ECLI:NL:RBMID:2012:BX9832

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81538 / HA ZA 11-449
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in faillissementskwestie met betrekking tot onbehoorlijk bestuur

In deze zaak vorderde de curator, mr. H.M. den Hollander, van de failliete besloten vennootschap Biervliet Champignons B.V. betaling van een bedrag van € 630.750,87 van de bestuurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De curator baseerde zijn vordering op artikel 2:248 BW, dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders bij faillissement wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur regelt. De bestuurders stelden dat de rechtbank onbevoegd was, omdat één van hen in België woonde. De rechtbank oordeelde echter dat zij op basis van de EEX-Verordening bevoegd was, omdat de vordering van de curator kan worden aangemerkt als een vordering uit onrechtmatige daad. De rechtbank stelde vast dat de gefailleerde vennootschap in Nederland was gevestigd, wat de Nederlandse rechter bevoegd maakte om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank wees de exceptie van onbevoegdheid van de bestuurders af en oordeelde dat de curator zijn vordering kon instellen. De rechtbank besliste ook dat de kosten van het incident voor de bestuurders kwamen, omdat zij in het ongelijk waren gesteld. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81538 / HA ZA 11-449
Vonnis in incident van 28 maart 2012
in de zaak van
MR. H.M. DEN HOLLANDER
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap BIERVLIET CHAMPIGNONS B.V.,
kantoorhoudende te Oostburg,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat mr. H.M. den Hollander te Oostburg,
tegen
1. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiseres sub 1 in de incidenten],
wonende te Aalter (België),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
advocaat mr. K.M. Moeliker te Middelburg,
2. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in de incidenten,
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen.
Partijen zullen hierna de curator, [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid alsmede incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring zijdens [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten]
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring zijdens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten]
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident en de vrijwaringsincidenten
- de akte uitlating productie in het bevoegdheidsincident en het vrijwaringsincident zijdens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten]
- de antwoordakte producties in het incident zijdens [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.
2. De feiten in het incident
2.1. Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 2 maart 2005 is Biervliet Champignons B.V., hierna: Biervliet Champignons, welke gevestigd was te Biervliet, in staat van faillissement verklaard.
2.2. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] waren ten tijde van het uitspreken van de faillietverklaring van voornoemde vennootschap daarvan statutair bestuurder.
2.3. De curator vordert in de hoofdzaak [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van € 630.750,87. Deze vordering is gebaseerd op het bepaalde in artikel 2:248 BW betreffende hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders bij faillissement wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur.
3. Het geschil
in het bevoegdheidsincident
3.1. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] heeft echter bij zijn “antwoordakte producties in het incident”, zijn verweer dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, prijsgegeven. Deze vordering resteert derhalve materieel slechts aan de zijde van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten]. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] betwist dat de door de curator op grond van artikel 2:248 BW ingestelde vordering een species is van vorderingen uit onrechtmatige daad. Hij stelt dat ook indien dat wel zo is de Nederlandse rechter daarmee geen internationale rechtsmacht heeft op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo, nu deze verordening EEX-Vo niet van toepassing is op faillissementen.
3.2. De curator voert verweer. Hij stelt dat de vorderingen op grond van onbehoorlijk bestuur als een species van de algemene omschrijving onrechtmatige daad te beschouwen zijn, zodat gelet op het bepaalde in artikel 5 lid 3 EEX-Vo de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat de rechtbank krachtens artikel 5 lid 1 onder a EEX-Vo ook bevoegd is kennis te nemen van de vordering voor zover hij gebaseerd is op de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder.
in het vrijwaringsincident van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten]
3.3. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] vordert dat hem wordt toegestaan [A.] in vrijwaring op te roepen. Hij stelt dat het faillissement van Biervliet Champignons haar oorzaak vindt in het handelen van [A.], die de onderneming feitelijk leidde. Met name aan de hand van de bij de dagvaarding gevoegde producties 3a en 3b stelt [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] het bewijs ten aanzien van zijn stelling dat er sprake was van onbehoorlijk bestuur aan de zijde van [A.] rond te kunnen krijgen.
3.4. De curator voert verweer. Hij stelt dat, nu [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] al een procedure heeft gevoerd tegen [A.] en die in twee instanties heeft verloren, voor hem thans slechts de weg van herroeping openstaat, hetgeen zou leiden tot een aanzienlijke en onaanvaardbare vertraging in de procedure. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de twee eerdere uitspraken die in kracht van gewijsde zijn gegaan kan [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] volgens de curator niet geheel opnieuw procederen tegen [A.].
