RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
zaak/rolnr.: 197297 / 10-1
vonnis van de kantonrechter d.d. 12 januari 2011
de besloten vennootschap
TESCO (THE EUROPEAN SHIPMENT COMPANY) B.V.,
gevestigd te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin,
[gedaagde 1]
en
[gedaagde 2],
beiden wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: voorheen mr. M.M. Claase, thans mr. S.B.A. Lhachmi.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 21 juli 2010 is de procedure als volgt verlopen:
- brief met bijlagen van mr. Van Vlastuin, ingekomen op 21 oktober 2010,
- verschijning van partijen.
de verdere beoordeling van de zaak
1. De kantonrechter handhaaft wat is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dat vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd. In het tussenvonnis is een comparitie van partijen gelast die plaatshad op 3 november 2010. Voor die comparitie zond de gemachtigde van [eiseres] uitdraaien van de grootboekrekeningen met betrekking tot de privé-opnamen van [gedaagde 1] over 2004, 2005 en 2006. Ter comparitie waren aanwezig namens [eiseres] de heren [A], hoofd financiën, [B], adjunct-directeur, en haar gemachtigde en [gedaagden] en hun huidige gemachtigde. Partijen lichtten hun standpunten toe en spraken af te proberen tot overeenstemming te komen. Ter rolzitting van 1 december 2010 vroegen zij vonnis.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. [Gedaagde 1] huurde van [eiseres] binnenschepen, te weten de motorvrachtschepen [A] (groot 700 ton) van 1995 tot 1 januari 2001, [A] (voorheen genaamd [A1]) van 2 januari 2001 tot en met 10 november 2005 en [A-S] van 11 november 2005 tot en met 9 oktober 2007. Zij sloten op 2 januari 2002 een overeenkomst met betrekking tot administratieve dienstverlening waarbij [gedaagde 1] aan [eiseres] opdracht gaf alle administratieve handelingen te verrichten voortvloeiend uit haar bedrijfsuitoefening in de scheepvaart. Hieronder vallen financiële verslaglegging en rapportage, het verrichten van betalingen aan crediteuren en periodieke aangiften Omzetbelasting en Inkomstenbelasting. [Eiseres] verplichtte zich om de administratie op een juiste en tijdige wijze uit te voeren op basis van alle bij haar bekende feiten.
3. [Eiseres] en [gedaagde 1] sloten op 30 november 2006 een herziene huurovereenkomst met betrekking tot het motorvrachtschip [A-S]. De huurovereenkomst bepaalt onder meer, zakelijk weergegeven:
- de overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 36 maanden met een maximum van 180 maanden met ingang van 1 september 2006 (artikel 3),
- de huurprijs bedraagt € 8.920,19 per maand, te vermeerderen met BTW (artikel 4),
- indien de huurder een betalingsachterstand heeft ten opzichte van de verhuurder is de verhuurder gerechtigd de te betalen bedragen in te houden van eventuele vorderingen van de huurder op de verhuurder (artikel 5 lid 3),
- de overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 36 maanden met een maximum van 120 maanden. Niettemin heeft de huurder het recht, in het geval zij financiering kan verwerven voor de aankoop van het object van deze overeenkomst, deze overeenkomst voortijdig te beëindigen door aankoop van het object. Alsdan zal de prijs van het object gelijk zijn aan de contante waarde van alle nog niet vervallen huurtermijnen (artikel 7 lid 1),
- bij het aangaan van deze overeenkomst is het rekening courant krediet afgelost (artikel 8 lid 1),
- alle kosten die voortvloeien uit de exploitatie en het onderhoud van het object zijn voor rekening van de huurder (artikel 10 lid 1),
- de huurder verplicht zich om gedurende de looptijd van de overeenkomst alle bevrachtingen te laten verrichten door [bedrijf C], [bedrijf D] (verder te noemen [C]) of een ander aan [eiseres] gelieerde bedrijf (artikel 10 lid 3),
- het financiële beheer van het schip alsmede de boekhouding zal worden uitgevoerd door de verhuurder op kosten van de huurder. De verhuurder zal zorgdragen voor passende financiële verslaglegging en boekhouding, alsmede het verzorgen van de geëiste belastingaangiften (artikel 10 lid 7).
