vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
zaaknummer / rolnummer: 82434 / KG ZA 12-30
Vonnis in kort geding van 20 februari 2012
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te Rijssen,
eiseres,
advocaat mr. P.J. den Boef te Houten,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LV FINANCE B.V.,
gevestigd te Rockanje,
gedaagde,
advocaat mr. R.P.L.H. Burger te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna eiser en LV genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 13 februari 2011
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van LV.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is projectontwikkelaar en eigenaresse van het voormalig gemeentehuis in Sint Maartensdijk, gemeente Tholen, staande en gelegen (deels) aan de Markt en (deels) aan de Blauwstraat. [eiser] heeft dit pand verbouwd en in november 2009 verhuurd aan Grevinga Groupe Gastronomique B.V., hierna: Grevinga, die in het pand een restaurant en appartementenhotel wilde opzetten. [eiser] en Grevinga hebben in oktober 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is overeengekomen dat [eiser] aan Grevinga een geldlening ter beschikking stelt met als doel de inrichting en het interieur van het pand te financieren.
2.2. [eiser] heeft Grevinga een lening verstrekt van in totaal € 300.000,-- met als doel de volledige inrichting van zowel restaurant als hotel alsmede het interieur te kunnen financieren. Hiertoe zijn een tweetal notariële aktes van geldlening opgesteld d.d. 16 december 2009 respectievelijk 2 juli 2010. In beide aktes is onder meer opgenomen een verpanding aan [eiser] van de gehele bedrijfsinventaris en bedrijfsinboedel behorende tot de onderneming van Grevinga. De tekst van die aktes luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Depot
g. Ten aanzien van de door de schuldeiser/pandhouder in depot gehouden gelden geldt het volgende.
In depot gehouden gelden
1. De schuldeiser heeft met goedvinden van de schuldenaar het gehele te lenen bedrag ad tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,00) in depot gehouden.
De schuldeiser zal dit bedrag aan schuldenaar uitbetalen op vertoon van nota’s in verband met de aanschaf (goedgekeurd door schuldeiser) door schuldenaar van bedrijfsinventaris en bedrijfsinboedel, te betalen managementfee (inclusief reis- en onkostenvergoeding) voor advieskostenfacturen van Calimero Beheer B.V., te betalen assurantiepenningen, te betalen telecommunicatieabonnementen en kosten, waaronder mobiele telefoon, dit (mede) in verband met de inrichting en opstartkosten van de horecagelegenheid van schuldenaar in het oude gemeentehuis van de gemeente Tholen (…)Dit gebouw is thans eigendom van schuldeiser. De uitbetaling geschiedt aan de op de nota’s vermelde schuldeisers van de schuldenaar. Andere uitbetalingen uit het depot geschieden enkel met instemming van de schuldeiser.
(…)”
2.3. Met de rechtsopvolger van Grevinga, Hotel Het Raedthuys B.V., hierna: Het Raedthuys, heeft [eiser] op 26 oktober 2010 een beëindigingsovereekomst gesloten, waarin de huur is beëindigd, de vorderingen van [eiser] op Het Raedthuys zijn vastgesteld op € 300.000,-- en de waarde van de bedrijfsinventaris en inboedel wordt bepaald op € 300.000,--, welke is verrekend met de vordering van [eiser].
2.4. Aansluitend heeft [eiser] het pand inclusief bedrijfsinventaris en inboedel verhuurd aan Gusto Sint Maartensdijk B.V., hierna: Gusto.
2.5. LV is een leasemaatschappij die zich richt op het financieren van horeca-apparatuur.
2.6. LV heeft op 5 maart 2010 een leaseovereenkomst gesloten met Grevinga betreffende een Rational CM61G Steamer en een Beuk IDS600 vaatwasmachine, waarbij deze steamer en vaatwasmachine voor de duur van 36 maanden met ingang van 1 april 2010 en eindigend op 31 maart 2013 aan Grevinga verhuurd werden.
2.7. LV heeft voornoemde steamer en vaatwasmachine bij Beuk Horeca, hierna: Beuk, gekocht. De koopsom van € 28.232,75 is op 12 april 2010 aan Beuk betaald.
2.8. In november 2010 is tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de eigendom van de steamer en de vaatwasmachine.
2.9. Op 19 januari 2011 heeft LV met Gusto een nieuwe leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot de steamer en de vaatwasmachine.
