ECLI:NL:RBMID:2011:BU9804

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
66625 / HA ZA 09-96
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van kredietverlening en faillissement

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Middelburg op 28 september 2011, gaat het om de aansprakelijkheid van bestuurders van verschillende vennootschappen in het kader van een kredietverlening door de bank. De eiseressen, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, vorderden schadevergoeding van de gedaagden, waaronder een bestuurder en een holding, op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank heeft in haar vonnis vastgesteld dat de kredietverlening was ondergebracht bij de afdeling bijzonder beheer van de bank, maar dat dit niet automatisch leidde tot aansprakelijkheid van de bestuurder voor de gedane bestellingen. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder niet hoefde te voorzien dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen.

De procedure omvatte meerdere getuigenverhoren en een tussenvonnis waarin de rechtbank de eiseressen toestond bewijs te leveren van feiten die zouden aantonen dat de gedaagden wisten of hadden moeten begrijpen dat de vennootschappen niet aan hun verplichtingen konden voldoen. De rechtbank concludeerde echter dat de eiseressen niet in hun bewijs zijn geslaagd. De verklaringen van de getuigen wezen erop dat de opzegging van de kredietfaciliteiten onverwacht was en dat er geen signalen waren dat de vennootschappen in financiële problemen verkeerden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet aansprakelijk konden worden gesteld voor de tekortkomingen van de vennootschappen.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van de eiseressen af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden werden begroot op € 1.844,00. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor bestuurders om zich bewust te zijn van de financiële situatie van hun vennootschappen, maar ook dat niet elke financiële tegenslag automatisch leidt tot aansprakelijkheid.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 66625 / HA ZA 09-96
Vonnis van 28 september 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap VION HELMOND B.V.,
gevestigd te Helmond,
2. de besloten vennootschap VION BOXTEL B.V.,
gevestigd te Boxtel,
3. de besloten vennootschap RENDAC SON B.V.,
gevestigd te Son,
4. de besloten vennootschap SONAC BURGUM B.V.,
gevestigd te Burgum,
5. de besloten vennootschap VION SALES WEST B.V.,
gevestigd te Boxtel,
6. de besloten vennootschap DISTRIFRESH B.V.,
gevestigd te Boxtel,
eiseressen,
advocaat mr. J.B. Smits te Breda,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Middelburg,
2. de besloten vennootschap [naam gedaagde sub 2] HOLDING B.V.,
gevestigd te Middelburg,
gedaagden,
advocaat mr. M. van Wouwe te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Vion Helmond B.V. c.s. en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 augustus 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 december 2010
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 mei 2011
- de conclusie na enquête van 20 juli 2011
- de conclusie na enquête van 17 augustus 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 18 augustus 2010 heeft de rechtbank Vion Helmond B.V. c.s. toegelaten om, desgewenst door middel van getuigen, het bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat [gedaagden] vanaf augustus 2008, althans vanaf 9 september 2008 wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat (een of meer van) de door haar via Wilger food bestuurde vennootschappen niet of niet binnen een korte termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou(den) bieden voor de schade die Vion Helmond B.V. c.s. ten gevolge van de tekortkoming in de nakoming zou lijden.
2.2. Teneinde het aan haar opgedragen bewijs te leveren heeft Vion Helmond B.V. als getuigen doen horen de heer [getuige 1] – verder [getuige 1] – tot juli 2009 als bankier in dienst bij de Rabobank en in 2006 uit dien hoofde betrokken bij de overname door [gedaagden] van de Van Pelt Vlees Groep B.V. en bij de financiële situatie daarna, de heer [getuige 2] – verder [getuige 2] –, tot het faillissement als titulair financieel directeur in dienst van de Van Pelt Vlees Groep B.V. en de heer [getuige 3] – verder [getuige 3] – oprichter van de Van Pelt bedrijven en na verkoop van zijn aandelen in de Van Pelt Vlees Groep B.V. daaraan als adviseur verbonden.
2.3. Vion Helmond B.V. c.s. stelt, onder verwijzing naar de door de door haar voorgebrachte getuigen [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen, dat zij is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. De verklaring van [getuige 3] acht Vion Helmond B.V. op punten ongeloofwaardig.
[gedaagden] bestrijdt gemotiveerd, eveneens onder verwijzing naar de verklaringen afgelegd door de drie door Vion Helmond B.V. c.s. voorgebrachte getuigen, dat Vion Helmond B.V. c.s. in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4. Onder punt 3.1. van voormeld tussenvonnis van 18 augustus 2010 zijn door de rechtbank de door Vion Helmond B.V. c.s. aan haar stelling dat [gedaagden] wist of kon weten dat de vennootschappen niet meer aan hun verplichting konden voldoen ten grondslag gelegde feiten en of omstandigheden weergegeven. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is het enkele (komende) verlies van enkele grote klanten op zich geen reden om geen verplichtingen meer aan te gaan. In het kader van het aan Vion Helmond B.V. c.s. opgedragen bewijs is van belang of vast komt te staan of daarnaast sprake was van de overige door Vion Helmond B.V. c.s. aan haar stelling ten grondslag gelegde feiten en/of omstandigheden.