4. Zoals in het tussenvonnis overwogen, vordert [eiseres] de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 526.626,24 exclusief buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente vanaf 1 januari 2009 en de proceskosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- saldo rekening courant [C] per 31 december 2005 € 100.373,59
- huurachterstand per 1 september 2005 € 177.893,90
- af: in de huurprijs opgenomen aflossingen over 13 maanden € 20.097,10
___________
- saldo € 258.170,39
- niet betaalde huur over mei 2006 tot en met september 2007 € 196.795,23
- aan [derden] betaalde facturen € 27.771,65
- rente over het rekening courant saldo over 2007 en 2008 € 43.888,96.
5. Zaken betreffende een huurovereenkomst worden door de kantonrechter behandeld en beslist ongeacht het beloop van de vordering. Voor zover de vordering er niet een is uit huurovereenkomst verzet de samenhang tussen die vordering en de vordering uit huurovereenkomst zich tegen afzonderlijke behandeling zodat alle vorderingen door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Hij overweegt het volgende over de diverse onderdelen van de vordering.
Het saldo rekening courant [C] per 31 december 2005 en de huurachterstand per 1 september 2005
6. [Eiseres] baseert deze vordering op het volgende. Uit de huurovereenkomst van 30 november 2006 blijkt dat [gedaagde 1] alle bevrachtingen diende te laten verrichten door [C] of een ander aan [eiseres] gelieerd bedrijf. [C] heeft als bevrachter vanaf 1995 de kosten van de exploitatie van genoemde binnenvaartschepen alsmede privé-uitgaven voorgeschoten. Omdat de exploitatie steeds verliesgevend was, is in rekening courant een vordering op [gedaagde 1] ontstaan. Deze schuld van [gedaagde 1] is jaarlijks als een aparte balanspost in de jaarstukken verwerkt. [C] is een aan [eiseres] gelieerde onderneming. Uit pragmatische overwegingen cedeerde [C] haar vordering aan [eiseres]. De cessie was niet eens nodig omdat uit de overeenkomst van 30 november 2006 al volgt dat [eiseres] de vorderingen van [C] heeft overgenomen. De huurachterstand bedroeg € 177.893,90 per 1 september 2005. Bij het sluiten van de overeenkomst van 30 november 2006 was overeengekomen dat de schuld van € 278.267,49 wegens het saldo rekening courant per 31 december 2005 en de huurachterstand per 1 september 2005 door [gedaagde 1] in 180 maandelijkse termijnen van € 1.545,93 zou worden terugbetaald. In de huurprijs van € 8.920,19 per maand is de aflossing van het saldo rekening courant en de huurachterstand begrepen.
7. [Gedaagde 1] betwist deze vordering onder meer met de stelling dat uit artikel 8 lid 1 van de huurovereenkomst van 30 november 2006 evident volgt dat zij niets verschuldigd is.
8. De kantonrechter overweegt dat volgens artikel 8 lid 1 van die overeenkomst het rekening courant krediet is afgelost. Mede gelet op de stelling van [eiseres] dat in de op 30 november 2006 overeengekomen huurprijs de aflossing van het saldo rekening courant en de per 1 september 2005 bestaande huurachterstand was begrepen, is de mogelijk op 30 november 2006 bestaande verbintenis van [gedaagde 1] wegens het rekening courant saldo en die huurachterstand tenietgegaan overeenkomstig artikel 6: 160 BW. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
De niet betaalde huur over mei 2006 tot en met september 2007