2.10. Bij brief d.d. 21 november 2011 heeft Gusto aan LV laten weten dat de inventaris van Het Raedthuys per 1 december 2011 zal worden overgedragen aan NPO Projecten B.V. Zij geeft daarbij aan dat tot deze inventaris de steamer en vaatwasmachine behoren en stelt dat de leaseovereenkomst met betrekking tot deze apparaten niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat [eiser] daarvan eigenaresse is.
2.11. Inmiddels is de huur van het Raedthuys inclusief bedrijfsinventaris en inboedel overgenomen door De Hagen B.V., hierna: De Hagen.
2.12. Nu door Gusto niet (langer) werd voldaan aan de uit de leaseovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting heeft LV deze overeenkomst bij brief d.d. 30 november 2011 buitengerechtelijk ontbonden en haar verzocht medewerking te verlenen aan het ophalen van de steamer en de vaatwasmachine. Aan dit verzoek is niet voldaan.
2.13. Bij beschikking d.d. 6 februari 2012 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan LV verlof verleend om beslag tot afgifte te mogen leggen op de steamer en de vaatwasmachine, met aanstelling van een gerechtelijk bewaarder, zulks ten laste van Gusto c.q. De Hagen.
3.1. [eiser] vordert samengevat - primair dat het LV wordt verboden het verzoekschrift d.d. 6 februari 2012 met de daarop verkregen toestemming van de voorzieningenrechter, ten uitvoer te leggen, subsidiair opschorting van de uitvoering van het verzoekschrift totdat bij in kracht van gewijsde gegane beslissing definitief is beslist omtrent de vraag bij wie van partijen de eigendomsrechten van beide apparaten berusten, op straffe van een dwangsom. Zij stelt daartoe eigenaresse van beide apparaten te zijn gelet op de inhoud van de met Grevinga gesloten aktes van geldlening waarin Grevinga zich heeft verbonden tot het verpanden van de gehele bedrijfsinventaris en bedrijfsinboedel van de onderneming. [eiser] stelt nimmer geweten te hebben dat Grevinga keukenapparaten heeft geleased van LV en beroept zich op het bepaalde in artikel 3:86 en 3:238 BW betreffende de goede trouw. Zij stelt dat haar pandrecht boven het beperkte recht van LV gaat nu zij wist noch behoorde te weten dat er een beperkt recht op de apparaten rustte toen deze feitelijk in haar macht kwamen op het moment dat de beëindigingsovereenkomst met Grevinga werd gesloten en deze aan haar werden geleverd op 26 oktober 2010. [eiser] betwist zich te hebben bezig gehouden met de vraag welke apparaten werden aangeschaft en is van mening dat zij niet bedacht behoefde te zijn op het bestaan van een leaseovereenkomst. Zij verwijst naar de in de beëindigingsverklaring opgenomen opmerking dat er geen andere (beperkt) gerechtigden op de inboedel zijn en stelt dat zij er op grond daarvan op mocht vertrouwen dat Grevinga bevoegd was tot levering van alle tot de inboedel behorende zaken aan haar.
3.2. LV voert verweer. Primair betwist zij het spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde. Voorts stelt zij eigenaresse te zijn van de steamer en de vaatwasser en verwijst daarbij naar de met Grevinga en later met Gusto gesloten leaseovereenkomst met bijbehorende algemene voorwaarden, welke onder andere een vervreemdingsverbod bevatten. De tussen [eiser] en Grevinga overeengekomen verkoop en levering sorteert volgens LV jegens haar geen effect nu Grevinga niet beschikkingsbevoegd was terwijl [eiser] niet te goeder trouw was, waardoor de zaken niet, althans niet rechtsgeldig, in de macht van [eiser] zijn gekomen.
LV is van mening dat [eiser] geen beroep op goede trouw toekomt nu zij wist of zou moeten weten dat er in de horecabranche gebruikelijk ofwel een eigendomsvoorbehoud wordt gemaakt op de prijzige machines bij verkoop ofwel deze via een leaseovereenkomst ter beschikking worden gesteld waarbij de eigendom bij de leasemaatschappij blijft, en zij desondanks geen onderzoek heeft gedaan naar de beschikkingsbevoegdheid van Grevinga.
Bovendien wist [eiser] volgens LV welke apparatuur Grevinga had aangeschaft aangezien zij iedere uitgave uit het depot dat bestemd was voor de inrichting van de keuken fiatteerde.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] gelet op haar stellingen voldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde.
