Verzoekers zijn van mening dat bij mr. [A] sprake is van vooringenomenheid althans dat hun vermoeden dat daarvan sprake is gerechtvaardigd is. Verzoekers baseren hun standpunt, gelet op hun toelichting op het verzoek, op de gang van zaken ter terechtzitting gehouden op 8 maart 2012.
Verzoekers stellen dat zij ter terechtzitting niet, althans in onvoldoende mate, de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunt uiteen te zetten. Verzoekers zijn door mr. [A] niet in de gelegenheid gesteld om een korte pleitnota met aangehecht een bouwtekening, die volgens verzoekers betrekking heeft op een belangrijk nieuwe ontwikkeling, voor te lezen en/of te overhandigen. Mr. [A] heeft verzoekers meegedeeld dat zij de zitting liever op haar manier deed. Mr. [A] heeft meegedeeld dat er later op de zitting mogelijk weer op zou worden teruggekomen, maar dat is volgens verzoekers niet gebeurd. Volgens verzoekers waren zij niet op de hoogte van een nieuwe wijze van zaaksbehandeling in bestuurszaken, waarbij geen of weinig ruimte bestaat voor het voorlezen van pleitnota’s. Verzoekers zijn van mening dat door de gang van zaken ter zitting het recht van hoor en wederhoor is geschonden.
Mr. [A] heeft onmiddellijk na het weigeren van de pleitnota uiteengezet dat volgens haar ingevolge de uitspraak van de Raad van State uit 2009 niet het vigerende bestemmingsplan voor verzoekers gold maar het voorgaande, voor verzoekers onvoordelige bestemmingsplan. Ter terechtzitting is daaromtrent een discussie ontstaan. Verzoekers zijn het met dit door mr. [A] ingenomen standpunt, dat met het standpunt van de gemeente Borsele overeenkomt, niet eens. Het innemen van het juridische standpunt zoals door mr. [A] ter zitting verwoord, houdt in dat zij al hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd naast zich neerlegt. Op de inhoud van het beroepschrift is bij de behandeling ter terechtzitting ook niet ingegaan.
De kern van het beroepschrift:- termijnoverschrijdingen door Borsele en de consequenties daarvan -, is ter terechtzitting in het geheel niet aan de orde gekomen. Ook dit levert een bijdrage aan het vermoeden van verzoekers dat mr. [A] partijdig en bevooroordeeld is.
Mr. [A] heeft in het kader van de vraag of het schuurtje de toets aan de daaraan te stellen eisen van welstand voldeed haar subjectieve, negatieve mening gegeven omtrent de wijze waarop het schuurtje is uitgevoerd. Daarbij gaf zij aan dat zij het met enkele punten van kritiek van Borsele eens was. Verzoekers vinden dat ongepast. Volgens verzoekers had verwacht mogen worden dat mr. [A] ter zitting aan de gemeente had voorgelegd of het schuurtje was uitgevoerd zodanig dat het aan “redelijke eisen van welstand” voldeed en paste binnen de ruimte die de Welstandsnota biedt. Dit is niet ter sprake gekomen. Mr. [A] leek ervan uit te gaan dat het standpunt van Borsele over welstandsaspecten overeenkomt met de Welstandsnota. Volgens verzoekers is de jurisprudentie waarnaar de rechtbank verwijst en op grond waarvan een welstandsoordeel niet mag leiden tot belemmering van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet ter gelegenheid van de behandeling aan de orde geweest. Zij hebben hiervan pas bij ontvangst van het proces-verbaal kennis genomen.
Ter gelegenheid van de behandeling heeft mr. [A] voorts gezegd dat van ondernemers toch verwacht mag worden dat zij in samenspraak met de gemeente in goed overleg tot overeenstemming zouden moeten kunnen komen over bouwvergunningen en daarmee samenhangende welstandsaspecten. De schuld van het jarenlang slepende conflict wordt door mr. [A] op deze manier ten onrechte in de schoenen van verzoekers geschoven. Mr. [A] heeft uit het oog verloren dat verzoekers al gedurende 15 jaar in een juridische strijd met Borsele verwikkeld zijn. Uit de stukken gevoegd bij het beroepschrift komt duidelijk naar voren dat het Borsele is, die op allerlei mogelijke manieren tracht te verhinderen dat bouwvergunningsaanvragen van verzoekers worden gehonoreerd en thans doende is een faillissement van verzoekers te bewerkstelligen. Van een klimaat waarin plaats is voor redelijk overleg tussen een burger en een overheidsinstantie is als gevolg van de opstelling van Borsele dan ook geen sprake. Verzoekers vinden de voormelde opmerking van mr. [A] jegens ondernemers in het algemeen al ongepast maar zeker, gelet op hun jarenlange juridische strijd met Borsele, jegens hen.