ECLI:NL:RBMID:2012:BX2152

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84254 / HA RK 2012-81
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. Z door verzoeker in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker, die betrokken is bij een bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente Borsele, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. Z. Verzoeker stelt dat er sprake is van vooringenomenheid van mr. Z, zowel in het algemeen bij de Middelburgse rechtbank als specifiek in zijn zaak. Het wrakingsverzoek is ingediend op 24 mei 2012, dezelfde dag als de behandeling van het beroepschrift van verzoeker. De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de eisen die artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt. De rechtbank oordeelt dat verzoeker aan deze eisen heeft voldaan, maar dat het verzoek tot wraking niet kan worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat mr. Z enkele vragen heeft gesteld ter afbakening van het geschil, wat niet als vooringenomenheid kan worden aangemerkt. Bovendien is er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van mr. Z, ondanks eerdere betrokkenheid van de rechter bij andere zaken van verzoeker. De rechtbank benadrukt dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer komt tot de conclusie dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van mr. Z en wijst het verzoek tot wraking af. De beschikking is gegeven op 22 juni 2012 en in het openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

BESCHIKKING
RECHTBANK
wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 84254 / HA RK 2012-81
beslissing van 22 juni 2012
op het schriftelijke wrakingsverzoek van
[verzoeker sub 1],
wonende te [adres],
[verzoekster sub 2],
hierna in enkelvoud te noemen: [verzoeker],
wonende te [adres],
gericht tegen mr. [Z], rechter in deze rechtbank.
1. De procedure
1.1. Mr. [Z] heeft op 24 mei 2012 een beroepschrift behandeld dat [verzoeker] heeft ingediend bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. [Verzoeker] heeft dezelfde dag bij faxbrief de wraking verzocht van mr. [Z].
1.2. Bij brief van 7 juni 2012 is aan [verzoeker], mr. [Z] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele – verder Borsele – meegedeeld dat het wrakingsverzoek door de wrakingskamer zal worden behandeld op donderdag 14 juni 2012 om 11.00 uur en zij zijn alle opgeroepen om alsdan te verschijnen.
1.3. Het proces-verbaal van de behandeling op 24 mei 2012 van het beroepschrift van [verzoeker] door de sector bestuur van deze rechtbank is op 4 juni 2012 door de griffier verzonden aan partijen.
1.4. Mr. [Z] heeft op 8 juni 2012 schriftelijk medegedeeld dat zij niet in de wraking berust en dat zij een mondelinge of schriftelijke toelichting niet nodig acht. Zij verwijst naar het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van 24 mei 2012. Bij brief van 9 juni 2012 hebben [verzoekers] hun verzoek nader toegelicht. Mr. [Z] heeft schriftelijk op deze nadere toelichting van [verzoekers] gereageerd. [Verzoeker] heeft bij brief van 12 juni 2012 de rechtbank verzocht de zaak schriftelijk te willen afhandelen en medegedeeld niet op 14 juni 2012 te zullen verschijnen. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft geen doorgang gevonden.
2. Het verzoek
[Verzoeker] is van mening dat bij de Middelburgse rechtbank en in het bijzonder bij mr. [Z] en ook bij de rechtbank Middelburg in het geheel sprake is van vooringenomenheid jegens [verzoekers] althans dat hun vermoeden dat daarvan sprake is gerechtvaardigd is. Zij baseren hun standpunt op de gang van zaken bij de op 24 mei 2012 gehouden terechtzitting en op eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij mr. [Z] ook een aantal malen betrokken is geweest.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] heeft voldaan aan de eisen die artikel 8:16 van de Awb aan een verzoek tot wraking stelt. [Verzoeker] heeft het verzoek nog dezelfde dag als die waarop de terechtzitting is gehouden per fax ingediend. Aan de eis van artikel 8:16, derde en vierde lid, van de Awb heeft [verzoeker] voldaan door het verzoek bij faxbrief van 9 juni 2012 uitgebreid te motiveren en daarbij alle feiten en omstandigheden voor te dragen. [Verzoeker] kan dan ook in het wrakingsverzoek worden ontvangen.
3.2. In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wet biedt niet de mogelijkheid een heel college te wraken (zie ook Centrale Raad van Beroep 28 januari 2005, LJN: AS8815 en Hoge Raad 18 december 1998, NJ 1999, 271). De wrakingsgrond dient gelegen te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Voor zover het wrakingsverzoek zich dan ook richt op andere rechters dan mr. [Z] moet het worden afgewezen.
3.3. In het gehele recht geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van wrakingsverzoeken dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. De rechter moet uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van degene die het wrakingsverzoek indient is niet doorslaggevend.
3.4. De procedure die heeft geleid tot de behandeling op 24 mei 2012 staat niet op zichzelf. Die procedure maakt deel uit van een al jarenlange bestaande (bestuursrechtelijke) strijd tussen [verzoeker] en Borsele, die heeft geleid tot vele procedures. Met name uit de toelichting van [verzoeker] op het wrakingsverzoek blijkt dat [verzoeker] in feite weinig of geen vertrouwen (meer) heeft in de rechtspraak en zeker niet in uitspraken van de Middelburgse rechtbank. De bij [verzoeker] levende gevoelens moeten echter bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing blijven.
