RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
zaak/rolnr.: 225866/11-3809
vonnis van de kantonrechter d.d. 5 maart 2012
de besloten vennootschap
BMW Financial Services BV,
gevestigd te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders,
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
beiden wonende te [adres],
gedaagde partij
verder te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. E.F. Sandijck.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding d.d. 26 augustus 2011,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1. Als gesteld en erkend dan wel niet of niet voldoende betwist staat het volgende vast. [Eiseres] heeft met [gedaagdes] B.V. (verder: [de BV]) twee financieringsovereenkomsten gesloten. Tijdens het sluiten van deze overeenkomsten waren [gedaagden] de bestuurders van [de BV]. [Gedaagden] hebben in of omstreeks juli 2010 [de BV] verkocht aan [dhr X]. De akte van verkoop en levering van aandelen is op 7 juli 2010 gepasseerd ten overstaan van notaris mr. J.C.G. ten Brink te [adres]. Deze notaris is door [X] ingeschakeld. In de akte is onder artikel 4 vermeld dat koper [X] door verkopers [gedaagden] in de gelegenheid is gesteld een uitgebreid due diligence-onderzoek te doen zoals in dat artikel beschreven, maar dat koper er welbewust voor kiest geen onderzoek te doen. Ook is vermeld dat koper [X] er mee bekend is dat de actuele financiële situatie van [de BV] en van de dochtermaatschappijen zeer slecht is en dat de activiteiten van [de BV] en van de dochtermaatschappijen geheel of vrijwel stilliggen.
2. Er heeft ook een bestuursoverdracht plaatsgevonden. Uit een door [eiseres] bij repliek als productie 9 in het geding gebracht overzicht blijkt dat [gedaagden] per 9 juni 2010 uit functie zijn.
3. Reeds vrij snel na het sluiten van de overeenkomsten door [de BV] werden de leasetermijnen niet meer betaald, waardoor de overeenkomsten direct opeisbaar werden en [eiseres] recht had op afgifte van beide geleasede auto’s. Het ter zake van de contracten aan haar verschuldigde, heeft [eiseres] niet meer op [de BV] kunnen verhalen. Haar daaruitvolgende schade begroot [eiseres] op € 22.587,28, waarbij rekening is gehouden met de opbrengst van de auto’s. [Gedaagden] hebben op zich de juistheid van dit bedrag niet bestreden.
4. Volgens [eiseres] zijn [gedaagden] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk voor de schade van [eiseres]. Zij hebben [de BV] aan [X] verkocht zonder enig onderzoek naar de financiële gegoedheid van [X]. Met verwijzing naar de bestaande jurisprudentie op dit gebied, levert dit nalaten van onderzoek onder de gegeven omstandigheden onzorgvuldigheid op en [gedaagden] kunnen daarvan persoonlijk verwijt worden gemaakt.
5. [Eiseres] maakt jegens [gedaagden] aanspraak op het bedrag van € 22.587,28, te vermeerderen met € 727,74 contractuele rente en € 4.031,83 incassokosten. In deze procedure beperkt [eiseres] haar vordering onvoorwaardelijk tot € 25.000,00 met rente vanaf de dagvaarding. [Gedaagden] voeren verweer tegen de vordering.
6. De kantonrechter overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 8 december 2006, LJN: AZ0758 bepaald:
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
7. De rechtbank Utrecht heeft in het vonnis van 25 mei 2011, LJN: BQ7136, overwogen:
4.5. De rechtbank is van oordeel dat in de (hierboven weer)gegeven omstandigheden het handelen van [gedaagde] als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. ten opzichte van LBP zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [Gedaagde] wist of had in ieder geval redelijkerwijze behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde overdracht van de aandelen aan de (vennootschap van de) heer [A] tot gevolg zou hebben dat [bedrijf 1] B.V. haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [Bedrijf 1] B.V. had het rond april 2010 financieel zwaar. Naar aanleiding van de door de Belastingdienst gehouden veiling van de inventaris van de vennootschap meldt zich spontaan de heer [A], die [gedaagde] aanbiedt om zijn vennootschap over te nemen. Onder deze omstandigheden mocht van [gedaagde] verlangd worden dat hij serieus onderzoek zou doen naar de motieven van de heer [A], om enige zekerheid te verkrijgen of het de bedoeling was te pogen [bedrijf 1] B.V. uit de financiële problemen te krijgen en daadwerkelijk voort te zetten. [Gedaagde] heeft echter geen enkel onderzoek gedaan en is slechts afgegaan op de mededeling van de begeleidende notaris dat hij vaker zaken had gedaan met de heer [A]. Hiertoe had hij zich echter niet mogen beperken
