ECLI:NL:RBMID:2011:BW1808

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
214471
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vordering tegen niet-bestaande rechtspersoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Middelburg op 25 juli 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de eiseres, een besloten vennootschap, een vordering had ingesteld tegen een gedaagde partij die werd gedagvaard als een publiekrechtelijk lichaam naar Duits recht. De gedaagde partij, die geen rechtspersoonlijkheid heeft, heeft aangevoerd dat de eiseres een niet-bestaande rechtspersoon in rechte heeft betrokken en dat zij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de eiseres en de gedaagde partij verschillende aktes hebben ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij geen natuurlijke persoon of rechtspersoon is en dat er geen reden is om een uitzondering op het beginsel van ontvankelijkheid te aanvaarden. Hierdoor heeft de kantonrechter de eiseres in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de gedaagde partij verzocht om een proceskostenveroordeling, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit niet mogelijk is, aangezien de gedaagde partij niet als rechtssubject kan worden aangemerkt. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de proceskostenveroordeling niet kan worden uitgesproken ten gunste van de gedaagde partij, omdat deze geen rechtspersoon is. Ten slotte heeft de kantonrechter in overweging genomen dat de eiseres mogelijk niet volledig op de hoogte was van de status van de gedaagde partij, wat invloed kan hebben op de proceskostenveroordeling. De beslissing van de kantonrechter is dat de eiseres in haar vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/rolnr.: 214471 / 11-221
vonnis van de kantonrechter d.d. 25 juli 2011 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap
[A].,
gevestigd te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: GGN Maas-Delta,
t e g e n :
[B],
gedagvaard als het publiekrechtelijk lichaam naar Duits recht
[B],
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: de gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.G. Cabboort.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 30 november 2010,
- conclusie van antwoord,
- akte van [eiseres],
- akte van de gedaagde partij,
- akte van [eiseres].
de beoordeling van de zaak
1. De gedaagde partij is gedagvaard als het publiekrechtelijk lichaam naar Duits recht "[B]". Bij conclusie van antwoord wordt onder meer aangevoerd dat "[B]" een instelling is voor de opvang van kinderen en jeugdigen die deel uitmaakt van de "[ instelling C]", die op haar beurt deel uitmaakt van de internationale congregatie van de "[instelling D]". [Gedaagde] heeft geen rechtspersoonlijkheid, de "[instelling C]" wel. [Eiseres] heeft derhalve een niet bestaande rechtspersoon in rechte betrokken en kan in haar vorderingen niet worden ontvangen. Zij moet worden veroordeeld in de proceskosten, zo stelt de gedaagde partij.
2. Na verwijzing van de zaak voor conclusie van repliek, verzoekt [eiseres] doorhaling van de procedure. Bij akte verzet de gedaagde partij zich daartegen. Omdat zij ten onrechte is gedagvaard en kosten maakte om zich in de procedure te verweren verzoekt zij [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en haar in de proceskosten te veroordelen. De gedaagde partij stelt zich op het standpunt dat haar proceskosten moeten worden gesteld op € 2.082,57 als de daadwerkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand. [Eiseres] voert bij akte ten slotte aan dat de gedaagde partij niet al direct na dagvaarding liet weten dat niet zij maar de "[instelling D]" de juiste procespartij was. De gedaagde partij heeft haar hoge proceskosten dan ook aan zichzelf te wijten.
3. De kantonrechter overweegt het volgende. In een burgerlijke zaak kunnen in beginsel slechts natuurlijke personen en rechtspersonen als procespartij optreden (Hoge Raad 25 november 1983, NJ 1984, 297). De gedaagde partij is naar moet worden aangenomen geen van beide, nu de gedaagde partij dit stelt en [eiseres] dit niet weerspreekt. Niet gesteld of gebleken is dat er reden is om in dit geval op dit beginsel een uitzondering te aanvaarden - zoals bij de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap - en de vordering tegen de gedaagde partij ontvankelijk te achten hoewel zij geen rechtspersoon is. Dit betekent dat [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ten gunste van de gedaagde partij ziet de kantonrechter geen mogelijkheid. [Eiseres] is de in het ongelijk gestelde partij en moet op grond van artikel 237 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in de kosten worden veroordeeld. Een veroordeling van de verliezende partij in de proceskosten van de wederpartij schept een verbintenis. Omdat de gedaagde partij in deze zaak niet is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en evenmin een grond bestaat om een tegen haar ingestelde vordering ontvankelijk te achten, kan zij niet worden aangemerkt als rechtssubject ten gunste waarvan een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken. Bovendien rijst de vraag voor wie de gemachtigde van de gedaagde partij optrad en proceskosten maakte.
5. Om het voor de betrokkenen bij deze zaak mogelijk te maken om het geschil over de proceskosten eenvoudig op te lossen zonder overbodige kosten overweegt de kantonrechter het volgende ten overvloede. Een veroordeling van de verliezende partij in de proceskosten van de winnende partij berust niet op een door de verliezende partij gepleegde onrechtmatige daad. Procederen kan, ook als het niet tot een gunstig resultaat leidt, op zichzelf niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Daarmee hangt samen dat het in de proceskostenveroor-deling gehanteerde forfaitaire tarief veelal niet een volledige vergoeding inhoudt van alle door de winnende partij in verband met de procedure gemaakte kosten (Hoge Raad 18 februari 2005, NJ 2005, 216). Dit forfaitaire tarief zou in dit geval leiden tot een gemachtigdensalaris van € 150,-- per punt. Voor toekenning van een hoger salaris zou slechts grond bestaan indien het als onrechtmatig is aan te merken dat [eiseres] een vordering instelde tegen een niet bestaande rechtspersoon. In dat geval geldt het volgende. Bij haar laatste akte - waarop de gedaagde partij nog niet kon reageren - legt [eiseres] een kopie over van de brief van 4 januari 2011 van de gemachtigde van de gedaagde partij aan de gemachtigde van [eiseres]. In die brief, geschreven nadat de dagvaarding was uitgebracht, wordt de vordering inhoudelijk betwist maar niet gesteld dat de gedaagde partij een niet bestaande rechtspersoon is. Indien inderdaad niet voor de conclusie van antwoord aan [eiseres] werd voorgehouden dat zij een niet bestaande rechtspersoon had gedagvaard, voldeed de gedaagde partij naar het de kantonrechter voorkomt niet aan haar verplichting haar schade zoveel mogelijk te beperken. In dat geval zou er geen grond zijn bij de proceskostenveroordeling uit te gaan van een hoger tarief dan € 150,-- per punt.
de beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiseres] in de vordering niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.