ECLI:NL:RBMID:2012:4618

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
67207 / HA ZA 09-181
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aftrek nieuw voor oud in schadevergoeding door verzekeringsmaatschappij

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, ging het om een geschil tussen een verzekeringsmaatschappij en een gedaagde partij over de aftrek nieuw voor oud bij schadevergoeding. De eiseres, voorheen Schepen Onderlinge Nederland U.A., had een schadevergoeding uitgekeerd aan haar verzekerde na een brand. De verzekeringsmaatschappij vorderde de resterende schadevergoeding van de gedaagde partij, die een hogere aftrek nieuw voor oud wilde toepassen. De rechtbank oordeelde dat de door de verzekeringsmaatschappij toegepaste aftrek van 10% redelijk was, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat de schadevergoeding niet in redelijkheid was vastgesteld.

De procedure begon met een tussenvonnis op 20 juni 2012, waarin een comparitie werd gelast om de door de eiseres gestelde schadecijfers te bespreken. De rechtbank overwoog dat er geen geschil was tussen verzekeraar en verzekerde, aangezien de eiseres al tot uitkering was overgegaan. De rechtbank beoordeelde de redelijkheid van de toegepaste aftrek en concludeerde dat de eiseres in redelijkheid had kunnen komen tot de uitkering die zij had gedaan.

De rechtbank stelde vast dat de gedaagde partij niet voldoende onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat er geen causaal verband was tussen de brand en de noodzaak van reparaties. De rechtbank oordeelde dat de eiseres ook geen onredelijke uitkeringen had gedaan voor vergoedingen aan eigen personeel en dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 168.245,22 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan de gedaagde opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 67207 / HA ZA 09-181
Vonnis van 14 november 2012
in de zaak van
[eiseres]
voorheen SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
eiseres,
advocaat mr. J. Blussé van Oud-Alblas te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. C. Fledderus te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juni 2012
  • het proces-verbaal van comparitie d.d. 1 oktober 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis d.d. 20 juni 2012 is een comparitie gelast ter bespreking van de door [eiseres] gestelde en door [gedaagde] betwiste schadecijfers.
2.2.
De tussen partijen resterende twistpunten zullen in het navolgende beoordeeld worden. Uitgangspunt bij die beoordeling is dat in casu geen sprake is van een geschil tussen verzekeraar en verzekerde. Nu [eiseres] als verzekeraar inmiddels tot uitkering aan de verzekerde is overgegaan, dient in het kader van deze regresvordering te worden beoordeeld of zij in redelijkheid heeft kunnen komen tot de uitkering die zij heeft gedaan.
2.3.
[eiseres] stelt in verband met ouderdom van de betimmering een percentage van 10% te hebben gehanteerd bij de aftrek ‘nieuw voor oud’. Er was volgens haar geen sprake van dat de betimmering zonder de brand ook vervangen zou zijn. [gedaagde] stelt dat door de reparatie van de hutten, waarvan de betimmering al 32 jaar oud was, deze weer een levensduur hebben van 40 jaar, zodat een ‘nieuw voor oud-aftrek’ van 75% redelijk is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor toepassing van de zogenaamde ‘nieuw voor oud’-aftrek is in beginsel slechts plaats indien de benadeelde zonder die aftrek in een duidelijk voordeliger positie zou komen. Aangenomen wordt dat dat het geval is als het gaat om een verbetering waarvan vaststaat dat de benadeelde deze in de toekomst toch zou hebben doorgevoerd, of om een verbetering die aantoonbare meerinkomsten voor de benadeelde oplevert. In casu staat vast dat voorafgaand aan de brand een gedeelte van de betimmering in één hut was verwijderd in het kader van veiligheidsvoorschriften vanwege uit te voeren heetwerk en dat de betimmering in de andere twee hutten en de badkamer na de brand ook moest worden verwijderd, hetgeen volgens [eiseres] niet gebeurd zou zijn als er geen brand was geweest. Bij de beoordeling speelt een rol dat het een werkschip betreft en niet een passagiersschip, waardoor ondanks de ouderdom van de betimmering minder voor de hand ligt dat deze in de nabije toekomst was vervangen als er geen brand was geweest. Duidelijk is echter wel dat de nieuwe betimmering een langere levensduur heeft dan de voorheen aanwezige.
Er moet van uit worden gegaan dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk herstel in oude toestand wordt nagestreefd. Een dergelijk herstel kan ook verantwoord zijn indien de daarmee gemoeide kosten het bedrag van de als gevolg van de toegebrachte schade opgetreden waardevermindering overtreffen.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank een beperkte aftrek in verband met “nieuw voor oud”, zoals de gehanteerde 10%, redelijk.
2.4.
Gelet op de onderbouwing door [eiseres] dat vervanging van de radar noodzakelijk was in verband met de garantie, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot uitkering van het daarmee gemoeide bedrag.
2.5.
[gedaagde] heeft haar stelling dat het causaal verband tussen de brand en de noodzaak van de reparatie van de relais ontbreekt niet onderbouwd. Daarom is deze betwisting onvoldoende om te kunnen oordelen dat [eiseres] in redelijkheid niet had mogen komen tot de uitkering die zij dienaangaande heeft gedaan.
2.6.
Ten aanzien van de post vergoedingen eigen personeel ziet de rechtbank gelet op de door [eiseres] gegeven onderbouwing daarvan geen grond te oordelen dat zij in redelijkheid niet had mogen komen tot de uitkering die zij dienaangaande heeft gedaan. [eiseres] heeft al een aftrek toegepast van € 5.000,- en daarmee voldoende erkend dat de post vergoedingen eigen personeel te hoog was.
2.7.
Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat de post vergoeding hotelkosten door [eiseres] wordt teruggebracht naar € 638,--. Met dit bedrag is [gedaagde] akkoord.
2.8.
Gelet op het vorenstaande alsmede gelet op hetgeen in eerdere tussenvonnissen is overwogen dient [gedaagde] als aansprakelijke partij voor het ontstaan van de brand de door [eiseres] aan haar verzekerde uitgekeerde brandschade tot een bedrag van € 166.629,22 vermeerderd met de expertisekosten van € 9.490,25 en verminderd met een eigen risico van € 7.874,25, derhalve per saldo in hoofdsom € 168.245,22 te vergoeden.
2.9.
Uit hetgeen ter comparitie is verklaard blijkt dat partijen het erover eens zijn dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de datum waarop de uitkering aan de verzekerde is gedaan. Uit de stukken blijkt dat dit 19 december 2007 is, zodat de rechtbank die datum zal hanteren.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten dient te worden toegewezen. Uit productie 6 bij de dagvaarding blijkt afdoende dat sprake is van werkzaamheden zijn verricht waarvoor een proceskostenveroordeling geen vergoeding zou insluiten, namelijk kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.11.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • dagvaarding € 72,25
  • griffierecht € 3.730,--
  • getuigentaxe € 683,40
  • salaris advocaat
Totaal € 17.985,15
2.12.
De mede gevorderde nakosten, waartegen geen verweer is gevoerd, zijn toewijsbaar op na te melden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
  • veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 168.245,22 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 1.158,00 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op
€ 17.985,15;
  • veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, volgens het toepasselijke liquidatietarief begroot op een bedrag van € 131-, en, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan dit vonnis heeft voldaan, vermeerderd met een bedrag van € 68-;
  • verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.