ECLI:NL:RBMID:2012:BV2708

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1039 en 11/407
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en nadeelcompensatie in het kader van het project Fonteyne te Vlissingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan over een verzoek van Zeeman Textielsupers B.V. om planschadevergoeding en nadeelcompensatie in verband met het project Fonteyne in Vlissingen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft gesteld dat zij schade heeft geleden door de planologische wijzigingen en de bijbehorende werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de binnenstad van Vlissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden zijn gestart in 2003 en dat de schade die eiseres heeft geleden, voornamelijk het gevolg is van de bouw van een ondergrondse parkeergarage en de afsluiting van straten.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, waaronder de stelling dat de schade niet alleen beperkt is tot de jaren 2005 tot 2007, maar ook in 2003 en 2004 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen, ten onrechte het referentiejaar op 2004 heeft vastgesteld en dat de schadeperiode niet correct is vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door verweerder toegepaste kortingsmethode niet correct was, omdat deze niet in lijn was met de gebruikelijke praktijk voor de beoordeling van nadeelcompensatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De rechtbank heeft benadrukt dat de schadevergoeding moet worden beoordeeld op basis van de specifieke omstandigheden van de zaak en dat de toepassing van de hardheidsclausule niet correct is uitgevoerd door verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 10/1039 en 11/407
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
Zeeman Textielsupers B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
eiseres,
gemachtigden mr. J. Boogaard en mr. J.C. Verhage, advocaten te Middelburg,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,
verweerder.
I. Procesverloop
Op 21 augustus 2008 heeft eiseres een verzoek om planschadevergoeding en een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij verweerder. Daarnaast heeft eiseres verzocht om toepassing van de hardheidsclausule die is opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de Algemene Nadeelcompensatieverordening Vlissingen (ANV).
Bij afzonderlijke besluiten van respectievelijk 25 mei 2010 (nadeelcompensatie) en 25 oktober 2010 (planschadevergoeding) heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 25 mei 2010 ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 april 2011 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 25 oktober 2010 ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd.
Eiseres heeft bij brief van 5 oktober nadere stukken ingediend. Voorts heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd.
Bij de rechtbank zijn meerdere beroepen met betrekking tot schadevergoeding in relatie tot het project Fonteyne ingediend. Deze beroepen, waaronder de beroepen van eiseres, zijn op 20 en 21 oktober 2011 ter zitting behandeld. Eiseres is daar vertegenwoordigd door C. van Gorp, bijgestaan door de gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden W.J.C. Vael, J. Francke en drs. P.A.J.M. van Bragt.
II. Overwegingen
1. In 2003 is in de gemeente Vlissingen in de binnenstad van Vlissingen gestart met het doen uitvoeren van inrichtingswerkzaamheden in het kader van het project Fonteyne. Met dit project is beoogd een verbetering van de positie van het kernwinkelgebied te realiseren waarbij het gebouw de Fonteyne met een ondergrondse parkeervoorziening fungeert als nieuw bronpunt van dat gebied. Het project omvat de aanleg van een tweelaagse ondergrondse parkeergarage met in totaal 310 parkeerplaatsen, alsmede het realiseren van nieuwbouw voor winkelruimte en woningen (Fonteyne-gebouw), herinrichting van het openbaar gebied, waaronder de Spuistraat, de Marktstraat, de Torenstraat, stroken grond aan de Oude Markt en een deel van de Lange Zelke. De werkzaamheden zijn in 2007 voltooid.
Voor het gebied waar het project is gerealiseerd golden de voorschriften van het bestemmingsplan “Spuistraat”. Thans gelden voor dit gebied de voorschriften van het bestemmingsplan “Binnenstad”, dat op 29 augustus 2002 door de raad van de gemeente Vlissingen is vastgesteld en op 25 maart 2003 door Gedeputeerde Staten van Zeeland is goedgekeurd. Het plan is op 22 mei 2003 in werking getreden en op 16 juli 2003 onherroepelijk geworden.
