ECLI:NL:RBMID:2012:BX4130

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
233455
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na vastgelopen re-integratie en verplichtingen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Middelburg op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de Stichting [het ziekenhuis] tegen [partij B]. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N.H. van Everdingen, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerster, die werd bijgestaan door mr. W.T.J. Schieman. De verweerster was sinds 2002 in dienst en had te maken met een moeizame re-integratie na een ernstig verkeersongeval in 2007. De verzoekster stelde dat de re-integratie van de verweerster op verschillende afdelingen niet succesvol was geweest, wat leidde tot de conclusie dat er geen mogelijkheden meer waren voor herplaatsing binnen de organisatie. De verweerster voerde aan dat het Sociaal Plan van toepassing was en dat de verzoekster niet had voldaan aan haar verplichtingen om haar te ondersteunen in de re-integratie. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster onvoldoende had aangetoond dat er geen mogelijkheden meer waren voor herplaatsing en dat de verweerster niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor het falen van de re-integratie. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af en bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten moest dragen. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van de werkgever in het kader van re-integratie en het Sociaal Plan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 233455 / 12-566
beschikking van de kantonrechter d.d. 29 maart 2012
in de zaak van:
de Stichting
[het ziekenhuis ],
gevestigd te [adres],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: mr. N.H. van Everdingen,
tegen:
[partij B],
wonende te [adres],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. W.T.J. Schieman.
Het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 15 februari 2012,
- verweerschrift,
- mondelinge behandeling d.d. 8 maart 2012, bij welke mondelinge behandeling mr. Van Everdingen pleitnotities heeft overhandigd.
De beoordeling van de zaak
1. [Verweerster], geboren [in] 1956, is op 16 april 2002 in de functie van medewerker op het Patiënten Service Bureau in dienst getreden bij -de rechtsvoorgangster van- [verzoekster]. Sinds 2007 heeft zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstgenoten salaris bedraagt € 1.826,27 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en andere emolumenten op basis van 28 uur per week.
2. [Verweerster] is in 2003 tewerkgesteld als doktersassistente op de Poli Geriatrie. In februari 2007 is [verweerster] bij een ernstig verkeersongeval betrokken geraakt, als gevolg waarvan zij in het ziekenhuis is opgenomen en gedurende langere tijd arbeidsongeschikt is geweest. In het najaar van 2007 is gestart met het re-integratieproces van [verweerster]. Zij keerde voor enkele uren per week terug op de Poli Geriatrie. Het aantal uren is naar verloop van tijd stapsgewijs uitgebreid. Eind oktober 2008 raakte [verweerster] arbeidsongeschikt als gevolg van een schildklieraandoening en is het re-integratratietraject tot januari 2009 onderbroken geweest. Wel heeft [verweerster] in deze periode op verzoek van haar leidinggevende deelgenomen aan een aantal teamsessies, welke, naar de kantonrechter begrijpt, tot doel hadden de samenwerking en communicatie binnen de afdeling te verbeteren. Op 1 januari 2009 is [verweerster] opnieuw gestart met de re-integratie op haar afdeling. Vanwege het moeizame verloop daarvan heeft [verzoekster] een coachingstraject ingezet. In maart 2009 is gestart met de coaching van [verweerster], met als doel -samengevat- een betere collega te zijn. In december 2009 is het coachingstraject positief afgesloten, waarbij haar coach concludeert dat [verweerster] een flinke stap heeft gezet in zelfreflectie.
3. Kort na afronding van het coachingstraject concludeert de leidinggevende van de Poli Geriatrie dat de samenwerking tussen [verweerster] en haar collega’s niet kan worden gecontinueerd. Besloten wordt om haar te werk te stellen op een andere afdeling. Met het oog daarop heeft [verzoekster] in maart 2010 [verweerster] aangemeld bij het mobiliteitsbureau, met het doel passende werkzaamheden te vinden voor [verweerster].
