ging staan voor de auto voor mij. Deze auto remde en ik stopte daarachter. Op dat moment hoorde en voelde ik een klap aan de achterzijde van de auto. Vervolgens zag ik een motor voorbij komen en op de middenberm schuiven”
Getuige [C.], die met zijn auto op een andere rijstrook van dezelfde rijbaan reed als waarop [autobestuurder 1] en [autobestuurder 2] stonden, verklaarde bij de politie:
“Ik zag voor de stoplichten aan de ander kant een groep fietsers aan komen fietsen. (…) Ik zag dat ze de weg op doken en dat er een persoon op de rijbaan ging staan voor het verkeer uit de richting Zierikzee en de andere persoon stond op het punt om de andere rijbaan voor het verkeer komende uit richting Haamstede op te gaan. Hij stond nog op de middenberm en gaf een stopteken. Ik zag dat de auto’s naast mij, het rechtdoorgaand verkeer, groen licht kregen en begonnen te rijden. Volgens mij schrokken de personen in de voorste auto en remden volop. Wij zagen het gewoon fout gaan. De Volvo achter de voorste auto kwam ook tot stilstand en raakte volgens mij heel licht de zilvergrijze auto voor hem. Vervolgens zag ik een motor uit het niets aankomen (…)”
[gedaagde sub 1] zelf verklaarde:
“We wilden de weg oversteken richting Schelpenhoek. De rijbaan voor het verkeer komend uit de richting Zierikzee was vrij, ik zag geen verkeer aankomen dus gingen we naar het midden van de weg. Ik gaf het verkeer wat kwam uit de richting van Renesse en richting Zierikzee reed een stopteken. Ik was de eerste van de groep en droeg een opvallend oranje vest. Om de hele groep veilig over te laten steken stopte ik het verkeer en zag ik dat de voorste auto op drie meter van mij vandanan (rb: vandaan) stopte. Ik stond nog steeds in het middengedeelte van de rijbaan en ik had het stopteken al gegeven toen de eerste auto nog voor het stoplicht stilstond maar de auto kwam toch door. (…) Toen de auto op drie meter van mij vandaan stilstond liep ik de rijbaan op om de groep over te laten steken. Ik draaide me om en keek naar de groep. Nog voordat de groep ging rijden hoorde ik een klap en keek ik om. Ik zag dat er een motor en daarvan de bestuurder en de passagier op straat lag.”
[eiser sub 1] heeft verklaard:
“(we) reden (…) verder en het enige wat ik verder nog weet is dat ik zat (rb: zag) dat er een zwarte auto voor me reed die afremde. Ik zag namelijk de auto stevig afremmen en de remlichten branden. Volgens mij ging de bestuurder boven op de rem staan. Ik denk dat er tussen mij en de auto nog ongeveer 10 meter afstand was en ik besefte dat ik er bovenop ging knallen.”
[mw. A.] heeft over de gang van zaken direct voorafgaand aan de aanrijding niets kunnen verklaren.