2. Eiseres exploiteert een winkel in textielgoederen, kleding, stukgoederen, huishoudelijke goederen en speelgoed aan de Lange Zelke 9 te Vlissingen. Op 21 augustus 2008 heeft eiseres een verzoek om planschadevergoeding en een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij verweerder. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat als gevolg van bovengenoemde werkzaamheden, waaronder de bouw van de parkeergarage, het afsluiten van straten en de permanente onttrekking van (een deel van) de Marktstraat en andere (delen van) wegen in de binnenstad van Vlissingen aan het verkeer en wijziging van bestemmingen schade is geleden tot een bedrag van € 413.363,-, te vermeerderen met rente over de geleden schade (begroot op € 183.717,-) vanaf 2003 en over de overige schadeposten vanaf de datum van het verzoek tot de dag der algehele voldoening. Daarnaast heeft eiseres verzocht om toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 15 van de ANV.
3. Met betrekking tot dit verzoek heeft verweerder zich laten adviseren door de Stichting Advies Onroerende Zaken (SAOZ) die in september 2010 advies aangaande de planschadevergoeding heeft uitgebracht. Op basis van dit advies heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de planologische maatregel voor eiseres niet heeft geleid tot een nadeliger positie, waaruit op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) – oud - voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid.
Ten aanzien van de nadeelcompensatie heeft verweerder zich in navolging van het advies van SAOZ van juli 2009, de brief van SAOZ van 2 oktober 2009 en het advies van december 2009 op het standpunt gesteld dat eiseres als direct gevolg van de werkzaamheden in 2005 een schade heeft geleden van ca. € 30.785,-, in 2006 van € 38.438,- en in 2007 een schade van € 37.895,-. Over het boekjaar 2008 zijn geen financiële gegevens overgelegd, als gevolg waarvan geen oordeel kan worden gevormd over de aard en omvang van de schade en het causale verband met de uitgevoerde werkzaamheden. Het bedrijf van eiseres is een filiaal van Zeeman Textielsupers B.V. en uit de verkregen geconsolideerde jaarrekeningen van Zeeland Textielsupers B.V. blijkt dat deze B.V. over de boekjaren 2005, 2006 en 2007 brutowinsten heeft gerealiseerd van respectievelijk € [bedrag], € [bedrag] en € [bedrag] Hiertegen afgezet dienen de in Vlissingen geleden nadelen in 2005, 2006 en 2007 te worden geschouwd als zodanig gering dat deze nadelen het normaal maatschappelijk risico niet hebben overschreden, zodat ze niet voor vergoeding in aanmerking komen, aldus verweerder.
4. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
5. Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd:
Ten onrechte heeft verweerder het verzoek van eiseres gesplitst, als gevolg waarvan eiseres twee procedures heeft moeten starten. Dit vergt meer tijd en dubbele kosten.
SAOZ kan niet als een onafhankelijk en onpartijdig adviseur worden aangemerkt. SAOZ heeft verweerder, naast advisering over het verzoek van eiseres, ook geadviseerd over de begrenzing van het schadegebied. Dit afbakeningsadvies is bepalend geweest voor de positieve beslissing op enkele verzoeken om nadeelcompensatie en is, in strijd met de Procedureregeling planschadevergoeding 2005, niet aan haar voorgelegd en eiseres heeft hier niet op kunnen reageren.
Voorst is sprake van planologisch nadeel als gevolg van het wegvallen van de verkeersbestemming voor de voorheen bestaande Marktstraat en de Torenstraat. Het einde van de Lange Zelke, waar de winkel van eiseres is gelegen, is geïsoleerd geraakt van het kernwinkelgebied. Bovendien is het rondje Vlissingen komen te vervallen. Gedurende de bouw van het project is de onderneming van eiseres verminderd bereikbaar geweest en is de bedrijfsvoering belemmerd. Deze schade komt ook op de voet van planschade voor vergoeding in aanmerking.