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de afgelegde getuigenverklaringen [gedaagden] het moment van opzeggen van de kredietfaciliteiten, de voornaamste oorzaak van de omstandigheid dat de vennootschappen niet meer aan hun verplichtingen konden voldoen, en vervolgens van het faillissement, niet heeft kunnen voorzien. De rechtbank acht daarbij met name van belang de verklaringen afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2]. Hun verklaringen komen overeen in die zin dat zij beiden verklaren dat in een financiële situatie waarin het bedrijf verkeerde met een opzegging altijd wel rekening moet worden gehouden, maar dat het moment waarop opgezegd wordt ongewis is en dat het in dit geval volkomen onverwacht was. [getuige 1] verklaart in dat opzicht dat nu het voornemen bestond het bedrijf als going concern te verkopen de kredietrelatie zo lang als mogelijk ongewijzigd wordt voortgezet omdat zowel de bank als het concern daar belang bij hebben. Tot kort voor het opzeggen van de kredietfaciliteit liepen er nog onderhandelingen met betrekking tot de overname waarbij een bod door de Rabobank weliswaar van de hand werd gewezen, maar er vervolgens een nieuw bod kwam. Het bedrijf verrichte volgens [getuige 1] tot vlak voor het faillissement nog betalingen en bleef dus binnen de voor haar geldende kredietlimiet. [getuige 2] verklaart geen enkel signaal over opzegging van het krediet te hebben ontvangen. In de weken voorafgaand aan het faillissement verklaart hij geen bijzondere zorgen als financieel directeur te hebben gehad. Er waren volgens [getuige 2] geen problemen met de inning van de debiteuren, de salarissen waren betaald en er wat geen reden om aan te nemen dat de werknemers op 30 september 2008 hun salaris niet betaald konden krijgen. Kort voor het faillissement was er zelfs voldoende financiële ruimte om één van haar crediteuren, eiseres sub 6 Distrifresh, in verband met het terugbrengen van haar kredietplafond nog een aanzienlijk bedrag te betalen.
Ook [getuige 3] verklaart dat hij niet bekend was met het feit dat de bank voornemens was het krediet op te zeggen. De beëindiging van de adviesovereenkomst is, zo verklaart [getuige 3], in onderling overleg gegaan en was ingegeven door het voornemen het bedrijf te verkopen waardoor er aan zijn diensten geen behoefte meer was. Financiële overwegingen speelden daarbij volgens [getuige 3] geen rol. Omtrent het feit dat ten tijde van het doen van de bestellingen waar de vordering op ziet al bekend was dat de zoektocht naar fusiepartners tevergeefs was is door de gehoorde getuigen niets verklaard. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt veeleer dat er vlak voor de opzegging nog een nieuw bod lag. Uit de door de getuigen afgelegde verklaringen blijkt evenmin dat het bedrijf vlak voor het opzeggen van het krediet niet meer aan de gestelde financiële ratio’s voldeed.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat Vion Helmond B.V. c.s. gelet op hetgeen vorenstaand is overwogen, niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Hetgeen door Vion Helmond met betrekking tot de afgelegde verklaringen is opgemerkt doet daaraan volgens de rechtbank niet af. De omstandigheid dat de overname onderhandelingen gevoerd werden door de afdeling Bijzonder Beheer van de Rabobank is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op grond waarvan een redelijk handelend bestuurder wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat de vennootschappen op zo korte termijn niet meer aan hun verplichtingen zouden kunnen voldoen en geen verhaal meer boden zodat het langer doen van bestellingen niet meer verantwoord was. De omvang van die bestellingen was niet anders dan voorheen gebruikelijk. Dat uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat opzegging van het krediet tot de mogelijkheden behoorde kan ook niet tot de conclusie leiden dat het opgedragen bewijs geleverd is. Immers, uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat in de slechte financiële situatie waarin de Van Pelt Vlees Groep B.V. verkeerde weliswaar met opzegging van het krediet rekening moet worden gehouden, maar dat het moment van opzegging ongewis is, zeker in een situatie waarin nog naar oplossingen wordt gezocht. Niet is komen vast te staan dat de Rabobank termijnen had gesteld waarbinnen overname zou hebben moeten plaatsvinden, laat staan dat die zijn overschreden. Door [getuige 3] wordt in het kader van de door hem onder ede afgelegde verklaring bestreden dat de beëindiging van zijn adviesovereenkomst het gevolg was van de verslechterde financiële situatie van de Van Pelt Vlees Groep B.V.. Nog afgezien daarvan kan op grond van de in de ontslagbrief van 28 juli 2008 gemaakte opmerking dat er de intentie is om het bedrijf of de activiteiten naar aanleiding van de slechte ontwikkelingen binnen het bedrijf te verkopen, ook gelet op de beide andere afgelegde getuigenverklaringen, niet zondermeer leiden tot de conclusie dat de bestuurders op dat moment al hadden moeten begrijpen dat de Van Pelt Vlees Groep B.V. op korte termijn niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen.
2.7. Nu Vion Helmond B.V. c.s. het haar op gedragen bewijs niet heeft geleverd kan [gedaagden] niet geacht worden aansprakelijk te zijn voor het tekortkomen in het nakomen van de verplichtingen van de door hen bestuurde rechtspersonen. De rechtbank zal de vordering derhalve afwijzen.
Vion Helmond B.V. c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 1.582,00
Totaal € 1.844,00.
3. De beslissing
De rechtbank
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Vion Helmond B.V. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 1.844,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.(
MdB