4. In dat kader heeft [verzoekster] -op initiatief van [verweerster]- een detacheringsovereenkomst gesloten met de Erasmus Universiteit, waarbij werd afgesproken dat [verweerster] gedurende een jaar voor acht uur per week werkzaam zou zijn voor de Erasmus Universiteit ten behoeve van [verzoekster]. Deze werkzaamheden verricht [verweerster] thans nog steeds. In juni 2010 wordt aan [verweerster] binnen [verzoekster] een tijdelijke functie aangeboden als afdelingssecretaresse op de Poli Neurologie, waar zij zeer kort werkzaam is geweest. In augustus 2010 is [verweerster] tijdelijk tewerkgesteld als medewerker op de opnameafdeling voor zestien uur per week. Daarnaast voerde zij gedurende vier uur per week verpleegprotocollen in. Voornoemde projecten liepen af in maart 2011. Op 11 april 2011 is [verweerster] geplaatst op de Poli Urologie in [adres]. Haar werkzaamheden aldaar zijn op 2 mei 2011 geëindigd, als gevolg waarvan het mobiliteitsbureau opnieuw werd ingeschakeld. Op 15 augustus 2011 is [verweerster] gestart in de functie van medewerker frontoffice-zaken bij de trombosedienst. Na het tweede evaluatiegesprek is besloten de samenwerking met [verweerster] te beëindigen. [Verweerster] werkt sinds 28 november 2011 enkel nog gedurende acht uur per week voor de Erasmus Universiteit op basis van detachering.
5. [Verzoekster] verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit gewijzigde omstandigheden. [Verzoekster] onderbouwt het verzoek -samengevat- als volgt. Nadat de re-integratie van [verweerster] op de Poli Geriatrie volledig was vastgelopen, heeft [verzoekster] vanaf maart 2010 tot oktober 2011 getracht [verweerster] te herplaatsen op een andere afdeling. Gedurende voornoemde periode heeft [verweerster] gewerkt op drie afdelingen, maar geen van de functies is een succes geworden. [Verzoekster] wijt dat aan de negatieve houding van [verweerster] en haar gebrek aan zelfinzicht. Op teveel afdelingen is [verweerster] daarom niet meer welkom, hetgeen zij volledig aan zichzelf te wijten heeft. Haar persoonlijkheid is moeilijk in te passen in een team. [Verzoekster] heeft voldoende gedaan aan ondersteuning, maar dat heeft niet geleid tot een succesvolle herplaatsing. [Verzoekster] ziet geen mogelijkheden meer om [verweerster] binnen haar organisatie te herplaatsen. [Verzoekster] houdt het er voor dat voor wat betreft het welslagen van [verweerster]s functioneren, welke functie haar ook wordt aangeboden, de kans op succes nihil moet worden geacht. [Verzoekster] stelt dat van haar niet verwacht kan worden de huidige situatie te continueren. Zij verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] van € 15.000,-- bruto.
6. [Verweerster] voert gemotiveerd verweer. Het Sociaal Plan is van toepassing op [verweerster]. Voor zover [verzoekster] meent dat [verweerster] door eigen schuld niet in de laatst aangeboden vaste functie functioneert, is zij op grond van het Sociaal Plan verplicht advies te vragen aan de Adviescommissie Sociale Begeleiding (ASB) of in de gegeven omstandigheden ontbinding verzocht mag worden. [Verzoekster] baseert haar ontbindingsverzoek op gebeurtenissen van ruim 1 tot wel 5 jaar geleden, hetgeen geen recht doet aan het dadelijkheidsvereiste van artikel 7:685 lid 2 BW. Enkel onvoldoende functioneren in de laatst uitgeoefende functie van medewerker frontoffice kan de verzochte ontbinding niet dragen. Op [verzoekster] rust -mede gelet op het Sociaal Plan- in dat geval de verplichting dat functioneren te verbeteren of een andere passende functie aan te bieden. Tot haar ongeval functioneerde [verweerster] tot tevredenheid. Ten onrechte wordt de oorzaak van het moeizame re-integratietraject daarna volledig bij haar gelegd. Dat doet geen recht aan haar inspanningen haar sociale functioneren te verbeteren. Nadat besloten werd tot herplaatsing is [verweerster] telkens slechts in tijdelijke functies herplaatst. De klachten over haar negatieve houding keren niet terug in de beoordeling van haar functioneren in de laatste functie van medewerker frontoffice. Daarin wordt enkel de kwantiteit van het werk als evaluatiepunt genoemd. [Verweerster] is thans 55 jaar en haar kansen op de arbeidsmarkt zijn nagenoeg nihil. Juist daarom is in het Sociaal Plan voor een baangarantie gekozen. Op grond van het Sociaal Plan (4.2.i) rust op [verzoekster] de verplichting tot herhaalde plaatsing. Niet valt in te zien waarom binnen de grote organisatie van [verzoekster], of desnoods daarbuiten, geen passende functie meer kan worden gerealiseerd. [Verweerster] verzoekt primair het verzoek af te wijzen en subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, haar een vergoeding toe te kennen van € 162.481,-- bruto.