4. De beoordeling
in het bevoegdheidsincident
4.1. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] heeft voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid voorgesteld ten aanzien van de vorderingen van de curator. De rechtbank overweegt het volgende.
4.2. Uit de dagvaarding volgt dat de vordering van de curator is gebaseerd op artikel 2:248 BW betreffende kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank is met de curator van oordeel dat een dergelijke vordering kan worden aangemerkt als een vordering uit onrechtmatige daad. De bevoegdheid van deze rechtbank is dan gebaseerd op artikel 5 lid 3 van de EEX-Verordening. Daarin is bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad alternatief bevoegd is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen. Tussen partijen is niet in geschil dat de gefailleerde vennootschap waarvan zij bestuurder waren in Nederland gevestigd was, binnen het arrondissement van deze rechtbank.
Daarnaast kan de rechtbank haar bevoegdheid ontlenen aan het bepaalde in artikel 5 lid 1 EEX-Vo, waarin is bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst alternatief bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd. Er bestaat immers een overeenkomst tussen de vennootschap en haar bestuurders en de vestigingsplaats van de vennootschap, gelegen binnen het arrondissement van deze rechtbank, kan worden aangemerkt als de plaats waar de bestuurder geacht wordt zijn taak te vervullen.
4.3. De rechtbank merkt naar aanleiding van hetgeen [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] heeft gesteld betreffende de toepasselijkheid van de EEX-Vo nog het volgende op. De onderhavige procedure is geen faillissementsprocedure, zodat zij niet op die grond buiten het toepassingsgebied van de EEX-Vo valt. Het feit dat de EEX-Vo niet van toepassing is op faillissementen betekent niet dat daarmee iedere vordering die voortvloeit uit een faillissement ook buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering van de curator. De exceptie van onbevoegdheid is derhalve ten onrechte voorgesteld en de incidentele vordering zal worden afgewezen.
4.5. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] zullen, ieder voor de helft, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, vanwege het feit dat zij in het ongelijk zijn gesteld dan wel deze kosten onnodig hebben veroorzaakt. Deze kosten worden in totaal begroot op € 452,-- (1 punt x tarief II).
4.6. De rechtbank is van oordeel dat zich, rekening houdende met de wederzijdse belangen van partijen en het wettelijke uitgangspunt van artikel 337 lid 2 Rv, in casu geen bijzondere omstandigheden voordoen die toewijzing van het verzoek om tussentijds hoger beroep van het te wijzen incidenteel vonnis toe te staan rechtvaardigen. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
in het vrijwaringsincident van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten]
4.7. [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] vordert dat haar wordt toegestaan [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] in vrijwaring op te roepen. De curator refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het vrijwaringsincident van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten]
4.10. Voor toewijzing van de oproeping in vrijwaring is voldoende dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] stelt dat [A.] hem moet vrijhouden van de nadelige gevolgen van de veroordeling tot voldoening van de vordering in de hoofdzaak. [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] heeft gemotiveerd gesteld dat [A.] gehouden is de eventuele schade die hij lijdt door een veroordelend vonnis in de hoofdzaak te vergoeden.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] toewijzen. De enkele omstandigheid dat de procedure vertraagd zal worden ten gevolge van de oproeping in vrijwaring van [A.] weegt onvoldoende zwaar om tot afwijzing van de verzochte vrijwaring te beslissen. Het argument dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] niet geheel opnieuw kan procederen tegen [A.] nu hij al een procedure tegen hem heeft gevoerd en die in twee instanties heeft verloren is een argument dat in de vrijwaringsprocedure aan de orde kan worden gesteld en beoordeeld, maar staat niet in de weg aan toewijzing van het vrijwaringsverzoek.
4.11. De curator zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 452,-- (1 punt x tarief II).
5. De beslissing
De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 452,--, in die zin dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] ter zake beiden een bedrag van € 226,-- aan de curator dienen te voldoen,
in het vrijwaringsincident van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten]
5.3. staat toe dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] door [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak, eiser sub 1 in de incidenten] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 9 mei 2012,
5.4. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij, de eigen kosten draagt,
in het vrijwaringsincident van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten]
5.5. staat toe dat [A.] door [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 9 mei 2012,
5.6. veroordeelt de curator in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, eiser sub 2 in de incidenten] tot op heden begroot op € 452,--,
in de hoofdzaak
5.7. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 mei 2012 voor conclusie antwoord,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.(