ECLI:NL:RBMID:2011:BW0656

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
206433
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en beroep op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 27 april 2011, stond de beëindiging van een arbeidsovereenkomst centraal. [Eiser], werkzaam als ontwikkelingsmanager bij [gedaagde 1], had in 2008 een overeenkomst gesloten om zijn dienstverband per 1 oktober 2008 te beëindigen, met de bedoeling samen met [gedaagde 2] een nieuw bedrijf op te zetten. Echter, na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, heeft [eiser] geen vergoeding ontvangen voor zijn werkzaamheden en stelde hij dat de beëindigingsovereenkomst nietig was op basis van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat het beroep op dwaling en bedrog niet slaagde, omdat er geen bewijs was dat [gedaagde 2] op de hoogte was van de onmogelijkheid om de gemaakte afspraken na te komen. Ook het beroep op misbruik van omstandigheden werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet in een zodanige afhankelijkheidspositie verkeerde dat dit zijn instemming met de beëindigingsovereenkomst zou rechtvaardigen. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat de omstandigheden van de zaak niet wezenlijk afweken van wat gebruikelijk is in dergelijke situaties, en dat [eiser] als ervaren vastgoedontwikkelaar op de hoogte moest zijn van de risico's van het ondernemerschap.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Terneuzen
zaak/rolnr.: 206433 / 10-1478
vonnis van de kantonrechter d.d. 27 april 2011
in de zaak van
[partij A],
wonende te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M. Harte,
t e g e n :
1. de besloten vennootschap
[partij B1],
gevestigd te [adres],
en
2. [partij B2],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. J. van Oijen.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 26 januari 2011 is de procedure als volgt verlopen:
- brief met bijlagen van mr. Harte, ingekomen op 9 maart 2011,
- brief met bijlagen van mr. Van Oijen, ingekomen op 14 maart 2011,
- brief met bijlagen van mr. Harte, ingekomen op 22 maart 2011,
- comparitie van partijen.
de verdere beoordeling van de zaak
1. In het tussenvonnis was een comparitie van partijen gelast die plaatshad op 23 maart 2011. Ter comparitie verschenen mr. Harte, [gedaagde 2], mede namens [gedaagde 1], en mr. Van Oijen. [Eiser] was zonder enig bericht afwezig. Ter comparitie werd afgesproken dat partijen zouden proberen tot overeenstemming te komen. Volgens latere berichten werd geen overeenstemming bereikt. Vervolgens is de zaak voor vonnis verwezen naar de rol. Mr. Harte zond daarna nog stukken in die zijn geweigerd omdat de zaak op de rol stond voor vonnis.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Vanaf 1 september 2002 was [eiser] als ontwikkelingsmanager in dienst van [gedaagde 1]. Zijn salaris bedroeg € 3.150,-- bruto per maand.
2.2.Volgens een verslag van een bespreking op 31 maart 2008 spraken [eiser] en [gedaagde 2] over de gezamenlijke opzet van een bedrijf dat zich bezig ging houden met de aankoop en verkoop van woningen en kavels. Streefdatum voor het operationeel zijn van dat bedrijf was 1 juni 2008. [Eiser] zou per 1 oktober 2008 uit dienst treden van [gedaagde 1]. [Eiser] en [gedaagde 2] spraken af dat zij ieder voor 50% deelnemen in dit bedrijf op basis van volledige gelijkwaardigheid. Dit houdt volgens het verslag in dat:
- winst 50/50 wordt verdeeld,
- eventueel te behalen fiscaal voordeel uit aanwezige verliescompensatie binnen de huidige BV van [eiser] 50/50 wordt verdeeld,
- [eiser] en [gedaagde 2] ieder in gelijke mate bijdragen aan de financiering van het bedrijf. [Eiser] heeft de mogelijkheid € 200.000,-- aan financiering in te brengen, [gedaagde 2] zal een gelijke financiering inbrengen. Het meerdere benodigde zal extern worden gefinancierd.
2.3. Bij brief van 14 april 2008 bevestigde [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] aan [eiser] te zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd per 1 oktober 2008. [Eiser] ondertekende deze brief voor akkoord.