7. De kantonrechter zal eerst ingaan op de stelling van [verweerster] dat [verzoekster] voorafgaand aan het ontbindingsverzoek op grond van het Sociaal Plan eerst advies had moeten vragen aan de ASB. Voor zover die stelling moet worden opgevat als een niet-ontvankelijkheidsverweer, slaagt dat niet. Met [verzoekster] is de kantonrechter, in de lijn van de geldende rechtspraak op dit punt, van oordeel dat, ook al zou moeten worden aangenomen dat het Sociaal Plan van toepassing is, [verzoekster] te allen tijde een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst mag indienen, en het beding in het Sociaal Plan, dat deze bevoegdheid beperkt, nietig is. [Verzoekster] kan derhalve in haar verzoek worden ontvangen.
Als voorvraag rest dan of het Sociaal Plan in deze van toepassing is. In artikel 2.1. (werkingssfeer) is bepaald: “het Sociaal Plan vindt toepassing bij reorganisatie zijnde een verandering in de organisatie met personele gevolgen voor één of meer werknemers als gevolg van een besluit van of namens de Raad van Bestuur”. Het ziet derhalve op de situatie dat als gevolg van een -door de Raad van Bestuur besloten- reorganisatie van [verzoekster] functies vervallen en personeel in dat kader herplaatst dient te worden. Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat daar in het geval van [verweerster] geen sprake van is. Het gaat bij haar immers niet om een herplaatsing na reorganisatie, maar om herplaatsing na een niet geslaagde re-integratie in haar oude functie na arbeidsongeschiktheid. Formeel is het Sociaal Plan derhalve niet van toepassing en kan [verweerster] daaraan geen rechten ontlenen. Dat neemt niet weg dat [verzoekster], hoewel [verweerster] na aanmelding bij het mobiliteitscentrum aanvankelijk -nog- niet de status van herplaatsingkandidaat in de zin van het Sociaal Plan werd toegekend (productie 15 [verzoekster]), op enig moment het Sociaal Plan bij de re-integratie van [verweerster] als richtsnoer is gaan hanteren, waarbij ook expliciet is verwezen naar de rechten en plichten van [verweerster] ingevolge het Sociaal Plan (zie producties 19 en 21 [verzoekster] en producties 14, 16 en 17 [verweerster]). Goed werkgeverschap brengt dan met zich dat [verzoekster] bij de herplaatsing van [verweerster] in de geest van het Sociaal Plan dient te blijven handelen. Aan het Sociaal Plan moet in zoverre dan ook wel betekenis worden toegekend. Uitgangspunt daarbij is herplaatsing in een vaste functie.
8.1. Uit de stellingen van partijen leidt de kantonrechter af dat [verweerster] tot aan het ongeval begin 2007 zonder problemen functioneerde. Die zijn eerst ontstaan bij haar re-integretatie na het ongeval. Tussen partijen is niet in geschil dat de re-integratie van [verweerster] op de Poli Geriatrie niet soepel verlopen is en uiteindelijk zelfs volledig is vastgelopen. Uit de door [verzoekster] overgelegde verslagen van de gesprekken die in die periode met [verweerster] hebben plaatsgevonden, kan worden afgeleid dat de oorzaak daarvan deels bij [verweerster] gelegd kan worden. Er is sprake geweest van een moeizame start van haar zijde, waarbij [verweerster] zich niet altijd even coöperatief heeft opgesteld. Zij heeft daarvoor ook coaching gekregen en dat traject positief afgesloten. Anderzijds valt uit de overgelegde stukken op te maken dat de samenwerking op de gehele afdeling van de Poli Geriatrie in die periode niet soepel verliep. Er was sprake van wrijving en onrust en de sfeer was niet optimaal. Er is destijds met elke medewerker individueel gesproken, dus niet alleen met [verweerster]. Om die reden hebben in november en december 2008 teamsessies plaatsgevonden, waaraan ook [verweerster] heeft deelgenomen. Dat de re-integratie bij de Poli Geriatrie desondanks is vastgelopen kan naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet alleen aan [verweerster] worden toegeschreven.
8.2. Nadat de re-integratie bij de Poli Geriatrie was vastgelopen, is [verweerster] aangemeld bij het mobiliteitscentrum en is zij achtereenvolgens in een aantal functies herplaatst. Dit waren, met uitzondering van de laatste functie van medewerker frontoffice bij de trombosedienst en tot nog toe haar detachering bij de Erasmus Universiteit, steeds tijdelijke functies wegens opheffing van de formatieplaats of vervanging bij ziekte. [Verzoekster] heeft ter zitting weliswaar nog gesteld dat ook de functie bij de Poli Urologie in [adres] kon resulteren in een definitieve functie, maar niet aannemelijk is gemaakt dat die functie is aangeboden in het kader van een definitieve herplaatsing. [Verzoekster] heeft er in dit verband immers zelf op gewezen dat sprake was van een tijdelijke plaatsing conform artikel 4.4.a van het Sociaal Plan (productie 19 [verzoekster]). De werkzaamheden op detacheringsbasis van acht uur per week, welke [verweerster] zelf heeft geregeld en waarmee zij op 1 juni 2010 is gestart duren nog voort. In augustus 2010 is [verweerster] daarnaast gestart op de opnameafdeling voor zestien uur per week. In die functie voerde zij tevens gedurende vier uur per week verpleegprotocollen in. Deze werkzaamheden liepen af in maart 2011. Dat [verweerster] in deze functies op enigerlei wijze niet voldoende heeft gefunctioneerd is gesteld noch gebleken.
