ECLI:NL:RBMID:2011:BW0248

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
222026
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.J.R.P. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een kerk en een organist-kerkmusicus na langdurige conflicten en communicatieve problemen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Middelburg op 14 juli 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [A], een kerk, en [B], een organist-kerkmusicus. [B] was sinds 1 mei 1998 in dienst bij [A], maar er waren al lange tijd problemen in de samenwerking, die voornamelijk voortkwamen uit communicatieve problemen. [A] heeft in haar verzoekschrift aangegeven dat er sinds 2006 forse problemen waren, die leidden tot een conflictueuze relatie met verschillende functionarissen binnen de kerk, waaronder de predikante. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [A] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat [B] niet functioneerde, en dat er geen verbetertraject was gestart, wat de kantonrechter als een tekortkoming van [A] beschouwde.

De kantonrechter heeft de argumenten van [B] om het verzoek van [A] niet ontvankelijk te verklaren, verworpen. [B] had aangevoerd dat er een scheidsgerecht moest worden ingeschakeld volgens de kerkelijke regels, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet van toepassing was op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook het argument van [B] dat er geen spoedeisendheid was, werd door de kantonrechter niet gevolgd, omdat [A] had gewacht tot [B] weer arbeidsgeschikt was en de afloop van kerkelijke procedures had afgewacht.

Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de verstandhouding tussen partijen onherstelbaar verstoord was en dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter kende [B] een vergoeding toe van € 9.783,98, berekend op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor van 1,2, omdat [A] zich als een slecht werkgever had getoond door geen verbetertraject te starten. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 31 juli 2011, en beide partijen werden in de eigen proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 222026/11-2471
beschikking van de kantonrechter d.d. 14 juli 2011
in de zaak van:
[partij A],
zetelende te [adres],
hierna te noemen: [A],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.W. van de Loo,
tegen
[partij B],
wonende te [adres],
hierna te noemen: [B],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. K.P.T.G. Flos.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
­ verzoekschrift, ingediend op 14 juni 2011,
­ verweerschrift,
­ mondelinge behandeling d.d. 30 juni 2011.
de beoordeling van de zaak
1. [B], geboren [in] 1951, is sedert 1 mei 1998 in dienst van [A] als organist-kerkmusicus. [B] is afkomstig uit [een ander land] en heeft daar ook zijn muziekonderricht gevolgd en daar diverse diploma’s behaald. Bewijsstukken heeft [B] in het geding gebracht. Voor zover [A] heeft willen betogen dat de diploma’s/getuigschriften van [B] onvoldoende zijn voor de bedongen functie gaat de kantonrechter daaraan voorbij. [A] heeft onvoldoende gesteld en aangetoond dat haar zienswijze ter zake juist is.
2. Tussen partijen zijn problemen ontstaan, zoals blijkt uit de ontslagaanzegging door [A] bij brief van 7 oktober 2009 en twee gevolgde kerkelijke procedures. Bewijsstukken daarvan zijn door partijen in het geding gebracht.
3. [A] verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, hetgeen zij baseert op het navolgende:
Volgens [A] zijn er al vanaf 2006 forse problemen in de samenwerking tussen partijen, die voornamelijk voortkomen uit communicatieve problemen. [B] heeft zo langzamerhand met iedereen waarmee hij samenwerkt en samenwerkte een conflictueuze relatie gekregen en hij is niet meer te handhaven binnen de kerk. Hij heeft problemen met alle functionarissen binnen de kerk, zo ook de predikante. Die laatste heeft uiteindelijk voortijdig [A] verlaten omdat zij zich door toedoen van [B] niet meer senang voelde. Voor de wijze waarop men het optreden van [B] heeft ervaren, verwijst [A] naar de bij het verzoekschrift overgelegde verklaringen. Van [A] kan niet meer verlangd worden dat zij de arbeidsrelatie met deze niet functionerende werknemer nog voortzet, zodat [A] de kantonrechter moet verzoeken de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
4. [B] heeft het verzoek bestreden en daartoe verschillende verweren opgeworpen, welke de kantonrechter onderstaand afzonderlijk zal behandelen.
