ECLI:NL:RBMID:2011:BU9406

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80179 / KG ZA 11-166
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsgeschil over toelating tot werk na staking en schorsing van vonnissen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, gaat het om een arbeidsgeschil tussen de besloten vennootschap Vlissingse Bootliedenwacht B.V. (VLB) en de gebroeders [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De gebroeders waren in dienst van VLB als schipper/bootsman en hebben deelgenomen aan collectieve acties in het kader van een arbeidsvoorwaardenconflict. Na een staking heeft VLB hen niet meer toegelaten tot het werk en hen op staande voet ontslagen. De gebroeders hebben hiertegen in kort geding geprocedeerd en vorderden onder andere doorbetaling van hun salaris en wedertewerkstelling. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen van 6 juni 2011 de vorderingen van de gebroeders toegewezen, met een dwangsom verbonden aan de veroordeling tot wedertewerkstelling.

VLB heeft vervolgens een schorsing van deze vonnissen gevorderd, stellende dat de uitvoering ervan een noodtoestand zou opleveren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat VLB onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een noodtoestand. De enkele stelling dat de toelating tot werk zou leiden tot nieuwe conflicten is niet voldoende. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat VLB niet bereid is om de gebroeders weer tot het werk toe te laten, wat haar goed recht is, maar dit biedt geen grond voor schorsing van de executie van de eerdere vonnissen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van VLB afgewezen en VLB veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gebroeders zijn begroot op € 666,00. Het vonnis is uitgesproken op 13 september 2011 door mr. H.A. Witsiers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 80179 / KG ZA 11-166
Vonnis van 13 september 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap
VLISSINGSE BOOTLIEDENWACHT B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
advocaat: mr. drs. P.H.A. van Namen te Middelburg,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Arnemuiden, gemeente Middelburg,
gedaagden,
bijgestaan door mr. C. Bos te Rotterdam.
Partijen zullen hierna VLB en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 september 2011,
- de mondelinge behandeling op 6 september 2011,
- de pleitnota van VLB,
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
- de door partijen overgelegde producties.
2. De feiten
2.1. VLB exploiteert een bootliedenwacht in de haven van Vlissingen.
2.2. De gebroeders [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn beiden in dienst van VLB als schipper/bootsman.
2.3. In het kader van een arbeidsvoorwaardenconflict hebben diverse werknemers van VLB, waaronder ook de gebroeders [gedaagden], collectieve acties gevoerd.
2.4. VLB heeft bij brief van 17 februari 2011 de gebroeders [gedaagden] bericht niet meer met hen verder te willen en te zullen streven naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De broers zijn vrijgesteld van arbeid.
2.5. VLB heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij brief van 21 april 2011 op staande voet ontslagen. Als redenen heeft VLB aangevoerd, samengevat weergegeven, het hardnekkig weigeren een redelijk bevel van VLB op te volgen en handelen in strijd met het bepaalde in art. 20 van de CAO (het verbod elders werkzaamheden te verrichten).
2.6. De gebroeders [gedaagden] hebben na het ontslag op staande voet VLB in rechte betrokken en in kort geding naast doorbetaling van het salaris gevorderd dat zij weer worden toegelaten tot het werk, zulks met nevenvorderingen.
2.7. Bij vonnissen in kort geding van 6 juni 2011 heeft de kantonrechter te Middelburg de vorderingen van de gebroeders [gedaagden] tot doorbetaling van salaris en wedertewerkstelling toegewezen. Aan de veroordeling tot wedertewerkstelling is een dwangsom verbonden van € 200,00 per dag.
2.8. Bij aanvullende vonnissen van 25 juli 2011 zijn de gewezen vonnissen van 6 juni 2011 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen de vonnissen van 6 juni 2011 is door VLB hoger beroep ingesteld.
2.9. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn door VLB tot dusverre niet toegelaten op de werkvloer. Wel heeft VLB voor de gebroeders [gedaagden] bij UWV werkbedrijf een ontslagvergunning aangevraagd (voor zover vereist) en tevens is ten aanzien van de arbeidsovereenkomst een voorwaardelijk ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend.
