ECLI:NL:RBMID:2011:BU9831

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74231 / HA ZA 10-342
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door Protestantse Gemeente Wemeldinge tegen administratiekantoor wegens onrechtmatige overboekingen en kasopnamen

In deze zaak vorderde de Protestantse Gemeente Wemeldinge (PGW) een bedrag van ruim € 100.000,00 van haar administratiekantoor, dat werd vertegenwoordigd door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De vordering was gebaseerd op onrechtmatige overboekingen en kasopnamen die door het administratiekantoor waren gedaan. De rechtbank Middelburg oordeelde dat het administratiekantoor geen deugdelijke verklaring kon geven voor de gedane overboekingen en kasopnamen, waardoor de vordering van PGW werd toegewezen.

De procedure begon met een tussenvonnis op 6 juli 2011, waarin de rechtbank het administratiekantoor de gelegenheid gaf om bewijs te leveren voor de betalingen die tegenover de overboekingen stonden. Het administratiekantoor gaf echter aan dat het bewijs niet kon leveren. De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatige betalingen en kasopnamen respectievelijk € 26.041,47 en € 18.074,63 bedroegen, en dat PGW recht had op schadevergoeding voor deze bedragen.

Daarnaast werd het administratiekantoor gevraagd om een nadere toelichting te geven op niet goedgekeurde betalingen, maar ook hier kon geen aanvullende informatie worden verstrekt. De rechtbank oordeelde dat het administratiekantoor in de loop der jaren ten onrechte bedragen had gedeclareerd en aan zichzelf had uitbetaald, met uitzondering van benzine- en telefoonkosten, waarvoor onvoldoende bewijs was geleverd.

Uiteindelijk werd de primaire vordering van PGW tot een bedrag van € 102.207,72 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat PGW onvoldoende had gespecificeerd waaruit deze kosten bestonden. Het vonnis werd uitgesproken op 28 september 2011 door mr. J.A. van Voorthuizen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 74231 / HA ZA 10-342
Vonnis van 28 september 2011
in de zaak van
de op grond van artikel 2:2 BW rechtspersoonlijkbezittende rechtspersoon naar kerkelijk recht PROTESTANTSE GEMEENTE WEMELDINGE,
vertegenwoordigd door de voorzitter van het college van kerkrentmeesters,
zetelend te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
eiseres,
advocaat mr. K. Zeylmaker te Breda,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
Beiden wonende te Wemeldinge, gemeente Kapelle,
gedaagden,
advocaat mr. J.B. de Meester te Goes.
Partijen zullen hierna PGW, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 2011;
- de akte;
- de antwoordakte.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij vonnis van 6 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde sub 1] zal worden toegelaten te bewijzen (i) dat tegenover de overboekingen van de bankrekening van PGW op de bankrekening van het administratiekantoor van [gedaagde sub 1] betalingen staan van deze bankrekening ten gunste van PGW en (ii) dat de niet verantwoorde kasopnamen zijn besteed aan uitgaven ten behoeve van PGW. [gedaagde sub 1] is in de gelegenheid gesteld aan te geven op welke wijze hij dit bewijs wil leveren. Bij akte heeft [gedaagde sub 1] aangegeven dat hij dit bewijs niet kan leveren. De rechtbank stelt daarmee vast dat de betalingen op de bankrekening van het administratiekantoor ad € 26.041,47 en de niet verantwoorde kasopnamen ad € 18.074,63 onrechtmatig zijn. De vordering van PGW tot vergoeding van schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] is tot die bedragen toewijsbaar.
2.2. Ten aanzien van de niet goedgekeurde betalingen is [gedaagde sub 1] in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven bij de verschillende gedeclareerde posten, zoals op welke activiteiten de declaraties betrekking hebben en welke afspraken daarover zijn gemaakt. PGW mocht daar vervolgens op reageren. [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat hij niet méér informatie kan verstrekken dan hij tot nog toe in de procedure heeft gedaan. PGW heeft het gelaten bij de constatering dat [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat hij niet aan de bewijsopdrachten kan voldoen en haar vordering dus voor toewijzing gereed ligt. Evenmin als [gedaagde sub 1] heeft zij de rechtbank geïnformeerd of destijds met [gedaagde sub 1] afspraken zijn gemaakt over het declareren van benzine- en telefoonkosten. Bij gebreke van een nadere toelichting van [gedaagde sub 1] neemt de rechtbank aan dat hij in de loop der jaren ten onrechte onder diverse omschrijvingen bedragen heeft gedeclareerd en aan zichzelf ten laste van PWG heeft uitbetaald, met uitzondering echter van de benzine- en telefoonkosten. Ten aanzien van deze kosten heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat zij zich daarbij nog wel iets kan voorstellen. Bij gebreke van een nadere toelichting van PGW heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aan haar stelplicht voldaan. Voor zover de gevorderde schadevergoeding op die declaraties betrekking heeft wordt die derhalve afgewezen. Dat betekent dat de vordering terzake toewijsbaar is tot een bedrag van € 12.219,42.
2.3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de primaire vordering onder 1 van PGW tot een bedrag van € 102.207,72 zal worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zal de rechtbank afwijzen nu PGW onvoldoende heeft gespecificeerd waaruit die kosten bestaan. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd, zodat die toewijsbaar is.
2.4. Als de in het ongelijk te stellen partijen zal [gedaagde sub 1] de proceskosten van PGW, te vermeerderen met de wettelijke rente, moeten vergoeden. Die kosten worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 87,83
- beslagkosten € 1.143,87
- vast recht € 2.515,--
- nakosten € 131,-- - advocaatkosten (2 punten, tarief V) € 2.842,--
totaal € 6.719,70,
vermeerderd met € 68 aan betekeningskosten, voor zover [gedaagde sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door PGW aan het gewezen vonnis heeft voldaan.
2.5. Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PGW te voldoen een bedrag van € 102.207,72 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2010 tot de dag van betaling;
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten aan de zijde van PGW tot op heden begroot op € 6.719,70 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening en vermeerderd met de de nakosten ad € 68,-- voor zover [gedaagde sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door PGW aan het gewezen vonnis heeft voldaan;
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst hetgeen meer of anders is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.