Ten onrechte is de schadeperiode beperkt tot 2005- 2007. Ook in 2003 en 2004 heeft eiseres schade geleden als gevolg van het project Fonteyne, alsmede na 2007. Verweerder heeft ten onrechte 2004 als referentiejaar aangemerkt. Als referentieperiode dienen echter de jaren voor 2003 te worden gehanteerd nu in het jaar 2003 met de uitvoerende werkzaamheden is begonnen. Verder bestrijdt eiseres de door SAOZ berekende hoogte van de schade. De geleden schade is vastgesteld op € 183.717,-. De toekomstige schade is groter dan in eerste instantie is berekend aangezien de loop nog niet terug is in de stad en er geen geleidelijke afbouw is van de schade. Eiseres zal na tien jaar nog steeds schade lijden.
Verweerder heeft ten onrechte de filiaalbenadering toegepast. De resultaten van de Zeeman Groep B.V. kunnen niet worden gehanteerd om de door het filiaal geleden schade te becijferen. Het filiaal dient zelfstandig te worden beoordeeld. Eiseres doet in dit kader een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 3 april 1998, NJ 1998, 726. Verweerder handelt in strijd met het verbod van willekeur. Ten onrechte is de hardheidsclausule niet toegepast.
Er is verder sprake van onrechtmatig handelen omdat ten behoeve van de onttrekking van de Markstraat en de Torenstraat aan het verkeer geen onttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet zijn genomen. In dit onrechtmatig handelen had verweerder aanleiding moeten zien de gehele schade zonder aftrek voor maatschappelijk risico voor vergoeding in aanmerking te brengen, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft gesplitst en twee afzonderlijke besluiten heeft genomen. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder met betrekking tot het verzoek één besluit had moeten nemen en het verzoek niet had moeten splitsen. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet aannemelijk gemaakt dat eiseres door de splitsing in haar belangen is geschaad. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verweerder eiseres heeft voorgesteld de beslissing op bezwaar inzake de nadeelcompensatie aan te houden, opdat één besluit op bezwaar genomen zou kunnen worden. Eiseres heeft dit om haar moverende redenen afgewezen. Ook overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in haar belangen is geschaad. Het beroep is in zoverre ongegrond.
7. SAOZ is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer 13 januari 2010, LJN: BK8953) te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of daaraan anderszins gebreken kleven.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat SAOZ met het oog op een te reserveren budget is verzocht een schatting te maken van uit te keren schadevergoedingen inzake het Fonteyne-project. Daartoe is SAOZ nagegaan uit welk gebied rondom de bouwput schadeclaims te verwachten waren. Daarbij is uitdrukkelijk geen gebiedsbegrenzing voor de ANV bepaald. Het budget is naar aanleiding van de analyse door SAOZ verhoogd tot € 600.000,-. Deze beoordeling heeft niet ten doel gehad om verzoeken om schadevergoeding op voorhand af te wijzen of het toepassingsbereik van de ANV te beperken, aldus verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat SAOZ de gemeente Vlissingen ook heeft geadviseerd bij de hiervoor omschreven schatting nog niet meebrengt dat het aan verweerder uitgebrachte advies over het verzoek van eiseres niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar verzoek met name is afgewezen op de grond dat haar onderneming niet is gelegen binnen een bepaald gebied. In dat kader stelt de rechtbank vast dat het door de raad van de gemeente Vlissingen aanvaarde voorstel van verweerder van 7 april 2009, waar eiseres naar verwijst ter ondersteuning van haar grief, een voorlopige raming betreft van de uit te keren schadevergoedingen waarbij nadrukkelijk het voorbehoud is gemaakt van nieuwe claims aangezien SAOZ nog niet in alle gevallen over de omvang van de schade heeft geadviseerd. In het voorstel is verder opgenomen dat deze budgetraming aan wijzigingen onderhevig kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze passage aannemelijk dat het niet de bedoeling van verweerder is geweest om schadeclaims op voorhand af te wijzen en dat alle claims van ondernemingen reëel beoordeeld zijn. Eiseres heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van SAOZ in twijfel getrokken zou moeten worden. Van strijd met de Procedureregeling is de rechtbank niet gebleken. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Planschadevergoeding
8. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals deze wet luidde tot 1 juli 2008 en voor zover thans van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de nieuwe planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en onder het nieuwe planologische regime maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Het bestemmingsplan “Binnenstad” kent aan de gronden van het plangebied voor zover van belang de bestemming “Centrumdoeleinden” toe. Daartoe behoren de bestemmingen detailhandel, dienstverlenende bedrijven, zakelijke dienstverlening, horecabedrijven, hotel-pensionbedrijven, kantoren, maatschappelijke doeleinden, toeristisch-recreatieve bedrijven, woondoeleinden, ambachtelijke bedrijven en sekswinkels. Toegelaten worden gebouwen met een maximale goothoogte van respectievelijk 12 meter en 16 meter en een maximale bouwhoogte van respectievelijk 12 meter en 19 meter.