5. Allereerst heeft [B] aangevoerd dat er twee gronden zijn waarom [A] niet in haar verzoek kan worden ontvangen.
5.1.De eerste grond behelst dat in artikel 8 van de Aanstellingsbrief als bedoeld in ordinantie 6-6-6 van de Kerkorde en in artikel 7 van de regeling voor de kerkmuziek van de Nederlandse Hervormde Kerk uitdrukkelijk de gang naar een scheidsgerecht is aangewezen voor geschillen ter zake van de taakvervulling, welke gerecht dan ingeschakeld moet worden door de benoemde. Dit artikel 8 is volgens [B] overgenomen in art. 28 van de arbeidsvoorwaardenregeling. [B] heeft op ochtend voor de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek een verzoek ingediend bij het scheidsgerecht. Met [A] is de kantonrechter van oordeel da het beroep van [B] niet opgaat. Het door [B] aangehaalde artikel betreft niet een beding, waarin een ander dan de kantonrechter de bevoegdheid krijgt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het betreft slechts een beding dat aangeeft hoe gehandeld moet worden als partijen verschillen over de wijze van taakvervulling. Indien de visie van [B] gevolgd moet worden, zou dat betekenen dat [A] nimmer een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen indienen, noch bij het scheidsgerecht en ook niet bij de kantonrechter. Dat is niet juist en in strijd met art. 7:685 BW.
5.2. De tweede grond waarom [A] volgens [B] niet in haar verzoek kan worden ontvangen is, dat er blijkens het verzoekschrift al sprake is van spanningen vanaf 2006, zodat nu, vijf jaar later, niet gesproken kan worden van de vereiste spoedeisendheid als bedoeld in art. 7:685, tweede lid BW. Ook dit betoog is door [A] met succes bestreden. Zij heeft onbetwist gesteld dat zij, na de ziekmelding door [B], gewacht heeft tot hij weer arbeidsgeschikt was, dat zij eerst de afloop van de genoemde kerkelijke procedures heeft willen afwachten en dat er overleg is geweest tussen partijen. Nadat dat overleg definitief was spaak gelopen, heeft zij het verzoek ingediend bij de kantonrechter. Bovendien was er ook nog sprake van een wisseling van advocaat aan de zijde van [B] en ook dat heeft tot een vertraging geleid. Een en ander is door [B] niet, althans onvoldoende bestreden, en de kantonrechter is dan ook van oordeel dat [A] geen verwijt kan worden gemaakt over het tijdstip van indiening van dit verzoek. In tegendeel, met het wachten en afwachten heeft [A] zich in dit opzicht eerder een goed werkgever getoond.
Nog los daarvan houdt artikel 7:685 BW in dat ieder van de partijen bij een arbeidsovereenkomst te allen tijde bevoegd is ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken.
6. [B] heeft verder bestreden dat er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de gevraagde ontbinding gerechtvaardigd is.
6.1 De kantonrechter overweegt dat verwijten van [A] over een slechte communicatie door [B] niet kunnen worden gevolgd. Tegenover de bij het verzoekschrift ingediende verklaringen heeft [B] bij het verweerschrift een aantal adhesiebetuigingen van kerkelijk leidinggevenden in het geding gebracht, die het standpunt van [A] ondergraven. Ook blijkt uit de in het geding gebrachte stukken dat er rondom de vertrokken predikante meer problemen speelden dan enkel de samenwerking met [B]. Daarnaar gevraagd bij de mondelinge behandeling heeft [A] niet kunnen aangeven waaruit het onjuiste communiceren van [B] nu heeft bestaan. Het feit dat [B] een eigen mening tentoonspreidt kan hem niet worden verweten als hij dat op een gepaste wijze doet. Dat dat niet het geval is geweest, heeft [A] niet kunnen aantonen. Er zijn in de loop van de tijd problemen geweest tussen [A] en [B] over zijn salaris. Uit productie 1b bij het verweerschrift blijkt dat daar tussen partijen over is gesproken en dat daarover een afspraak is gemaakt. Bovendien is overeengekomen dat er jaarlijks een functioneringsgesprek zal worden gehouden, waarbij het salaris onderwerp van gesprek zal zijn. Het kan [B] dan ook niet worden verweten dat hij dat salaris geregeld aan de orde stelt in gesprekken.
6.2. Er zijn functioneringsgesprekken gehouden, zo is bij de mondelinge behandeling vastgesteld kunnen worden, en daarbij is het functioneren van [B] telkens als goed gekwalificeerd. Er is wel eens gesproken over "ruis op de lijn", maar dat brengt niet de conclusie met zich, dat er sprake is van disfunctioneren. Voor zover het verzoek is gebaseerd op disfunctioneren is het dan ook niet toewijsbaar. Het heeft er naar het oordeel van de kantonrechter wel alle schijn van dat er sprake is van een botsing van karakters.