Vervolgens is [verweerster] in april 2011 tijdelijk geplaatst op de Poli Urologie in [adres]. Die plaatsing is begin mei 2011 na de eerste evaluatie door [verzoekster] beëindigd, omdat de samenwerking tussen [verweerster] en de andere medewerkers op de Poli niet optimaal verliep. Tenslotte is [verweerster] op basis van een proefplaatsing op 15 augustus 2011 aan de slag gegaan als medewerker frontoffice zaken bij de trombosedienst. Het ging hier om een vaste functie. Blijkens de tweede evaluatie op 7 oktober 2011 tegen het einde van de proefperiode verliep de communicatie met collega’s -een aandachtspunt uit de eerste evalutie- iets soepeler, maar was de kwantiteit van het werk niet verbeterd. Kennelijk is tijdens dat gesprek aan [verweerster] meegedeeld dat [verzoekster] had besloten niet met haar verder te gaan in deze functie. [Verweerster] heeft onweersproken gesteld dat zij daarna nog tot 28 november 2011 als medewerker frontoffice heeft gefungeerd.
8.3. [Verzoekster] stelt in haar ontbindingsverzoek dat het repeterende karakter van de mislukkingen in de aangeboden functies redengeving is om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. Dat gestelde repeterende karakter correspondeert naar het oordeel van de kantonrechter echter niet -helemaal- met de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken, waarbij [verweerster] in twee functies schijnbaar probleemloos functioneerde, maar het vervolgens in de laatste twee functies -in de visie van [verzoekster]- heeft laten afweten op het gebied van de communicatie met haar collega’s en de kwantiteit van haar werk (de laatste proefplaatsing). Die veranderingen van omstandigheden rechtvaardigen thans niet ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij overweegt de kantonrechter het volgende. Het is ontegenzeglijk dat [verzoekster] zich sinds 2007, na het vastlopen van de re-integratie op de Poli Geriatrie, ingespannen heeft herplaatsing van [verweerster] te bewerkstelligen. Dat is een aantal keren gelukt, zij het steeds op tijdelijke basis. Niet kan worden gezegd dat die plaatsingen telkens zijn mislukt door de negatieve houding en het gebrek aan zelfinzicht van [verweerster]. In de twee laatste functies was het vooral de moeizame communicatie met haar collega’s die aan voortzetting van de plaatsing in de weg stond, maar dat als gevolg daarvan een onwerkbare situatie was ontstaan is niet voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij waren die plaatsingen beide wel zeer kortstondig, waarbij met name bij de laatste proefplaatsing in de vaste functie van medewerker frontoffice de indruk ontstaat dat [verzoekster] het bij die proefplaatsing wel erg snel heeft opgegeven. Na het -in de visie van [verzoekster]- mislukken van die proefplaatsing ligt het dan ook op haar weg als goed werkgever in de geest van het Sociaal Plan (zie in dit verband artikel 4.2.i “Herhaalde plaatsing”) nog naar andere mogelijkheden te zoeken. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat [verweerster] inmiddels op een leeftijd is waarop het wel heel moeilijk wordt om buiten [verzoekster] op eigen kracht aan het werk te komen. [Verzoekster] heeft weliswaar gesteld dat zij geen mogelijkheden meer ziet om [verweerster] te herplaatsen, omdat zij op teveel afdelingen niet meer welkom zou zijn, maar dat herplaatsing in een andere functie om die reden geen enkele kans van slagen heeft, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het spreekt voor zich dat [verzoekster] in dat kader wel de volledige inzet van [verweerster] mag verwachten. Dat er feitelijk geen mogelijkheden meer zijn om [verweerster] te herplaatsen is gesteld noch gebleken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er thans onvoldoende gronden aanwezig zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het daartoe strekkende verzoek zal derhalve worden afgewezen.
9. Er is geen aanleiding om af te wijken van het beleid om in ontbindingszaken de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.