Op de gronden met de aanduiding opg (ondergrondse parkeergarage toegestaan) is de realisatie van een ondergrondse parkeergarage mogelijk. Op de gronden met de bestemming “verkeersdoeleinden” is mede de realisatie van een bovengrondse en ondergrondse parkeergarage mogelijk.
Uit de toelichting op dit plan blijkt dat de verkeersfunctie van de Marktstraat en de Torenstraat komt te vervallen. Het winkelcircuit in de Lange Zelke zal worden doorgetrokken tot de Spuistraat. Via een aan te leggen passage zal de Oude Markt kunnen worden bereikt. Ook de verkeersfunctie van de Lange Zelke tussen de Spuistraat en de Torenstraat komt te vervallen.
Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan “Spuistraat”, met voor zover van belang de bestemmingen “Detailhandel”, “Woondoeleinden”, “Kantoren”, “Openbare en bijzondere doeleinden”en “Verkeersdoeleinden”. Gebouwen ten behoeve van deze bestemmingen mochten een goothoogte hebben van negen meter, met dien verstande dat voor gebouwen ten behoeve van de bestemming “Detailhandel” een goothoogte van 12 meter was toegestaan. Gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” waren bestemd voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden, pleinen en bouwwerken niet zijnde gebouwen.
Eiseres stelt dat als gevolg van het bestemmingsplan “Binnenstad” de Torenstraat en een deel van de Marktstraat hun verkeersbestemming hebben verloren. Daarmee is ook het winkelrondje Walstraat, Kleine Markt, Sint Jacobsstraat, Oude Markt, Marktstraat, Lange Zelke, Walstraat komen te vervallen. Met het wegvallen van deze bestemming is het stratenpatroon in nadelige zin gewijzigd en is de loop uit de binnenstad verdwenen. Het einde van de Lange Zelke, waar de winkel van eiseres is gelokaliseerd, is geïsoleerd geraakt van het kernwinkelgebied dat nog bestaat uit het Scheldeplein, de Walstraat-Noord en het begin van de Lange Zelke. De doorgang vanaf de Spuistraat naar de Kleine Markt heeft geen effect. Mensen maken geen gebruik van deze nieuwe route, hetgeen een direct gevolg is van de planologische wijziging. In dit kader verwijst eiseres naar het rapport van DHV van 3 september 2008, waarin wordt geconcludeerd dat door het ontbreken van een directe passantenverbinding op de meest logische plek tussen de Lange Zelke en de Oude Markt, in beleving sprake is van een doodlopende route. De verminderde bezoekersaantallen en de daaraan gerelateerde omzetverliezen zijn het gevolg van de verminderde bereikbaarheid, hetgeen verweerder is aan te rekenen en ook de verminderde bereikbaarheid gedurende de bouw van het project Fonteyne en de als gevolg daarvan ontstane schade valt onder planschade, aldus eiseres.
