ECLI:NL:RBMID:2012:BX1919

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84253 / HA RK 12-80
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. [A] en mr. [B] van de Rechtbank Middelburg. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van een eerdere uitspraak van mr. [A] in een bevoegdheidsincident, waarin hij de vordering van de Vereniging van Eigenaren (VVE) om de rechtbank onbevoegd te verklaren, heeft afgewezen. Verzoeker vreesde dat de beslissing van mr. [A] over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van DAS Rechtsbijstand, die de VVE vertegenwoordigt, een negatieve invloed zou hebben op het verdere verloop van de procedure. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van mr. [A] niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang, aangezien mr. [A] zich om organisatorische redenen had teruggetrokken van de zaak. Het verzoek tot wraking van mr. [B] is afgewezen, omdat de wrakingskamer geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid heeft kunnen vaststellen. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van verzoeker niet terecht was, omdat de beslissing van mr. [A] niet impliciet een oordeel over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van DAS inhield. Bovendien werd gesteld dat mr. [B] niet onoplettend was geweest in zijn behandeling van de zaak, en dat de procedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDELBURG
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 84253 / HA RK 12-80
Beschikking van 12 juli 2012
op het schriftelijke wrakingsverzoek van
[partij A],
wonende te [adres],
verzoeker,
verschenen in persoon,
gericht tegen mr. [A] en mr. [B], beiden rechter in deze rechtbank.
1. De procedure
1.1. Tussen verzoeker als verwerende partij in conventie, eisende partij in reconventie, en de Vereniging van Eigenaren [nummers] -verder VVE- als eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, is bij de sector kanton van deze rechtbank een procedure aanhangig. Mr. [A] heeft op 13 februari 2012 vonnis gewezen in het door de VVE in reconventie opgeworpen bevoegdheidsincident in deze procedure. Hij heeft de vordering ertoe strekkende dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen in reconventie kennis te nemen en het geschil ter zake door te verwijzen naar de sector civiel van deze rechtbank, afgewezen en in de hoofdzaak de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van dupliek in reconventie aan de zijde van de VVE. DAS Rechtsbijstand
-verder DAS- staat in het vonnis genoemd als gemachtigde van de VVE. Mr. [A] heeft zich na het wijzen van dit vonnis om organisatorische redenen teruggetrokken als behandelend rechter. Mr. [B] heeft de behandeling van hem overgenomen.
1.2. Verzoeker heeft bij verzoekschrift, binnengekomen op 18 juni 2012, de wraking verzocht van mr. [A] en mr. [B].
1.3. Bij brief van 20 juni 2012 is aan verzoeker, mr. [A], mr. [B] en DAS meegedeeld dat het wrakingsverzoek door de wrakingskamer zal worden behandeld op donderdag 28 juni 2012 om 10.00 uur.
Verzoeker en DAS zijn bij deze brief opgeroepen voor de behandeling op 28 juni 2012. Mr. [A] heeft bij brief van 20 juni 2012 meegedeeld dat hij niet in de wraking berust en schriftelijk zijn standpunt toegelicht. Mr. [B] heeft bij brief van 21 juni 2012 meegedeeld dat hij niet in de wraking berust en schriftelijk zijn standpunt toegelicht. DAS heeft bij fax van 25 juni 2012 haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek toegelicht.
1.4. Het wrakingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van 28 juni 2012. Ter terechtzitting is alleen verzoeker verschenen. Hij heeft zijn verzoek nader toegelicht aan de hand van aantekeningen, die zijn overgelegd.
2. Het verzoek
2.1 Verzoeker is van mening dat ten aanzien van mr. [A] sprake is van een vermoeden van partijdigheid en vooringenomenheid nu hij al in een tussenvonnis heeft beslist omtrent de door de VVE opgeworpen exceptie van onbevoegdheid in reconventie, voordat over de incidentele vordering van hem (verzoeker) is beslist. Door op deze exceptie van onbevoegdheid, die namens de VVE is ingediend door DAS, te beslissen lijkt mr. [A] op voorhand aan te nemen dat DAS is ingeschakeld door een daartoe bevoegd orgaan van de VVE, terwijl dit juist is wat door verzoeker in zijn incidentele vordering bestreden wordt. Verzoeker vreest dat de invloed van deze vooringenomenheid van mr. [A] bepalend zal zijn voor het verdere verloop van de procedure.
Mr. [B] is volgens verzoeker onoplettend geweest nu hij een misleidende productie van de VVE tot het geding heeft toegelaten.
