ECLI:NL:RBMID:2012:BX7972

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
242897 / HA ZA 11-1510
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de economische waarde van bomen bij overgang van particulier naar overheidseigendom

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, ging het om de waardering van bomen die overgingen van particulier naar overheidseigendom in het kader van de Landinrichtingswet. De reclamant, die bezwaar maakte tegen de hoogte van de vergoeding voor vier eiken, stelde dat de vergoeding voor deze bomen te laag was vastgesteld. De landinrichtingscommissie had een bedrag van € 100,00 per boom voorgesteld, terwijl de reclamant vond dat dit bedrag moest worden verhoogd naar € 46,00 per boom. Daarnaast maakte de reclamant bezwaar tegen het feit dat voor andere bomen die hij als gevolg van de ruilverkaveling kwijt raakte, geen vergoeding was opgenomen in de lijst der geldelijke regelingen (LGR). De reclamant voerde aan dat hij in totaal 146 bomen was kwijtgeraakt en dat de waardering van deze bomen moest plaatsvinden op basis van de vervangingswaarde, zoals vermeld in een offerte van een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de waardering van de bomen moest plaatsvinden op basis van de economische waarde in het maatschappelijk verkeer, zoals vastgelegd in de Regeling Herverkaveling. De rechtbank concludeerde dat de landinrichtingscommissie aanzienlijke fouten had gemaakt in de berekening van de vergoeding, maar dat dit niet leidde tot een afwijking van de wettelijke waarderingsgrondslag. Uiteindelijk werd bepaald dat de reclamant recht had op een vergoeding van € 5.459,09 voor de bomen die hij was kwijtgeraakt, en dat de proceskosten aan de zijde van de reclamant op € 260,00 werden begroot, ten laste van de gezamenlijke belanghebbenden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 242897 / HA ZA 11-1510
Vonnis van 9 februari 2012
in de zaak van
reclamant,
wonende te [woonplaats],
reclamant,
in persoon
tegen
De door de landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling “Zundert” opgestelde lijst der geldelijke regelingen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- bezwaarschrift d.d. 26 oktober 2010;
- proces-verbaal van behandeling door de landinrichtingscommissie – verder lic – op 29 juni
2011 en van de grensaanwijzing op 19 september 2011 met bijlagen;
- notitie van reclamant van 31 oktober 2011 met bijlagen;
- proces-verbaal van behandeling door de rechter-commissaris;
- kopie van de brief met bijlagen van de Dienst Landelijk Gebied aan reclamant van 20
december 2011;
- notitie van reclamant van 12 januari 2012 met bijlagen;
- pleitnota van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 januari
2012 met bijlagen;
- proces-verbaal van behandeling door de rechtbank op 12 januari 2012;
- brief van reclamant ingekomen ter griffie van de rechtbank Middelburg op 19 januari
2012 met bijlagen;
- brief van de lic van 24 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Reclamant maakt bezwaar tegen de hoogte van het op de LGR voor de vergoeding van 4 eiken opgenomen bedrag. Reclamant maakt voorts bezwaar tegen het feit dat voor de overige bomen die hij als gevolg van de ruilverkaveling kwijt raakt geen vergoeding in de LGR is opgenomen. Reclamant gaat niet akkoord met de door de lic voorgestelde aanpassing van de LGR waarbij voor de 4 eiken langs de Krochtenweg een bedrag van € 100,00 wordt opgenomen in plaats van € 46,00 en waarbij ter zake van de 39 bomen die hij langs de Dhaenesdreef kwijt raakt en ter zake van de 31 bomen die hij langs de Gaardsebaan kwijtraakt nog een bedrag van € 1.750,00 in de lijst zal worden opgenomen.