SAOZ heeft daarover gesteld dat in planologische zin nog steeds sprake is van een winkelrondje Spuistraat, Oude Markt, Sint Jacobsstraat, Walstraat, Lange Zelke, Spuistraat en dat de wijziging van het stratenpatroon geen planologische verslechtering betekent. De rechtbank deelt die conclusie. Zij stelt vast dat in het kernwinkelgebied door de realisatie van de parkeergarage (met een voorheen niet bestaande ruime capaciteit van ongeveer 300 voertuigen) op de locatie Lange Zelke-Spuistraat een nieuw bronpunt voor het gebied is gecreëerd. Naar het oordeel van de rechtbank houdt dit een verbetering in van het kernwinkelgebied, alsmede van de bereikbaarheid daarvan. In dit verband neemt de rechtbank mede in aanmerking dat een doorgang is gerealiseerd door het Fonteynegebouw van de Lange Zelke naar de Oude Markt. Dat deze doorgang door winkelend publiek niet zou worden gevonden/gebruikt – wat daar overigens ook van zij – doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de bereikbaarheid van haar onderneming slechter is geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van planschade op grond van het advies van SAOZ terecht afgewezen omdat het nieuwe bestemmingsplan eiseres niet in een nadeliger positie heeft gebracht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Nadeelcompensatie
9. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de ANV ontstaat het recht op schadevergoeding slechts bij uitvoering van een gemeentelijk werk, indien de gemeenteraad deze verordening op dat werk van toepassing heeft verklaard. Ingevolge het tweede lid kent het college degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een gemeentelijk werk, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ANV komt binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge het tweede lid komt schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in een vergelijkbare positie verkeren, drukt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ANV kan het college, de adviseur gehoord, in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt. Deze regeling wordt hierna aangeduid als de hardheidsclausule.
Verweerder heeft gesteld dat de geleden verliezen van de winkel moeten worden gerelateerd aan de gemaakte winsten en de verliezen van de Zeemangroep B.V., die enige aandeelhouder van Zeeman Textielsupers B.V. is. Gelet op de hoogte van die resultaten zijn de verliezen van de winkel aangemerkt als passend in het normale maatschappelijke risico.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ANV komt binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking. Bij bepaling van wat tot het normaal maatschappelijk risico behoort zijn onder meer van belang de algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee degenen die daardoor worden geraakt rekening moeten houden, ook al bestaat geen zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Hoe groot het normaal maatschappelijk risico is, moet worden bepaald met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval, waaronder de aard van het gesteld schadeveroorzakende besluit.
Ter zitting is van de zijde van verweerder betoogd dat voor de bepaling van het normaal maatschappelijk risico in het algemeen de zogenaamde kortingsmethode wordt toegepast, waarbij de becijferde schade wordt verminderd met een bepaald percentage, dat geacht wordt overeen te komen met het normaal maatschappelijk risico. In de onderhavige situatie heeft verweerder evenwel de geleden verliezen gerelateerd aan de winsten van Zeemangroep B.V. Daarmee handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het voor de toepassing van de nadeelcompensatie in het kader van het Fonteyne-project gekozen en in overige gevallen, die geen ketenwinkels betreffen, toegepaste kortingsmethode. Er is geen reden de door eiseres gedreven onderneming aan de Lange Zelke niet als zodanig in aanmerking te nemen, en alleen de omzet van die onderneming te betrekken bij de beoordeling van het normale ondernemersrisico. De door verweerder daartoe aangevoerde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2001, 200001217, mist betekenis, aangezien die betrekking heeft op een toeleverancier en niet op de exploitant zelf. Verweerder heeft aldus onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiseres afgeweken zou moeten worden van de kortingsmethode. Nu ook overigens geen grond is voor toepassing van de door verweerder gekozen benadering, is het beroep in zoverre gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
10. In het geval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde of vierde lid, van de van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen in stand te laten respectievelijk zelf in de zaak te voorzien. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres heeft het door verweerder gehanteerde referentiejaar en de vastgestelde schadeperiode gemotiveerd betwist.