2.2. Mr. [A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is primair van mening dat verzoeker geen belang heeft bij het tegen hem gerichte wrakingsverzoek, nu de behandeling van de zaak na het wijzen van het vonnis van 13 februari 2012, enkel om organisatorische redenen, voor verdere behandeling is overgedragen aan mr. [B]. Ook overigens meent hij dat het verzoek niet zou moeten worden toegewezen, nu er geen sprake is van het in het geding zijn van de rechterlijke onpartijdigheid, noch volgens de maatstaf van het subjectieve criterium, noch volgens die van het objectieve criterium. Hij geeft aan dat de beslissing in het incident in conventie geheel los staat van de nog in de conventie te nemen beslissingen.
2.3. Mr. [B] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij geeft aan dat de rechter die een zaak krijgt toebedeeld het moet doen met de stukken die partijen in het dossier brachten, waarbij hij wel zelf kan beoordelen welke stukken hij geloofwaardig acht, maar de andere stukken blijven behoren tot de processtukken. Als een gedingstuk volgens een andere partij misleidend is, betekent dat echter niet dat de rechter dit stuk zonder meer uit het dossier moet of kan laten. Mr. [B] geeft voorts aan dat hij in de zaak van de VVE tegen verzoeker nog geen enkele processuele beslissing heeft genomen of handeling heeft verricht, zodat verzoeker te vroeg is met zijn verzoek tot wraking. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd schiet volgens mr. [B] te kort als grondslag voor wraking.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2. De wrakingskamer overweegt met betrekking tot hetgeen door verzoeker aan het verzoek ten grondslag is gelegd het navolgende.
3.3. Het verzoek ten aanzien van mr. [A] is niet ontvankelijk wegens gebrek aan belang. Mr. [A] heeft zich na het wijzen van het vonnis van 13 februari 2012 om organisatorische redenen teruggetrokken van de zaak, waarna de zaak bij mr. [B] in behandeling is gekomen.
3.4. Gesteld noch gebleken is dat mr. [B] jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.5. Verzoeker legt mede aan zijn verzoek tot wraking van mr. [B] de vrees ten grondslag dat de invloed van de vooringenomenheid van mr. [A] bepalend zal zijn voor het verdere verloop van de procedure. Hij stelt dat, doordat mr. [A] eerst op de exceptie van onbevoegdheid, die namens de VVE is ingediend door DAS, heeft beslist, hij impliciet uitgaat van vertegenwoordigingsbevoegdheid van DAS, terwijl dit juist door verzoeker wordt bestreden. Daarmee is volgens verzoeker reeds indirect een beslissing genomen op het door hem opgeworpen incident.
3.6. Deze vrees is evenwel niet terecht. Over het punt of een daartoe bevoegd orgaan van de VVE DAS als gemachtigde heeft ingeschakeld zal immers nog steeds moeten worden beslist. In het midden kan hier blijven of uit de door mr. [A] in het bevoegdheidsincident in reconventie genomen beslissing een impliciete beslissing op het door verzoeker in conventie gevoerde verweer betreffende de vertegenwoordigingsbevoegdheid van DAS kan worden afgeleid. Hoe dan ook zal een expliciete beslissing nog genomen moeten worden. Daarom valt niet in te zien dat de door verzoeker gestelde vooringenomenheid van mr. [A] bepalend zou kunnen zijn voor het verdere verloop van de procedure. Er is gelet hierop geen grond voor een objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. [B], of enige andere rechter die de behandeling van de zaak van hem overneemt, geacht moet worden vooringenomen te zijn jegens verzoeker.
3.7. Door verzoeker is voorts aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat mr. [B] onoplettend zou zijn geweest door een, naar de mening van verzoeker, misleidende productie van de VVE tot het geding toe te laten. Uit zijn toelichting ter gelegenheid van de mondelinge behandeling volgt dat hij er van uit gaat dat een rechter alle eerdere conclusies leest voordat de volgende conclusie wordt genomen. De wrakingskamer overweegt dat dit uitgangspunt niet strookt met de werkwijze in de praktijk . Het staat partijen vrij om producties in het geding te brengen. Pas nadat alle conclusies zijn genomen, zal de rechter die de zaak behandelt vervolgens beoordelen welke waarde aan die producties moet worden toegekend. Een tussentijdse selectie welke produkties al dan niet tot het geding worden toegelaten, vindt niet plaats. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat mr. [B] onoplettend is geweest, nog daargelaten dat onoplettendheid op zichzelf geen vooringenomenheid meebrengt.
3.8. Gelet op het vorenstaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat mr. [B] een objectief gerechtvaardigde vrees heeft opgewekt dat hij jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Het verzoek tot wraking van mr. [B] zal dan ook worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verklaart het verzoek tot wraking van mr. [A] niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang;
4..2. wijst het verzoek tot wraking van mr [B] af;
4.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en mrs. [A] en [B] een eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3. bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Klarenbeek, mr. K.M. de Jager en mr. J.F.I. Sinack en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012. [.]