9. [Eiseres] motiveert deze vordering als volgt. Uit de administratie en de jaarstukken die jaarlijks door [gedaagde 1] zijn goedgekeurd, blijkt van de juistheid van deze vordering. De door [C] aan [gedaagde 1] verschuldigde bedragen zijn daarin verwerkt. [Gedaagde 1] legde geen bewijzen over van betaling van de huurprijs vanaf 1 mei 2006. Ook bood zij geen concreet bewijs van die betaling aan. De huurachterstand bestaat uit 16 niet betaalde huurtermijnen inclusief BTW en twee doorbelaste facturen. [Gedaagde 1] was als ondernemer zelf verantwoordelijk voor haar bedrijfsresultaten. Het feit dat [eiseres] de financiële administratie verzorgde en betalingen voor [gedaagde 1] verrichtte, betekent niet dat zij het ondernemingsrisico van [gedaagde 1] droeg. Iedere vracht die door tussenkomst van [C] haar werd aangeboden, kon zij al of niet accepteren. In de praktijk gebeurde het zeer regelmatig dat zij een vracht niet accepteerde. [Eiseres] betwist dat [gedaagde 1] gedurende 365 dagen per jaar 16 uur per dag werkte. In financiële zin had zij beter meer uren kunnen werken, maar dat was haar eigen keus. Op relatief veel dagen was het schip niet beschikbaar zodat de opbrengsten laag uitvielen. [Eiseres] betaalde voor [gedaagde 1] vrijwel al haar kosten, ook haar privé-uitgaven. [Eiseres] financierde uiteindelijk in vergaande mate de onderneming van [gedaagde 1]. De schuld die daardoor ontstond, blijft voor rekening van [gedaagde 1]. De uitgaven van [gedaagde 1] liepen al langere tijd niet meer in de pas met de verdiensten van het schip. Dat probleem is veelvuldig onderwerp geweest van overleg tussen [eiseres] en [gedaagde 1]. In 2002 besloot [gedaagde 1] mede daarom een groter schip te huren waarmee een hogere omzet zou kunnen worden behaald. Naast de gesprekken daarover, werd de steeds oplopende rekening courant schuld telkens in de jaarrekeningen vermeld. Die jaarstukken stelde [eiseres] haar in elk jaar ter hand. Die stukken zijn ook met haar besproken. Partijen onderzochten de mogelijkheid om met [C] een daghuurovereenkomst te sluiten waarbij een vaste vergoeding per dag kon worden betaald. Vanwege het geringe aantal beschikbare dagen, kwamen partijen tot de conclusie dat dit geen oplossing zou bieden voor het probleem. Uiteindelijk kwamen partijen samen tot de conclusie dat voortzetting van de samenwerking geen zin had. Dit leidde tot het einde van de huurovereenkomst in oktober 2007. Nadat het schip was ingeleverd, zegden [gedaagden] toe een voorstel te zullen doen tot betaling van het nog aan [eiseres] verschuldigde bedrag.
10. Het verweer laat zich als volgt samenvatten. [Eiseres] zou voor het werk van [gedaagde 1] zorgen. Het kwam erop neer dat [eiseres] haar opdroeg te varen voor [C]. [Gedaagde 1] vernam van [eiseres] naar welke locaties zij moest varen en welke ladingen zij mocht vervoeren. Het was haar niet toegestaan op eigen initiatief ladingen van derden te vervoeren. Zij had dus geen vrijheid omtrent bevrachtingen iets zelf te bepalen. [Eiseres] sprak haar erop aan toen zij ooit eens op eigen initiatief ladingen van derden had vervoerd. [Eiseres] had een eenzijdige instructiebevoegdheid. [Gedaagde 1] diende 365 dagen per jaar voor [eiseres] klaar te staan en werkte doorgaans 16 uur en minimaal 14 uur per dag. [Gedaagde 1] was verder niet op de hoogte van de financiële kant van de zaak en werd hierover door [eiseres] niet geïnformeerd. Het was de bedoeling dat [gedaagde 1] eigenaar van het schip zou worden. Voor het einde van de huurovereenkomst was zij niet op de hoogte van het bestaan van een schuld aan [eiseres]. De jarenlange inzet van [gedaagde 1] moet tot een aanzienlijke winst hebben geleid, waarvan zij behalve het maandelijks ter beschikking gestelde leefgeld niets heeft gezien. Het kan alleen anders zijn indien [eiseres] haar belangen niet goed heeft behartigd. In dat geval liet [eiseres] [gedaagde 1] jarenlang tegen een verlies varen ten gunste van de aan haar gelieerde ondernemingen. [Gedaagde 1] ging ervan uit dat de huurprijs werd verrekend met de inkomsten uit de vervoersovereenkomsten. Zij weet niets van financiële zaken en had een volledig vertrouwen in [eiseres] die dit vertrouwen niet mocht beschamen. [Eiseres] schond haar mededelingsplicht ter zake de financiële gegevens en de plicht tot het geven van opdrachten. Indien daadwerkelijk schulden zouden zijn ontstaan, is het gelet op die schending naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] haar vordering op [gedaagde 1] kan verhalen.
11. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Volgens de opdracht met betrekking tot administratieve dienstverlening gaf [gedaagde 1] aan [eiseres], conform de bepaling in artikel 10 van de huurovereenkomst van de [A], de opdracht om alle administratieve handelingen te verrichten voortvloeiend uit haar bedrijfsuitoefening in de scheepvaart. De inhoud van artikel 10 lid 7 van de overeenkomst van 30 november 2006 is weergegeven in overweging 3. Hoewel die overeenkomst betrekking heeft op de [A-S] en niet op de eerder gehuurde [A], volgt uit de overeenkomst van opdracht van 2 januari 2002 dat [gedaagde 1] zich ertoe had verbonden in de huurovereenkomst betreffende de [A] om die overeenkomst van opdracht aan te gaan. De overeenkomst met betrekking tot administratieve dienstverlening en de huurovereenkomsten zijn dan ook aan te merken als samenhangende rechtsverhoudingen.
12. [Eiseres] had de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Hoe ver die zorg reikt en wat deze inhoudt, hangt af van de omstandigheden. De volgende omstandigheden worden hierbij in het bijzonder in aanmerking genomen. Alle kosten voortvloeiend uit de exploitatie en het onderhoud van het schip komen volgens artikel 10 lid 1 voor rekening van [gedaagde 1]. Zij is, zo bepaalt artikel 10 lid 3, verplicht alle bevrachtingen te laten verrichten door [C] of een ander aan [eiseres] gerelateerd bedrijf. Het financiële beheer van het schip en de boekhouding worden volgens artikel 10 lid 7 uitgevoerd door [eiseres] op kosten van [gedaagde 1]. Hoewel [gedaagde 1] ondernemer was en het ondernemersrisico droeg, was zij in hoge mate afhankelijk van [eiseres]. Omdat zij geen andere bevrachtingen mocht verrichten dan die door [C] of andere aan [eiseres] gerelateerde bedrijven, had [eiseres] een wezenlijke invloed op de resultaten van de onderneming van [gedaagde 1]. Onweersproken stelt [gedaagde 1] dat [eiseres] haar erop had aangesproken toen zij ooit eens op eigen initiatief ladingen van derden had vervoerd om te voorkomen dat zij van een bepaalde bestemming "leeg" zou moeten terugvaren. Ook weerspreekt [eiseres] niet dat het de bedoeling was dat [gedaagde 1] eigenaar van het schip zou worden. Die bedoeling blijkt ook uit artikel 7 lid 1 van de huurovereenkomst van 30 november 2006.
13. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagde 1] verwachten dat de inkomsten uit het schip voldoende waren om de lasten zoals de huurprijs van het schip en haar privé-uitgaven te voldoen, tenzij [eiseres] haar in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen waarschuwde dat de inkomsten daarvoor niet toereikend waren. Deze mededelingsplicht van [eiseres] volgt uit haar zorgplicht van een goed opdrachtnemer en strekt ertoe [gedaagde 1] - van wie [eiseres] niet weerspreekt dat zij niet deskundig is in financiële aangelegenheden - te beschermen tegen gebrek aan inzicht in en begrip van de financiële resultaten van de exploitatie van het schip. Omdat volgens [eiseres] de huurprijs over de maanden mei 2006 tot en met september 2007 niet is voldaan, hoewel zij volgens de overeenkomst van 2 januari 2002 betalingen aan crediteuren verrichtte, waren de inkomsten uit het schip onvoldoende om die huurprijs te voldoen zodat voor haar de verplichting bestond [gedaagde 1] te waarschuwen in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen.