4.2. Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie van hen thans de steamer en de vaatwasmachine in eigendom toebehoren. Gelet op hun stellingen is tussen partijen niet in geschil dat LV de betreffende apparaten destijds van Beuk heeft gekocht en daarvan eigenaresse is geworden en dat Grevinga deze apparaten van haar in gebruik had op basis van de tussen hen gesloten leaseovereenkomst. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat Grevinga ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet bevoegd was om de steamer en de vaatwasmachine aan [eiser] te leveren, nu de eigendom daarvan berustte bij LV.
Gelet daarop kon Grevinga in oktober 2010 in beginsel de eigendom van deze apparaten niet aan [eiser] overdragen, is [eiser] geen eigenaresse geworden en kon zij deze apparaten dus ook niet verhuren aan Gusto (en later aan De Hagen).
Dit is slechts anders als komt vast te staan dat [eiser] ten tijde van de overdracht te goeder trouw was. In dat geval is zij ondanks de onbevoegdheid van Grevinga toch eigenaresse geworden van de steamer en de vaatwasmachine en kan LV geen beslag tot afgifte onder Gusto leggen.
4.3. Het is aan [eiser] derhalve aannemelijk te maken dat zij op het moment van de overdracht van de zaken te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkings-bevoegdheid van Grevinga.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 3:11 BW is slechts dan sprake van goede trouw indien degene die zich daarop beroept de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben niet kende en deze in de gegeven omstandigheden ook niet behoorde te kennen. Dit impliceert een zekere onderzoeksplicht van degene die zich op goede trouw beroept. In casu stelt [eiser] dat zij er van uit mocht gaan dat Grevinga de steamer en de vaatwasmachine van het geleende geld zou aanschaffen nu in de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst van oktober 2009 de afspraak was opgenomen dat de lening werd verstrekt met als doel de inrichting en het interieur te financieren. Voorts wijst [eiser] op de tekst van de aktes van geldlening waarin Grevinga in staat voor de bevoegdheid om vrij van beperkte rechten over de verpande zaken te beschikken en de beëindigingsovereenkomst waarin zij met zoveel woorden heeft meegedeeld dat er geen andere (beperkt) gerechtigden zijn.
Hiermee stelt [eiser] aan haar onderzoeksplicht te hebben voldaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van [eiser] in het kader van haar onderzoeksplicht gelet op de omstandigheden van het geval meer verwacht mocht worden dan het enkel afgaan op schriftelijke verklaringen van Grevinga.
Uit de tekst van de aktes van geldlening blijkt duidelijk dat was overeengekomen dat [eiser] het depot waarin het ter lening verstrekte geldbedrag zich bevond beheerde en dat zij daaruit de rekeningen van de aangeschafte apparatuur betaalde aan de op de nota’s vermelde schuldeisers van Grevinga. Voorts blijkt uit die tekst dat de nota’s verband moesten houden met de aanschaf van onder andere bedrijfsinventaris en bedrijfsinboedel, welke aanschaf door [eiser] diende te worden goedgekeurd. Gelet daarop mag er van worden uitgegaan dat [eiser] ervan op de hoogte was welke apparatuur met de door haar verstrekte lening was aangeschaft; dat in ieder geval eenvoudig kon nagaan. Door LV is onweersproken gesteld dat de steamer en vaatwasmachine grote apparaten zijn die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, qua prijs samen ongeveer 1/3e deel van de door Grevinga bij Beuk gekochte totale keukeninventaris. Gesteld noch gebleken is dat Grevinga de beschikking had over andere financiële middelen dan de door [eiser] aan haar verstrekte lening waarmee zij deze dure apparaten had kunnen aanschaffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van [eiser] als professionele partij verwacht mocht worden dat zij in het kader van het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft vastgesteld welke zaken zich als inventaris c.q. inboedel in het Raedthuys bevonden en dat zij daarbij heeft gesignaleerd dat de steamer en de vaatwasser niet uit de door haar verstrekte lening waren gefinancierd, waarop zij gelet op voornoemde omstandigheden had moeten nagaan of er op beide machines eventueel een eigendomsrecht of voorbehoud rustte.
Nu [eiser] zulks heeft nagelaten, dient vooralsnog te worden geconcludeerd dat zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende onderzoeksplicht.
4.4. Gelet op het vorenstaande is vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] op het moment van de verkrijging van de steamer en vaatwasser te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van Grevinga betreffende deze apparaten. Haar vorderingen zullen dan ook worden afgewezen
4.5. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LV worden begroot op:
- vast recht € 560,00
- salaris advocaat € 814,00
Totaal € 1.374,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst het gevorderde af;
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van LV tot op heden begroot op € 1.374,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2012.(