3.5. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek is het noodzakelijk kort op de voorgeschiedenis in te gaan. Op 25 juli 2011 heeft Borsele aanvragen voor een bouwvergunning voor een bestaande schuur en bestaande kas afgewezen. [Verzoekers] hebben daartegen bezwaar gemaakt en bij besluit van 22 maart 2012 heeft Borsele beide bezwaren afgewezen. Niet gebleken is dat [verzoeker] tegen die besluiten beroep heeft aangetekend. [Verzoeker] heeft op 3 januari 2012 Borsele in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van beslissingen op de aanvragen om de schuur en kas te legaliseren. Borsele antwoordt bij brief van 17 januari 2012 dat wel degelijk al beslist is en er dus geen sprake is van in gebreke blijven om te beslissen. [Verzoeker] schrijft op 26 januari 2012 dat er geen besluiten zijn genomen op de oorspronkelijke vergunningsaanvragen en [verzoeker] vraagt Borsele dit alsnog te doen. Borsele reageert daarop met te melden dat zij bij de brief van 17 januari 2012 blijft. [Verzoeker] stelt vervolgens beroep in tegen de brief van 17 januari 2012. Die zaak is door mr. [Z] behandeld op 24 mei 2012.
3.6. Het wrakingsverzoek berust dus op twee pijlers, namelijk de behandeling van de zaak op 24 mei 2012 en eerdere betrokkenheid van mr. [Z] bij procedures waarbij [verzoeker] partij was.
3.7. Uit het proces-verbaal van de behandeling op 24 mei 2012 en de toelichting van [verzoeker] op het wrakingsverzoek blijkt dat mr. [Z] na de opening van de behandeling de vraag aan de orde heeft gesteld of [verzoeker] enkel beroep had ingesteld tegen de brief van 17 januari 2012 en/of de brief van 1 februari 2012 en niet ook tegen het besluit van 22 maart 2012. Het stond mr. [Z] vrij die vraag te stellen. De rechter heeft immers de leiding bij de behandeling en dient ervoor te zorgen dat de behandeling gestructureerd verloopt. Zij diende hetgeen ter zitting behandeld moest worden af te bakenen. Uit de gang van zaken zoals blijkt uit het proces-verbaal kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet worden afgeleid dat mr. [Z] jegens [verzoeker] een persoonlijke vooringenomenheid zou koesteren. Zij heeft professionaliteit ten toon gespreid zoals van een rechter mag worden verwacht. Indien zij daarbij wellicht wat korzelig is geweest, zoals [verzoeker] heeft gesteld, levert deze gemoedstoestand ook geen objectieve grond voor wraking op. Ook het feit dat mr. [Z] heeft geconcludeerd dat door het niet instellen van beroep tegen de beslissing van 22 maart 2012 definitief is beslist op de bouwaanvragen getuigt niet vooringenomenheid. Het is de vaststelling van een juridisch feit. [Verzoeker] heeft namelijk geen beroep ingesteld tegen de beslissing van 22 maart 2012. Dat [verzoeker] vindt dat in die beslissing niet is beslist op de aanvragen zoals hij die heeft ingediend en dat hij die beslissing niet erkent, maakt dat niet anders.
3.8. De wrakingskamer komt dan ook tot het oordeel dat de eerste pijler het verzoek tot wraking niet kan dragen. Dat moet ook gelden voor de tweede pijler. Het feit dat mr. [Z] betrokken is geweest bij eerdere zaken waarbij [verzoeker] partij is, levert op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing op dat mr. [Z] jegens [verzoeker] vooringenomen is in de zaak die op 24 mei 2012 heeft gediend. Rechters dienen professioneel, onpartijdig en onafhankelijk te beslissen. De wrakingskamer stelt voorop dat, tot het tegendeel wordt aangetoond of minstgenomen aannemelijk wordt, uitgangspunt moet zijn dat van een bij de zaak betrokken rechter een eerlijke en onbevooroordeelde afwikkeling kan worden verwacht van de zaken die hij/zi behandelt. Dat wordt niet anders op grond van het enkele feit dat, zoals hier, mr. [Z] bij eerdere zaken betrokken is geweest, die niet tot het door [verzoeker] gewenste resultaat hebben geleid. Er is niet gebleken van objectief gerechtvaardigde vrees bij [verzoeker] om te twijfelen aan een eerlijke en onbevangen beoordeling door mr. [Z] in deze nieuwe zaak.
3.9. Gelet op het vorenstaande zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. [Z] af;
- beveelt de griffier onverwijld aan [verzoeker], mr. [Z] en Borsele een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing te zenden;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek bevond.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.C. van Spronssen, mr. S.M.J. van Dijk en mr. S. Kuypers en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.