6.3. Die botsende karakers hebben er inmiddels wel toe geleid, zo is ook bij de mondelinge behandeling gebleken, dat partijen niet meer samen verder kunnen. [A] wil [B] onder geen enkel beding meer terug in de kerk en ook [B] ziet wel in dat een terugkeer onder die omstandigheden thans niet meer mogelijk is. Of dat op lange termijn wel zo zal zijn weet [B] nog niet, maar naar het oordeel van de kantonrechter is de terugkeer van [B] binnen [A] een gepasseerd station. Gelet op de onherstelbaar verstoorde verstandhouding, is het verzoek, dat geen verband houdt met een opzegverbod, wel toewijsbaar.
9. Het is billijk dat [B] een vergoeding toekomt, maar niet met een hoogte van
€ 15.000,00 als door zijn raadsman gesteld. De kantonrechter zal die vergoeding wel vaststellen op basis van de kantonrechtersformule met een hogere correctiefactor dan C=1. De verstoorde verstandhouding is het gevolg van het optreden van [A]. Zij heeft het vertrouwen in [B] opgezegd. Dat heeft zij echter niet gedaan in de functioneringsgesprekken en daarmee heeft [A] zich een slecht werkgever getoond. Indien zij ontevreden was over het werk c.q. de samenwerking van c.q. met [B] had zij dat in functioneringsgesprekken aan de orde moeten stellen en een verbetertraject moeten starten. Door dit na te laten heeft zij de mogelijkheid laten liggen om op een gedegen wijze te trachten de als niet goed ervaren samenwerking te verbeteren. Nu is er sprake van een onomkeerbare situatie. Om die redenen acht de kantonrechter een correctiefactor C=1,2 billijk en redelijk. Partijen verschillen verder van mening over het salaris van [B]. Uitgaande van de vergoedingen over 2011 stelt [A] zich op het standpunt dat uitgegaan moet worden van een brutosalaris van € 195,28 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en emolumenten. [B] stelt in het verweerschrift dat uitgegaan moet worden van een salaris van (gecorrigeerd) € 385,00 per maand. Voor de vraag van welk salaris moet worden uitgegaan, biedt meergenoemde productie 1b bij het verweerschrift het enige aanknopingspunt. Daarin wordt gesproken over een brutosalaris van € 2.585,00 per jaar. De kantonrechter zal dit salaris nog verhogen met 8% vakantietoeslag en de niet althans onvoldoende weersproken eindejaarsuitkering van 8,3%. Ook dient het bedrag nog te worden verhoogd met een brutobedrag van €120,00 per maand wegens vergoeding voor begrafenissen en huwelijken. Er is een bedrag van € 60,00 per dienst afgesproken tussen partijen en [B] heeft onvoldoende betwist gesteld dat er gemiddeld sprake is van twee diensten per maand. Gelet verder op de leeftijd van [B] en het aantal gewogen dienstjaar, komt hem een vergoeding toe van € 9.783,98. Voor een hogere vergoeding is geen aanleiding. Met een (fictieve) opzegtermijn wordt verder volgens vaste rechtspraak geen rekening gehouden.
10. Nu zij geen vergoeding heeft aangeboden, zal [A] in de gelegenheid gesteld worden het verzoek in te trekken. Indien het verzoek wordt ingetrokken, zal [A] in de proceskosten worden veroordeeld. Indien het verzoek niet wordt ingetrokken, is er geen aanleiding af te wijken van het beleid, dat de proceskosten worden gecompenseerd.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
stelt partijen in kennis van zijn voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 31 juli 2011 onder toekenning aan [B] van een vergoeding van € 9.783,98 bruto;
stelt [A] in de gelegenheid het verzoek in te trekken ter terechtzitting van donderdag 28 juli 2011 te 10.00 uur;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 31 juli 2011;
kent aan [B] een vergoeding toe van € 9.783,98 bruto, te betalen uiterlijk 14 augustus 2011;
bepaalt dat zowel [A] als [B] de eigen proceskosten moet dragen;
en voor het geval het verzoek wordt ingetrokken:
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van [B] en tot op heden begroot op € 400,00,voor het salaris van de gemachtigde van [B].
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.