2.4. Op 12 september 2008 schreef [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] voor zover van belang aan [eiser]:
- zoals overeengekomen, eindigt de arbeidsovereenkomst bij [gedaagde 1] per 1 oktober 2008. Na deze datum gaan wij beiden verder als zelfstandig ondernemer die met elkaar samenwerken,
- samen hebben wij gesprekken gevoerd bij de banken voor een financieringslimiet. De Rabo stelt een limiet van € 200.000,--. Dit bedrag is te gering om echt zaken te kunnen doen,
- om duidelijkheid te scheppen wie risico draagt en verantwoordelijk is voor projecten, stel ik de volgende regeling voor. Objecten die in jouw bestaande besloten vennootschap worden ondergebracht doen wij voor gezamenlijke rekening. Voor objecten die voor risico en onder verantwoording van [gedaagde 1] vallen, geldt een achteraf regeling, door mij vast te stellen, waarin een vergoeding aan jou afhangt van de door jou geleverde inspanningen, verantwoordelijkheid en financieel resultaat.
[Eiser] ondertekende deze brief voor akkoord op 18 september 2008.
2.5. [Eiser] was houder van alle aandelen van [eisers BV], verder te noemen [de BV]. In [de BV] was een fiscaal te verrekenen verlies. Namens [eiser] en [gedaagde 2] is bij brief van 21 augustus 2008 aan de belastingdienst de vraag voorgelegd of de beperking van de verliescompensatie niet aan de orde is in de in die brief geschetste situatie. Bij brief van 3 september 2008 deelde de belastingdienst mee dat indien de geschetste situatie zal worden uitgevoerd de toekomstige verliesverrekening van [de BV] niet wordt beperkt.
2.6. Tot gezamenlijke bedrijfsactiviteiten van [eiser] en [gedaagde 2] in het kader van [de BV] en tot gezamenlijke financiering daarvan is het niet gekomen. Wel verrichtte [eiser] vanaf 1 oktober 2008 werkzaamheden voor [gedaagde 1] waarvoor hij geen vergoeding ontving.
2.7. Bij brief van 4 januari 2010 aan [gedaagde 1] riep de gemachtigde van [eiser] namens hem de nietigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in op grond van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden.
3. [Eiser] vordert:
- primair: [gedaagde 1] te veroordelen om hem vanaf 1 oktober 2008 tot het rechtsgeldig einde van het dienstverband telkens uiterlijk op de laatste dag van de maand het netto-equivalent van zijn loon van € 3.150,-- vermeerderd met verschuldigde emolumenten te voldoen met de wettelijke verhoging wegens vertraagde betaling van alle gevorderde loonbedragen daar de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is vernietigd,
- subsidiair: te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] dan wel beide jegens [eiser] onrechtmatig heeft of hebben gehandeld en derhalve aansprakelijk is of zijn voor de door hem als gevolg daarvan geleden en te lijden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en hen te bevelen als voorschot aan [eiser] te betalen een bedrag van € 50.000,-- of een bedrag als in goede justitie billijk wordt geacht,
- meer subsidiair: de veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van loon aan [eiser] op basis van een overeenkomst tot opdracht ter hoogte van € 35.708,40, althans een bedrag als in goede justitie billijk wordt geacht,
- primair en (meer) subsidiair: de veroordeling van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in de proceskosten.
[Gedaagden] bestrijden vordering en de daarvoor aangevoerde gronden.
4. De kantonrechter overweegt het volgende. Op 14 april 2008 kwamen [eiser] en [gedaagde 1] overeen hun arbeidsovereenkomst te beëindigen per 1 oktober 2008. Op 4 januari 2010 riep [eiser] de nietigheid van die beëindigingsovereenkomst in. Omdat dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden leiden tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling, wordt het beroep op nietigheid verstaan als een beroep op vernietigbaarheid.