3. Het geschil
3.1. VLB vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gelasten de executie van de vonnissen in kort geding gewezen door de kantonrechter op 6 juni 2011 te staken, althans te schorsen, voor zover deze zien op wedertewerkstelling van gedaagden en de daaraan verbonden dwangsom,
II. de in de vorengenoemde vonnissen aan VLB opgelegde dwangsommen te matigen tot nihil,
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. VLB legt aan haar vordering ten grondslag dat de tenuitvoerlegging van de vonnissen van de kantonrechter van 6 juni 2011 zover deze ziet op de wedertewerkstelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij VLB een noodtoestand oplevert, die maakt dat executie van voormelde vonnissen niet kan worden aanvaard. Bovendien heeft de kantonrechter de plank in feitelijk en juridisch opzicht misgeslagen.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben tegen de vordering van VLB verweer gevoerd. Dit verweer komt er kort samengevat op neer dat er van misbruik van executiebevoegdheid geen sprake is.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop staat dat de vonnissen van 6 juni 2011, bij aanvullend vonnis van 25 juli 2011, uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, zodat de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot executie van deze vonnissen uitgangspunt is. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2. Volgens VLB berusten de vonnissen van 6 juni 2011 op een feitelijke en juridische misslag. Niet alleen heeft de kantonrechter VLB ten onrechte het verwijt gemaakt te talmen daar waar het haar voornemen betreft om de arbeidsovereenkomst met de gebroeders [gedaagden] te doen beëindigen, ook heeft de kantonrechter nagelaten aan de dwangsom een maximum te verbinden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deze stelling van VLB betwist.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de gestelde feitelijke misslag als volgt. De kantonrechter heeft bij vonnissen van 6 juni 2011 de door de gebroeders [gedaagden] gevorderde wedertewerkstelling toegewezen en daaraan de dwangsom verbonden zoals door [gedaagden] gevorderd. In rechtsoverweging 11 van de vonnissen van 6 juni 2011 heeft de kantonrechter gemotiveerd waarom de gevorderde dwangsom kan worden toegewezen. Volgens VLB heeft de kantonrechter gegeven de diverse beëindigingsvoorstellen richting de heren [gedaagden] en een ontslagaanvraag bij het UWV voor [gedaagde sub 2] niet kunnen oordelen dat er sprake is van talmen door VLB. Daarmee is niet gesteld of gebleken dat de kantonrechter is uitgegaan van onjuiste feiten. Dat de kantonrechter op grond van deze feiten tot een oordeel is gekomen dat VLB niet welgevallig is, is van een andere orde en leent zich niet voor beoordeling in een executiegeschil als het onderhavige.
4.4. Ten aanzien van de gestelde juridische misslag geldt dat de rechter bij het opleggen van de dwangsom een discretionaire bevoegdheid heeft. De rechter is volledig vrij in het bepalen van zowel de hoogte als de frequentie van de te verbeuren dwangsommen. Kennelijk heeft de kantonrechter geen aanleiding gezien de dwangsom te matigen. Door VLB was daar ook niet om verzocht. Gelet hierop kan niet gesteld worden dat er sprake is van een juridische misslag.
4.5. Voor zover VLB nog beoogt te stellen dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat zij gevolg heeft gegeven aan de kort geding vonnissen van de kantonrechter, slaagt dit niet. Geconstateerd moet worden dat aan de hoofdveroordeling tot wedertewerkstelling niet is voldaan en dat er voorshands vanuit moet worden gegaan dat VLB dwangsommen heeft verbeurd.
4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft VLB voorts onvoldoende aannemelijk weten te maken dat de toelating tot het werk van de gebroeders [gedaagden] aan de zijde van VLB een noodtoestand zal doen ontstaan. De enkele stelling dat dit waarschijnlijk leidt tot nieuwe conflicten tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] enerzijds en de (in de VLB meewerkende) directie anderzijds, is daartoe onvoldoende. Ook haar stelling dat de gebroeders [gedaagden] betrokken zouden zijn bij de oprichting van een directe concurrent is, gelet op de betwisting daarvan, niet aannemelijk geworden. Dat sprake is van een noodtoestand is dus niet komen vast te staan. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat uit de eigen stellingen van VLB volgt dat VLB gewoonweg niet bereid is [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weer tot het werk toe te laten. Dat VLB er kennelijk voor kiest geen uitvoering te geven aan de vonnissen van de kantonrechter van 6 juni 2011 is haar goed recht, hierin kan evenwel geen grond tot staking dan wel schorsing van de executie worden gevonden.
De staking c.q. schorsing van de executie zal dan ook worden afgewezen.
4.7. Ditzelfde geldt voor de gevorderde matiging van de aan VLB opgelegde dwangsommen. Matiging van eenmaal verbeurde dwangsommen gaat niet.
De rechter die de dwangsom heeft opgelegd is uitsluitend ingeval van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen bevoegd om een opgelegde dwangsom op te heffen of te verminderen. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.8. VLB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 260,00
- salaris rechtshelper € 406,00
Totaal € 666,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt VLB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 666,00,
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2011.?