Reclamant verwijst voor het aantal bomen naar de inventarisatie zoals die is opgemaakt op 6 januari 2012 door J. van Dijken in aanwezigheid van de heer W.M.J.G. van Waes van de Dienst Landelijk Gebied en van reclamant. Uit deze inventarisatie blijkt dat reclamant 146 bomen is kwijtgeraakt. Reclamant heeft het aanvankelijke aantal van 145 gecorrigeerd bij brief aan de rechtbank, ingekomen op 19 januari 2012. Reclamant is van mening dat deze bomen moeten worden gewaardeerd overeenkomstig de prijzen genoemd in de door reclamant als bijlage nummer 15 bij zijn notitie in het geding gebrachte offerte van Van den Berk. Daar is reclamant ook van uitgegaan bij de berekening van de bedragen zoals aangegeven op de tabellen overgelegd als bijlage 1.1a, 1.3c, 1.6a, 1.7b, 1.7c en 1.7d. Deze prijzen zijn volgens reclamant redelijk nu de prijzen vermeld in de door reclamant als productie 16 overgelegde Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen – verder NVTB – nog hoger liggen. Reclamant is van mening dat de bomen tegen de vervangingswaarde gewaardeerd moeten worden omdat door de lic grove fouten zijn gemaakt en hij daardoor zeer benadeeld is. Voorts zijn volgens reclamant zijn bossen minder waard geworden doordat hij bomen is kwijtgeraakt.
2.2. Belanghebbende de gemeente Zundert stelt dat zij niet bereid is om als opkomend eigenaar de vervangingswaarde te betalen. De gemeente is van mening dat als waarderingsgrondslag uitgegaan moet worden van de economische waarde in het maatschappelijk verkeer. De gemeente Zundert verwijst naar het arrest van de Hoge raad van 7 mei 2010. De gemeente Zundert onderschrijft het standpunt van de lic dat uitgegaan moet worden van een waarde van € 31,85 per m³ voor de inlandse eik. De Amerikaanse eik heeft volgens de gemeente een veel lagere waarde van € 9,45 per m³. De gemeente Zundert stelt dat nu er met reclamant geen regeling in der minne is bereikt van dit bedrag uitgegaan moet worden. Op het door de lic becijferde bedrag, waarbij is uitgegaan van € 31,85 per m³, moet dan € 1.445,00 in mindering worden gebracht.
2.3. Volgens de lic dient ingevolge bijlage 2fff behorende bij artikel 25 van de Regeling Herverkaveling onder D.d. de waarde van bomen langs een weg tussen de opkomende en de afgaande eigenaar te worden verrekend aan de hand van een door een deskundige vast te stellen bedrag. Uitgangspunt van de taxatie dient, zoals in alle landinrichtingsprojecten, volgens de lic te zijn de waarde die een houtopstand in het vrije economisch verkeer oplevert. Dit is ook in overeenstemming met de Regeling Herverkaveling, artikel 24, waarin is bepaald dat uitgegaan dient te worden van de waarde in het maatschappelijk verkeer. Dit is door de Hoge Raad bevestigd in het arrest van 7 mei 2010. Nog afgezien van de omstandigheid dat de lic, in tegenstelling tot reclamant, van mening is dat het ook in de onderhavige zaak om laanbeplanting gaat en niet om bos leidt dat niet tot een ander resultaat. Ingevolge artikel 210 lid 1 onder c, sub 2 Landinrichtingswet wordt, ten behoeve van het opnemen van een verrekenpost tussen de opkomende en de afgaande eigenaar in de LGR, door de schatters in het kader van de tweede schatting de waarde van “beplantingen” geschat. Niet wordt dus onderscheid gemaakt tussen laanbeplanting, bos of een solitaire boom. De lic is van mening dat, gelet op een in een andere zaak in de ruilverkaveling Zundert in het kader van de Lijst der Geldelijke Regelingen – verder LGR – opgemaakt taxatierapport en de rooikosten in aanmerking genomen, de houtopstanden verrekend dienen te worden voor een bedrag van € 31,85 per m³. Uit de in het bijzijn van reclamant opgenomen inventarisatie moet geconcludeerd worden dat het om 146 bomen gaat en in totaal om 171,4 m³. De lic bevestigt in de brief van 24 januari 2012 dat het aantal en de soort bomen zoals door reclamant weergegeven op de als bijlage bij zijn brief gevoegde twee aangepaste tabellen juist is. De lic is van mening dat ter zake van houtopstanden een verrekenpost van € 5.459,09 zijnde 171,4 x € 31,85 als door reclamant te ontvangen bedrag in de LGR dient te worden opgenomen. Van dit bedrag zal € 5.204,29 bij de gemeente Zundert in rekening worden gebracht en een bedrag van € 254,80 zal de lic voor haar rekening nemen. Dit bedrag betreft bomen die in eigendom van Staats Bosbeheer zijn overgegaan. De lic verklaart zich bereid om, nu de gemeente Zundert zich kennelijk op het standpunt stelt voor de Amerikaanse eiken niet meer te willen vergoeden dan een bedrag van € 9,45 per m³ het verschil tussen de waarde van de inlandse eiken en de Amerikaanse eiken, totaal € 1.445,00 ook voor haar rekening te nemen.