5. [Eiser] stelt terecht een beroep te hebben gedaan op de vernietigbaarheid. Volgens hem stemde hij in met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] op grond van de mededeling van [gedaagde 2] dat zij ten tijde van de arbeidsovereenkomst en na beëindiging daarvan als zelfstandig ondernemer samen in één vennootschap zouden participeren. [Gedaagde 2] overtuigde [eiser] ervan dat de risico's minimaal waren. [Gedaagden] eisten dat [eiser] eerst ontslag nam voordat werd overgegaan tot participatie in [de BV]. Zij zijn vervolgens niet overgegaan tot die participatie, terwijl hij voldeed aan alle voorwaarden. [Gedaagden] kwamen na ondertekening van het ontslag met aanvullende voorwaarden. Zo stelden zij in september 2008 dat een financiering van € 200.000,-- onvoldoende zou zijn terwijl zij wisten dat [eiser] maximaal dit bedrag gefinancierd kon krijgen. Zij stelden hem een nieuwe regeling voor in de brief van 12 september 2008. Hij zag geen andere mogelijkheid dan daarmee akkoord te gaan in de veronderstelling dat hij hiermee toch verzekerd zou zijn van inkomen. Hij dwaalde en dat was te wijten aan de mededeling van [gedaagde 2]. Subsidiair is sprake van dwaling omdat [eiser] en [gedaagde 1] de beëindigingsovereenkomst aangingen in de veronderstelling dat hij en [gedaagde 2] in een vennootschap gingen participeren met als uitgangspunt dat een bedrag van € 200.000,-- per persoon aan financiering voldoende zou zijn. Zoals blijkt uit de brief van 12 september 2008 was dat niet het geval. Beide partijen bij de beëindigingsovereenkomst gingen uit van dezelfde onjuiste veronderstelling. Meer subsidiair beroept [eiser] zich op bedrog. [Gedaagden] bewogen hem akkoord te gaan met die overeenkomst en spiegelden hem voor dat hij met [gedaagde 2] zou participeren in een vennootschap. Verliezen uit het verleden zouden fiscaal gecompenseerd worden en aan [eiser] werd een aantrekkelijk inkomen voorgespiegeld. Tot die participatie in de vennootschap is het niet gekomen. [Gedaagden] kwamen hun beloftes en mededelingen niet na en deden [eiser] opzettelijk onjuiste mededelingen. Nog meer subsidiair stelt [eiser] dat sprake is van misbruik van omstandigheden. Toen [eiser] instemde met de beëindigingsovereenkomst verkeerde hij in een afhankelijkheidspositie van zijn werkgever. Deze had hem ervan moeten weerhouden in te stemmen met de beëindiging nu de samenwerking in een vennootschap helemaal niet zo zeker was en het inkomen van [eiser] na uitdiensttreding evenmin.
6. Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt het beroep op dwaling en bedrog niet. Bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst gingen partijen uit van een toekomstige samenwerking in overeenstemming met de afspraken die volgens het verslag van de bespreking van 31 maart 2008 waren gemaakt. Voor een geslaagd beroep op dwaling, te wijten aan een inlichting van de wederpartij, of op bedrog is ten minste nodig dat op 14 april 2008, bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst, [gedaagde 2] (wiens wetenschap kan worden toegerekend aan [gedaagde 1]) wist of behoorde te weten dat hij en/of [gedaagde 1] de gemaakte afspraken tot participatie in [de BV] en tot gezamenlijke financiering daarvan niet zouden nakomen. Dat is niet gebleken of voldoende gemotiveerd gesteld. Uit de omstandigheid dat de afspraken later niet zouden zijn nagekomen, kan niet zonder meer worden afgeleid dat [gedaagde 2] op 14 april 2008 dit wist of behoorde te weten.
7. Aan het beroep op dwaling doordat beide partijen zijn uitgegaan van dezelfde onjuiste veronderstelling legt [eiser] ten grondslag dat beide ervan zijn uitgegaan dat een bedrag van € 200.000,-- per persoon aan financiering voor [de BV] voldoende zou zijn. De kantonrechter kan [eiser] hierin niet volgen. Volgens het verslag van de bespreking van 31 maart 2008 had [eiser] de mogelijkheid € 200.000,-- aan financiering in te brengen en zouden hij en [gedaagde 2] ieder in gelijke mate bijdragen aan de financiering zodat ook [gedaagde 2] dit bedrag zou inbrengen. Omdat het meerdere benodigde volgens het verslag extern zou worden gefinancierd, gingen beiden ervan uit - althans hielden zij voor mogelijk - dat een totale financiering van € 400.000,-- door hen samen ontoereikend zou zijn voor de financiering van [de BV]. Er is dus geen sprake van een onjuiste veronderstelling waarvan [eiser] en [gedaagde 2] uitgingen en onder invloed waarvan de beëindigingsovereenkomst tot stand kwam. Afgezien daarvan was de financieringsbehoefte van [de BV] bij het sluiten van die overeenkomst naar het de kantonrechter voorkomt een toekomstige omstandigheid. De vernietiging van een overeenkomst kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft.