8. Met verwijzing naar deze uitspraken is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] inderdaad een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Ten tijde van de verkoop van [de BV] aan [X] wisten [gedaagden] dat er van de overeenkomsten met [eiseres] nog een relatief groot bedrag openstond. Ook wisten zij dat [de BV] in financiële problemen verkeerde. Gelet op deze wetenschap en mede gelet op het feit van algemene bekend dat er op ruime mate gesjoemeld wordt met b.v.’s en het feit dat [X] ondanks de moeilijkheden waarin [de BV] verkeerde, toch afzag van een due-diligince onderzoek, was er voor [gedaagden] zonder meer reden om een onderzoek te doen naar de financiële gegoedheid. Het argument van [gedaagden] dat zij niet eens weten wat een due diligence-onderzoek is, komt de kantonrechter ongeloofwaardig over. [Gedaagden] zijn immers betrokken bij meerdere vennootschappen. Wat hun onderzoeksplicht betreft proberen [gedaagden] zich ook te verschuilen achter een notaris. Bij antwoord wordt gesteld dat notaris Van den Brink alles regelde en dat [gedaagden] daarop mochten vertrouwen, maar aan dat verweer wordt bij dupliek een draai gegeven. [Gedaagden] zeggen nu een eigen notaris in de arm te hebben genomen, die de aandelenovereenkomst heeft onderzocht en medegedeeld dat er geen belemmeringen waren. Los van het feit dat [gedaagden] in het geheel niet aangeven welke notaris dat zou zijn geweest en ook geen verklaring van die notaris in het geding hebben gebracht, blijft overeind staan de eigen verantwoordelijk van [gedaagden]. Ook de wijze waarop [gedaagden] stellen in contact te zijn gekomen met [X] roept vraagtekens op. Zij stellen via een advertentie in een landelijk dagblad in contact te zijn gekomen met [X]. Ook hier wordt echter geen enkel bewijs van in het geding gebracht, zodat dat ook geen basis biedt om [gedaagden] te geloven dat zij volledig te goede trouw zijn geweest.
9. Gelet op alle omstandigheden van het geval en de ook niet (voldoende) weersproken stelling dat [de BV] na de overdracht leeg is gehaald, levert op dat [gedaagden] door het nalaten van enig onderzoek naar de achtergronden en financiële gegoedheid van [X] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien [gedaagden] dat onderzoek wel hadden gedaan, dan hadden zij, zoals [eiseres] voldoende heeft aangetoond, door simpel internetonderzoek al kunnen constateren dat [X] meerdere malen betrokken is geweest bij dubieuze praktijken. Door te verkopen aan [X] zonder enig onderzoek hebben [gedaagden] willens en wetens het risico genomen dat [de BV] daarna haar verplichtingen jegens [eiseres] niet meer kon nakomen. Als gewezen bestuurders van [de BV] zijn [gedaagden] dan ook persoonlijk aansprakelijk voor de schade van [eiseres].
10. De door [eiseres] gestelde schade is door [gedaagden] niet betwist, maar zij voeren aan dat [eiseres] haar schade had kunnen beperken om met een andere besloten vennootschap van [gedaagden] nieuwe leasecontracten te sluiten. [Eiseres] heeft daarover verklaard dat zij [gedaagden] verzocht heeft een verzoek tot debiteurenwijziging te doen en gegevens van de nieuwe partij aan te leveren (KvK-uittreksel, identiteitsbewijzen en jaarcijfers). Die stukken heeft zij echter nimmer ontvangen van [gedaagden]. Deze laatsten hebben bij antwoord verklaard inderdaad die gegevens niet tijdig te hebben kunnen leveren. Zij maken [eiseres] dan ook ten onrechte een verwijt. [Gedaagden] komen bij dupliek dan weer met een ander verweer op dit punt, maar de kantonrechter gaat daaraan op de voet van art. 128, lid 3 Rv aan voorbij.
11. [Gedaagden] zullen dan ook worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van
€ 22.587,28, te vermeerderen met rente als gevorderd. Die rente volgt uit de gesloten contracten. De incassokosten worden afgewezen, nu [eiseres] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er werkzaamheden zijn verricht die de gevraagde vergoeding rechtvaardigen.
12. [Gedaagden] worden als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De nakosten worden afgewezen, omdat thans nog niet te voorzien is dat die kosten ook gemaakt zullen worden.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk - dat wil zeggen: ieder voor het gehele bedrag, waarbij als de een betaalt ook de ander daardoor zal zijn bevrijd - om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 23.315,02, te vermeerderen met de contractuele rente over € 22.587,28 vanaf 19 september 2011 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van [eiseres] en tot op heden begroot op € 1.748,36, waar¬onder be¬grepen een bedrag van € 800,00 wegens salaris voor de gemachtigde van [eiseres];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.