De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden in 2003 zijn aangevangen met archeologisch onderzoek op de Oude Markt en het verplaatsen van enkele bomen. Hierdoor was de Oude Markt beperkt toegankelijk en kon er niet langer worden geparkeerd. Het achter de onderneming van eiseres gelegen parkeerterrein Zeemanserve was evenwel bereikbaar. Nu eiseres ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden op de Oude Markt enige invloed hebben gehad op de omzet, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit jaar terecht niet bij de schadeperiode heeft betrokken.
In 2004 heeft archeologisch onderzoek aan de oostzijde van de Spuistraat plaatsgevonden, is de riolering van de Spuistraat e.o. aangepast en hebben sloopwerkzaamheden van de Aldi plaatsgevonden. Hierdoor waren de parkeervoorzieningen in de Spuistraat beperkt. Verder hebben sloopwerkzaamheden van de HEMA plaatsgevonden en is een aanvang gemaakt met de bouw van de parkeergarage. Hiervoor is de Spuistraat enige tijd geheel afgesloten geweest. Bovendien hebben infrastructurele werkzaamheden aan de Spuistraat plaatsgevonden, als gevolg waarvan de parkeervoorzieningen in de Spuistraat beperkt waren. Uit de financiële gegevens van eiseres is af te leiden dat de omzet in 2004 is gedaald. Verweerder heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat de omzetdaling niet groter is geweest dan in andere filialen van eiseres. De werkzaamheden zijn in 2004 dan ook niet van relevante invloed geweest op de bedrijfsvoering van eiseres, aldus verweerder. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden voor de hand ligt dat de omzet is beïnvloed door de uitgevoerde werkzaamheden. Dat uit concerncijfers is gebleken dat ook andere filialen te kampen hebben gehad met een omzetdaling, wat daar ook van zij, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder het jaar 2004 ten onrechte niet bij de schadeperiode heeft betrokken en 2004 ten onrechte als referentiejaar heeft aangemerkt.
Nu verweerder het referentiejaar ten onrechte heeft bepaald op 2004, alsmede het jaar 2004 niet heeft betrokken bij de vaststelling van de schadeperiode, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, noch om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw een besluit op het ingediende bezwaar dienen te nemen.
11. Eiseres heeft voorts betoogd dat de gehele schade zonder aftrek voor maatschappelijk risico voor vergoeding in aanmerking komt. Er is sprake van onrechtmatig handelen omdat ten behoeve van de onttrekking van de Markstraat en de Torenstraat aan het verkeer geen onttrekkingsbesluiten op grond van de Wegenwet zijn genomen.
De rechtbank neemt in aanmerking, dat de Wegenwet ziet op de zorg voor en het onderhoud van wegen, waarbij de overheid zorg heeft voor de instandhouding en bruikbaarheid der openbare wegen (Kamerstukken II 1927/28, 362, 3). De onttrekking van wegen aan de openbaarheid heeft aldus dan ook alleen betrekking op wegen die na de onttrekking aan de openbaarheid blijven bestaan; de onderhoudsverplichting gaat over op de particuliere eigenaar. Dit speelt geen rol indien wegen worden verwijderd. Daarnaast dient in aanmerking te worden genomen dat op grond van de WRO, die posterieur is aan de Wegenwet, bestemmingen van plandelen zoals verkeersbestemmingen, kunnen worden gewijzigd in andere bestemmingen, die vervolgens verwezenlijkt kunnen worden zonder nadere besluitvorming. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel, dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder op grond van de omstandigheid dat hij geen onttrekkingsbesluiten heeft genomen.
12. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ter zitting op grond van artikel 8:14, van de Awb gevoegd. Op grond hiervan is slechts één maal griffierecht verschuldigd. De rechtbank zal het ten onrechte geheven griffierecht aan eiseres vergoeden.
13. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres ten behoeve van de procedure inzake het verzoek om nadeelcompensatie heeft moeten maken, uitgaande van twee proceshandelingen en een zaak van gemiddeld gewicht. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op het verzoek om nadeelcompensatie;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op het verzoek om nadeelcompensatie;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- (tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op
€ 874,- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz als voorzitter en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. A.J. van der Knijff als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos als griffier en op 2 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: 2 februari 2012