3. De beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 24 van de Regeling Herverkaveling, welke regeling is vastgesteld ter uitvoering van artikel 210 lid 3 van de Landinrichtingswet en waarbij nadere regels zijn gesteld over de wijze waarop de schatting wordt verricht, dient de hoogte van de verrekenposten te worden vastgesteld op basis van de waarde in het maatschappelijk verkeer. In dit geval betekent dat, dat moet worden uitgegaan van de economische waarde van de bomen, dat wil zeggen de waarde die het hout bij verkoop heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat uitgegaan moet worden van prijzen genoemd in de offerte van Van den Berk van 3 januari 2012 die zijn gebaseerd op vervanging van gelijkwaardige bomen voert reclamant aan dat deze berekening gerechtvaardigd is omdat de lic, wat betreft de verrekening van houtopstanden die reclamant kwijt raakt, aanzienlijke fouten heeft gemaakt. De omstandigheid dat de lic onvoldoende zorgvuldig met de belangen van reclamant is omgegaan daar waar het de berekening van de verrekenpost ter zake van door reclamant kwijt te raken beplanting betreft, is voor de rechtbank geen omstandigheid die aanleiding geeft om af te wijken van de ingevolge de Regeling Herverkaveling te hanteren waarderingsgrondslag. Nog afgezien daarvan is voor toepassing van de door reclamant voorgestane berekeningswijze geen aanleiding omdat de ruilverkaveling niet tot het tenietgaan van de betrokken beplanting leidt en vervanging door reclamant van vergelijkbare beplanting niet aan de orde is.
3.2. Door de lic is het in de LGR op te nemen bedrag berekend aan de hand van de prijs die in overleg met de gemeente Zundert als belanghebbende is overeengekomen met vijf andere reclamanten die eveneens bezwaar maakten tegen de waardering van de houtopstanden. De waarde van de houtopstanden in die procedures is becijferd aan de hand van een prijs van € 31,85 per m³ voor een inlandse eik. De lic heeft het met reclamant ter zake van houtopstanden te verrekenen bedrag, onafhankelijk van de boomsoort, berekend aan de hand van voormelde prijs per kubieke meter. Dit leidt tot een in de LGR op te nemen bedrag van € 5.459,09, omdat uit de opgemaakte inventarisatie volgt dat 171,4 m³ verrekend dient te worden. Door reclamant is, voor het geval de rechtbank ook in het onderhavige geval tot het oordeel zou komen dat de waarde van de beplanting moet worden berekend aan de hand van de economische waarde in het maatschappelijk verkeer, de door de lic genoemde prijs per kubieke meter niet bestreden. Bij de in de LGR op te nemen verrekenpost zal de rechtbank derhalve van deze prijs uitgaan. Dit houdt in dat in de LGR ter zake van de verrekenpost (laan)beplanting een door reclamant te ontvangen bedrag van € 5.459,09 opgenomen moet worden. Door de lic is toegezegd dat zij van dit bedrag in ieder geval een bedrag van € 254,80 voor haar rekening neemt ter zake van bomen die in eigendom naar Staatsbosbeheer zijn overgegaan en een bedrag van € 1.445,00 ter zake van de minderwaarde van de Amerikaanse eiken die naar de gemeente Zundert in eigendom zijn overgegaan.
3.3. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten aan de zijde van reclamant begroot op € 260,00 ten laste van de gezamenlijke belanghebbenden te brengen.
4. De beslissing
De rechtbank
- wijzigt de LGR in die zin dat daarin wordt opgenomen ter zake van de verrekenpost (laan)beplanting een door reclamant te ontvangen bedrag van € 5.459.09;
- bepaalt dat de proceskosten aan de zijde van reclamant begroot op een bedrag van € 260,00 ten laste van de gezamenlijk belanghebbenden komen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk, mr. J.A. van Voorthuizen en mr. T. van de Poll en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.
MdB?