ECLI:NL:RBMID:2012:BX4059
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.C.K.W. Bartel
- Rechtspraak.nl
Motiveringsplicht bij waardering onroerende zaken in bestuursrechtelijke belastingzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 24 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere over de waardering van een onroerende zaak. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning, die was vastgesteld op € 792.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet voldoende informatie had verstrekt over de referentieobjecten die gebruikt waren voor de waardebepaling. Dit leidde tot de conclusie dat de motiveringsplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, niet was nageleefd. De rechtbank stelde vast dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat de afleiding van de vastgestelde waarde uit de verkoopprijzen van de referentieobjecten niet was opgenomen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar, maar besloot dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand konden blijven, omdat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar de bewijslast draagt voor de juistheid van de aan de woning toegekende waarde en dat de motivering van de uitspraak op bezwaar aan bepaalde eisen moet voldoen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende had gemotiveerd waarom de referentieobjecten vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.
De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken en de motiveringsplicht in belastingzaken. De rechtbank gaf aan dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw moet worden bepaald, ongeacht de waarde die aan de onroerende zaak in voorgaande perioden was toegekend. De belanghebbende had ook aangevoerd dat de waarde niet in verhouding stond tot eerdere waarderingen, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, omdat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.