8. Bij de verwerping van het beroep op dwaling en bedrog neemt de kantonrechter ook het volgende in aanmerking. Tot de gedingstukken behoren een financieringsvoorstel van de Rabobank aan [de BV] (productie 4 bij dagvaarding), een brief van 29 mei 2008 van de [fiscaliste] aan de belastingdienst (productie 6), een brief van 21 augustus 2008 van [de fiscaliste] aan de belastingdienst (productie 7) en het antwoord van 3 september 2008 van de belastingdienst op de brief van 21 augustus 2008 (productie 8). Volgens de brief van 29 mei 2008 wilden [eiser] en [gedaagde 2] structuurwijzigingen doorvoeren om beperking van het fiscaal compensabele verlies van [de BV] te voorkomen. [Eiser] zou een holding oprichten die 50% van de aandelen in [de BV] zou houden. De overige 50% zou worden overgedragen aan de holding van [gedaagde 2]. Beide aandeelhouders zouden nieuwe gelijkwaardige financieringen in [de BV] aanbrengen. In haar brief van 21 augustus 2008 schreef [de fiscaliste] in antwoord op de reactie van 8 juli 2008 van de belastingdienst dat de geschetste situatie, waarmee kennelijk de structuurwijzigingen als omschreven in de brief van 29 mei 2008 bedoeld zijn, zou leiden tot volledige beperking van de verliesverrekening. Daarom was het voorstel veranderd: aan de structuurwijzigingen zoals omschreven in de brief van 29 mei 2008 zou voorafgaan dat [eiser] alleen de activiteiten in [de BV] zou uitbreiden en dat hiertoe alleen door hem een nieuwe financiering zou worden aangegaan. Pas als de bedrijfsactiviteiten van [de BV] weer op hetzelfde peil zouden staan als haar activiteiten bij het begin van het oudste jaar waarvan het verlies nog niet volledig is verrekend, zouden de geschetste structuurwijzigingen worden doorgevoerd. Uit een en ander leidt de kantonrechter af dat de financiering door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] pas aan de orde zou komen nadat de bedrijfsactiviteiten van [de BV] zouden zijn gekomen op het in de brief van 21 augustus 2008 weergegeven niveau en na financiering door alleen [eiser]. In zoverre wijzigden [eiser] en [gedaagde 2] kennelijk hun aanvankelijke plannen na 29 mei 2008 - en dus na sluiting van de beëindigingsovereenkomst - om te voorkomen dat de mogelijkheid tot verrekening van fiscaal compensabele verliezen van [de BV] beperkt zou zijn. Omdat niet is gesteld of gebleken dat de bedrijfsactiviteiten van [de BV] dit niveau bereikten en de financiering door [eiser] alleen plaatshad, kan uit het ontbreken van de financiering door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] niet volgen dat bij het sluiten van de beëindigingsovereenkomst zij wisten of behoorden te weten dat zij de gemaakte afspraken tot participatie in [de BV] en tot gezamenlijke financiering daarvan niet zouden nakomen. Het financieringsvoorstel van de Rabobank is gericht aan [de BV] en betreft een krediet in rekening-courant ter hoogte van € 200.000,--. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de verstrekking van een krediet in rekening-courant van € 200.000,-- door de bank aan [de BV] - en dus uiteindelijk voor rekening van beide beoogde participanten in [de BV] - een volledige uitvoering inhoudt van de afspraak dat [eiser] dit bedrag aan financiering zou inbrengen.
9. Het beroep op misbruik van omstandigheden kan pas slagen als [gedaagde 1] wist of moest begrijpen dat [eiser] door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen werd tot het aangaan van de beëindigingsovereenkomst en zij het tot stand komen daarvan bevorderde, ofschoon hetgeen zij wist of moest begrijpen haar daarvan zou behoren te weerhouden. De gestelde positie van afhankelijkheid van zijn werkgever levert niet een dergelijke bijzondere omstandigheid op. Het beroep op misbruik van omstandigheden is daarom ongegrond.