14. Omdat [gedaagde 1] niet deskundig is in financiële aangelegenheden kan de vermelding van een negatief exploitatiesaldo in jaarstukken niet gelden als een voldoende duidelijke en mis te verstane waarschuwing. De stelling van [eiseres] dat het probleem dat de uitgaven van [gedaagde 1] al langere tijd niet in de pas liepen met de verdiensten van het schip veelvuldig onderwerp van overleg is geweest, is te weinig concreet om de conclusie te kunnen dragen dat zij [gedaagde 1] voldoende waarschuwde dat de inkomsten niet toereikend waren. Afgezien van het feit dat [gedaagde 1] ontkent dat dergelijk overleg plaatshad, stelt [eiseres] niet wanneer dit veelvuldige overleg plaatshad en dat en op welke wijze zij in dit overleg duidelijke en niet mis te verstane waarschuwingen gaf aan [gedaagde 1]. Het standpunt van [eiseres] dat partijen de mogelijkheid van een daghuurovereenkomst bespraken en verwierpen, schiet tekort om te kunnen concluderen dat zij voldeed aan haar plicht te waarschuwen. Ook valt op dat [eiseres] kennelijk geen gebruik maakte van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de overeenkomst van 30 november 2006 om bij een betalingsachterstand de aan [gedaagde 1] verschuldigde bedragen in te houden. Ook ontbreekt in de gedingstukken een brief, notitie of iets dergelijks waarin [eiseres] [gedaagde 1] er duidelijk op wees dat bij ongewijzigde voortzetting van de koers van haar onderneming de huurprijs van het schip niet kon worden voldaan, zodat een huurschuld zou ontstaan indien niet de inkomsten werden vergroot bijvoorbeeld door meer te varen met het schip en/of de lasten inclusief de privé-uitgaven niet werden beperkt.
15. De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat [eiseres] tekortschoot in haar verplichting [gedaagde 1] in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen dat de inkomsten van het schip onvoldoende waren om de lasten zoals de huurprijs en haar privé-uitgaven te voldoen. Het verweer dat het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] haar vordering wegens huurachterstand over de periode van mei 2006 tot en met september 2007 incasseert, is dan ook gegrond. Deze vordering is niet toewijsbaar.
De aan [derden] betaalde facturen
16. In de dagvaarding geeft [eiseres], zoals [gedaagde 1] bij antwoord aanvoert, geen feitelijke en juridische onderbouwing van deze vordering. Bij repliek stelt zij dat [derden] in opdracht van [gedaagde 1] aan haar zaken leverde. [Gedaagde 1] gaf op dat aan [eiseres] moest worden gefactureerd. [Eiseres] betaalde deze facturen ten behoeve van [gedaagde 1] en belastte die aan haar door op 31 december 2007. Bij dupliek verwijst [gedaagde 1] naar haar verweer tegen de overige vorderingen van [eiseres].
17. De kantonrechter leidt uit productie 11 bij repliek af dat de facturen van [derden] dateren van 12 december 2005, 25 januari 2006, 30 januari 2006, 10 februari 2006, 27 februari 2006 en 11 augustus 2006. De termijn voor betaling is 21 dagen. Uit de uitdraaien van privé-opnamen over 2005 en 2006, overgelegd na het tussenvonnis, volgt dat de facturen kort na de factuurdata zijn geboekt in de administratie van [eiseres]. Zoals overwogen onder 13 mocht [gedaagde 1] verwachten dat de inkomsten uit het schip voldoende waren om de lasten zoals de huurprijs van het schip en haar privé-uitgaven te voldoen, tenzij [eiseres] haar in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen waarschuwde dat de inkomsten daarvoor niet toereikend waren. Omdat [eiseres] tekortschoot in die verplichting tot waarschuwing, is het in het voetspoor van overweging 15 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] haar vordering wegens aan [derden] betaalde facturen incasseert. De vordering is niet toewijsbaar.
De vordering tegen [gedaagde 2]
18. [Eiseres] baseert haar vordering tegen [gedaagde 2] op de stelling dat hij bij akte verklaard heeft garant te staan voor alle verplichtingen van [gedaagde 1] uit haar overeenkomsten met [eiseres] en alle aan haar gelieerde bedrijven. Omdat de vordering tegen [gedaagde 1] niet toewijsbaar is, geldt hetzelfde voor haar vordering tegen [gedaagde 2]
De vergoeding van incassokosten
19. De verrichtingen om de vordering van [eiseres] buitengerechtelijk te incasseren waren gericht op incasso van een niet toewijsbare vordering. Het is niet redelijk de kosten van die verrichtingen ten laste van [gedaagden] te laten komen.
20. [Eiseres] dient als de ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagden] tot op heden worden begroot op € 2.400,-- wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagden].
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.