10. De grondslag voor de subsidiaire vordering is onrechtmatige daad. Volgens [eiser] hebben [gedaagden] gelet op alle feiten en omstandigheden onrechtmatig ten opzichte van hem gehandeld, [gedaagde 1] bovendien niet als goed werkgever. [Eiser] werkte tot medio 2008 naar volle tevredenheid voor hen. Aan hem is een rooskleurige toekomst als ondernemer voorgespiegeld waaraan een aantal voorwaarden waren verbonden. [Eiser] voldeed aan de voorwaarden maar [gedaagden] lieten de gezamenlijke onderneming niet doorgaan en hielden hem aan het lijntje. [Eiser] werkte wel voor hen en de beloning bleef uit. Op grond van mededelingen van [gedaagde 2] gaf [eiser] zijn dienstverband voor onbepaalde tijd prijs, evenals het daaraan gekoppelde inkomen en de wettelijke ontslagbescherming.
11. De subsidiaire vordering strandt naar het oordeel van de kantonrechter op het volgende. Tussen [eiser] en [gedaagde 1] bestond een arbeidsovereenkomst, tussen hem en [gedaagde 2] een overeenkomst tot - kort gezegd - het opzetten van een gezamenlijk bedrijf. Voor zover de contractuele wederpartij van [eiser] de contractuele verplichtingen schond, is er slechts plaats voor een eventuele vordering uit onrechtmatige daad indien de gedragingen van die wederpartij, afgezien van die schending van de contractuele verplichtingen, onrechtmatig is. [Eiser] motiveert onvoldoende dat dit het geval is. Voor het overige is het voorspiegelen van een rooskleurige toekomst niet onrechtmatig. [Eiser] was in dienst bij een bedrijf dat zich bezighoudt met vastgoedontwikkeling. Zijn takenpakket was onder meer de bemiddeling in onroerende zaken en het verwerven en initiëren van vastgoedprojecten. Hij had daarin ruime ervaring zoals [gedaagden] onweersproken aanvoeren. [Eiser] moet dan ook (geacht worden) op de hoogte (te) zijn geweest van de risico's van het ondernemerschap. De stelling dat [gedaagden] eenzijdig de gezamenlijke onderneming niet lieten doorgaan, kan niet standhouden in het licht van overweging 8. De omstandigheid dat [eiser] werkzaamheden verrichtte voor [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] zonder dat hij daarvoor een vergoeding ontving, levert niet een onrechtmatige daad van (een van) hen op. Op 18 september 2008 stemde [eiser] ermee in dat voor objecten die voor risico en onder verantwoordelijkheid van [gedaagde 1] vallen een achteraf regeling geldt, vast te stellen door [gedaagde 2], waarin de vergoeding aan [eiser] afhangt van de door hem geleverde inspanningen, verantwoordelijkheid en financieel resultaat. Ter comparitie verklaarde [gedaagde 2] dat die inspanningen geen resultaat opleverden. Deze stelling is onvoldoende weersproken - [eiser] was zelfs niet komen opdagen ter comparitie - en komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor. Het is een feit van algemene bekendheid dat vanaf 2008 de projectontwikkeling in vastgoed sterk onder druk kwam te staan als gevolg van de economische crisis.
12. De vordering tot betaling van loon op grond van een overeenkomst van opdracht met [gedaagde 1] is evenmin toewijsbaar. De opdrachtnemer heeft recht op het verschuldigde loon. Indien de hoogte daarvan niet door partijen is bepaald, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon op, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd. De hoogte van het loon is door partijen bepaald in de brief van 12 september 2008. Onder verwijzing naar overweging 11 kan daaruit niet volgen dat [eiser] op grond van de gemaakte afspraken recht heeft op een loon van € 35.708,40 dat is berekend aan de hand van zijn salaris in dienst van [gedaagde 1] of een ander bedrag dat in goede justitie billijk wordt geacht.
13. De vordering is niet toewijsbaar. [Eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagden] tot op heden worden begroot op € 1.800,-- wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagden];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.